Ja hoor. En óf ze terug was gestuurd. Enkele uren na het incident met de groente was er buiten op het grindpad een auto gestopt. Een minuut later hoorde ze de deurbel.

Toen Beatrice Forsenström opendeed, zat Sibylla al met haar gepakte koffer op de bovenste tree.

Niemand schonk aandacht aan haar.

‘Fijn dat jullie zo gauw konden komen.’

Haar moeder hield de deur voor hen open. De jongste van de twee keek om zich heen in de magnifieke hal. Hij was duidelijk geïmponeerd. Alsof hij zich afvroeg hoe iemand in zo’n huis geestesziek kon worden.

Haar moeder maakte meteen een eind aan alle twijfel.

‘Ik kan haar niet meer aan. Ze is volkomen onmogelijk.’

De tweede man knikte ernstig.

‘Kunt u ons zeggen of ze weer psychotisch is geworden?’

‘Ik weet het niet. Ze barst uit in beschuldigingen en ik weet dat opwinding slecht voor haar is, maar...’

Haar moeder sloeg haar handen voor haar ogen. Sibylla hoorde de deur van de werkkamer opengaan, en voordat haar vader beneden in het trappenhuis verscheen, kon ze zijn slippers op de stenen vloer horen klepperen. Hij liep naar de man toe en stak zijn hand uit.

‘Henry Forsenström.’

‘Håkan Holmgren. We komen Sibylla halen.’

Haar vader knikte.

‘Ja’, zuchtte hij. ‘Dat is misschien wel het beste.’

Sibylla stond op en begon de trap af te lopen.

‘Ik heb al gepakt.’

Alle blikken richtten zich op haar. Haar moeder ging een stapje dichter bij haar man staan, en hij legde beschermend een arm om haar heen. Misschien waren ze bang dat hun dochter de een of andere toeval zou krijgen. Toen ze de trap af was, week het groepje uiteen om haar door te laten. Op de buitentrap bleef ze staan en draaide zich om. Geen van beide mannen had zich verroerd.

‘Wacht u ergens op?’

De man die Hakan Holmgren heette deed een stap achter haar aan.

‘Nee, dan gaan we nu maar. Heb je al het nodige gepakt?’

Sibylla antwoordde niet. Ze wendde zich af en liep naar de auto, die onder aan de trap geparkeerd stond. Zonder nog iets te zeggen opende ze het portier en ging op de achterbank zitten.

Het duurde even voor ze gezelschap kreeg. Voor vertrek moesten ze zeker nog een vers verslag van de situatie hebben.

Ze keek hun kant niet meer uit.

Van haar mochten ze haar op hun verdomde stenen vloer staan belasteren.

Al na een paar dagen kreeg ze een eigen kamer. Zodra ze op de afdeling was verschenen, had een van de patiënten ingezien dat ze de Maagd Maria was, en dat er een nieuw kindje Jezus in haar buik groeide. Dat mocht ze gerust geloven als ze wilde, maar algauw werd het personeel haar eeuwige gezeur over de vergeving der zonden beu, en de meest effectieve oplossing was geweest Sibylla een eigen kamer te geven. De zieke vrouw innig dankbaar voor haar bemoeienis trok ze de deur achter zich dicht.

Ze wilde alleen maar met rust worden gelaten.

Haar buik zwol.

Van tijd tot tijd kwam er een vroedvrouw met een houten trechter luisteren om zich ervan te vergewissen dat met wat daarbinnen groeide alles in orde was. Blijkbaar was dat het geval, want ze kwam niet zo vaak. Ze gaven haar een boek over zwangerschap en verlossing. Ze stopte het ongelezen in het nachtkastje.

Nu had ze ook toestemming om alleen op het ziekenhuisterrein te gaan wandelen, want beweging was goed voor haar.

Elke dag bracht ze uren buiten door. Liep ze langs het hek, dan was het echt een aardige wandeling. De witte stenen gebouwen waren best mooi om te zien, uit de verte althans, en als ze haar ogen half dichtkneep kon ze zich bijna voorstellen dat ze zich in een slotpark bevond.

De man die haar aan het praten wilde krijgen kwam ook niet zo vaak. Er waren zeker ziekere patiënten die hem nodig hadden. Gek was ze immers niet meer, enkel zwanger. Dat dit bij haar thuis lood om oud ijzer was, kon ze ook niet helpen.

Nee, over het geheel genomen werd van haar verwacht dat ze zichzelf zou redden.

Eigenlijk had ze nog twee weken te gaan, toen de eerste echte weeën begonnen. Een pijn zo intensief alsof plotseling de bliksem insloeg. En dan weer weg. Ze was alleen op haar kamer en ging doodsbang op bed liggen. Wat overkwam haar nu? En toen de pijn weer. Hevig en compromisloos. Er was iets in haar kapotgegaan.

Vervolgens begon er iets tussen haar benen te stromen. Ze ging dood. Hoe dan ook kreeg ze nu haar straf Er was iets kapotgegaan en het bloed gutste uit haar weg.

Toen de pijn nogmaals afnam, keek ze tussen haar benen. Er was geen bloed. Had ze het soms per ongeluk in haar broek gedaan?

De volgende keer dat de pijn haar overspoelde, schreeuwde ze het uit. Een minuut later ging de deur open en kwam er een verpleegster binnenstormen. Ze voelde aan de natte lakens en Sibylla schaamde zich.

‘Helpt u mij alstublieft. Ik ben kapotgegaan.’

Maar de vrouw glimlachte alleen maar tegen haar.

‘Niets aan de hand, Sibylla. Je krijgt een kind. Wacht maar, dan bel ik om vervoer.’

Ze haastte zich weer weg. Vervoer? Waarheen zouden ze haar vervoeren?

‘Het ga je goed, Sibylla.’

Terwijl die woorden nog in haar oren naklonken, hadden ze de brancard waarop ze lag in een ambulance geschoven.

Nu lag ze in haar eentje op een kamer in een ander ziekenhuis.

‘Zullen we je mamma bellen?’

Ze had het hoofd geschud. Er volgde een aarzelende stilte.

‘Wil je dat we iemand anders bellen?’

Ze had niet geantwoord, en haar ogen gesloten in een poging de volgende pijngolf buiten te sluiten, maar ze was kansloos. Wat ze ook deed, het kon de onverdraaglijke pijn die haar had overmeesterd geen halt toeroepen. Ze was alleen nog maar een lichaam. Een lichaam dat volstrekt onderworpen was aan de kracht die een gat in haar probeerde open te breken, groot genoeg om wat zich daarbinnen bevond te laten ontsnappen. Ze had niets in te brengen. Iedere eigen wil was haar ontnomen, ze was uitgeleverd aan die ongebreidelde, doelbewuste kracht, die haar niet met rust zou laten voor hij eruit had gekregen wat hij wilde.

Ze moest leven schenken.

Midden op de muur tegenover haar hing een klok. Het enige teken dat de wereld ergens doorging, was dat de grote wijzer met gelijke tussenpozen een stapje versprong.

Lange tussenpozen.

De uren verstreken.

Soms kwam er iemand binnen om naar haar te kijken. Ze kon een andere vrouw in de kamer naast de hare horen schreeuwen.

Had het voor haar moeder ook zo gevoeld, toen zij geboren werd? Had ze haar daarom nooit kunnen accepteren? Hoe kon je ooit verlangen dat er van je werd gehouden, als je iemand zo veel pijn had berokkend?

Toen de grote wijzer de wijzerplaat viermaal was rondgeslenterd en ze bijna bewusteloos was van inspanning, kwamen ze binnen en staken nog maar eens hun vingers in haar. Eindelijk was het zover. Ze had tien centimeter ontsluiting. Ze moesten het verkeerd hebben gemeten. Haar lichaam was uiteengevallen. Het hing niet langer samen.

Ze werd naar een baarstoel overgebracht, en met de benen wijd gespreid en haar onderlichaam voor de buitenwereld geopend werd ze gesommeerd te persen.

Ze probeerde hun zin te doen, maar als ze gehoorzaamde, zou ze helemaal openbarsten. Van kin tot nek. Ze bad en smeekte om aan de pijn te mogen ontkomen, maar ook zij stonden in dienst van de kracht. Ze zouden haar niet laten ontsnappen.

En toen, plotseling, zeiden ze dat ze het hoofd konden zien. Dat ze moest proberen zich in te houden.

Een hoofd. Ze zagen een hoofd. Er kwam een hoofd uit haar.

Nog één keer, Sibylla, dan is het achter de rug. Toen was in de kamer kindergeschrei te horen, en de pijn nam in hevigheid af. Verliet haar, even onverwacht als hij was gekomen.

Ze draaide haar hoofd om en zag een glimp van een donkerharig hoofdje, dat in de armen van een verpleegster door de deur verdween.

De grote wijzer versprong weer een streepje. Met een regelmaat alsof er niets bijzonders was gebeurd.

Er was zojuist een mens uit haar te voorschijn gekomen.

Een klein mens met een klein hoofd met daarop donkere haartjes.

Zonder toestemming was het in haar gaan groeien, zonder toestemming had het zich nu explosief een weg naar buiten gebaand.

Met haar hoofd zwaar tegen de rugleuning en haar benen nog altijd gespreid op de baarstoel, zag ze hoe de grote wijzer zich een stapje in de tijd verplaatste.

En ze vroeg zich af waarom niemand haar ooit iets had gevraagd.