Ze hoorde hem niet aankomen. Ze zat onder aan de kade achter het stadhuis te wachten. Toen de grote wijzer van de Riddarholmskerk eenmaal was rondgedraaid, had ze zich voor het eerst serieus afgevraagd of ze er niet vandoor moest gaan.
Maar ze was blijven zitten.
Een halfuur later kreeg ze een vel papier voor haar neus.
Hij had haar van achter beslopen en toen ze zich omdraaide om hem aan te kijken glommen zijn ogen achter het stalen brilmontuur van trots.
Ze pakte het papier aan en begon te lezen. Jörgen Grundberg was de eerste naam, daaronder stonden er nog drie. Een man en twee vrouwen. Vier onbekende mensen, van wie de politie dacht dat zij ze had vermoord.
‘Alle slachtoffers. Met adres en identiteitsnummer.’
Hij boog zich over haar schouder.
‘Die van vannacht woonde blijkbaar in Stocksund. Is dat niet hier in Stockholm?’
Ze knikte. Daar ging haar alibi. Ze had heel goed heen en terug naar Stocksund kunnen gaan terwijl Patrik op de zolder van de Sofiaschool als een roos lag te slapen. Ze keek hem aan. Op die gedachte was hij kennelijk niet gekomen. Nog niet. Op dit moment was hij vol van zijn heldendaad.
Ze liet het papier zakken en keek uit over de Riddarfjӓrd. Het water schitterde van de zonnestralen. Een paar eenden deinden voorbij.
‘Ja ja. En wat vind je dat we nu moeten doen?’
Hij stopte zijn hand in zijn zak en haalde er nog een opgevouwen stapeltje papieren uit.
‘Ik heb opgeschreven wat ik heb gevonden.’
‘Heeft iemand je gezien?’
‘Nee. Ik kwam mijn moeders computer niet in, maar Kenta in de kamer ernaast was ingelogd. Ik nam mijn kans waar toen hij naar de wc was.’
Sibylla schudde haar hoofd.
‘Je bent niet goed snik.’
‘Hij bleef heel lang weg’, grijnsde hij. ‘Ik geloof dat hij evenmin als mijn moeder aan deze zaak werkt. In zijn mail vond ik alleen algemene informatie.’
Hij vouwde de papieren open en liet haar het bovenste zien. ‘Kijk hier. Zoiets laat de moordenaar op de plaats van het misdrijf achter.’
Op de afbeelding in zwart-wit stond een crucifix. Het kruis was van zwart hout, de gedaante van Jezus zag eruit alsof hij van zilver was of van een ander licht metaal. De maten stonden er nauwkeurig in millimeters naast.
Ze strekte haar handen uit naar het tweede papier.
Nog een zwartwitfoto. Een afbeelding van een wand met bloemetjesbehang. Aan de onderkant een onopgemaakt bed met grote zwarte vlekken. En dan de duidelijk leesbare tekst op de wand erboven.
‘Wee degenen die de onschuldige van zijn recht beroven. Sibylla.’
Ze keek hem aan en hij gaf haar gauw het laatste papier. Een afbeelding van een paar doorschijnende plastic handschoenen. ‘Nutex 8’ stond ernaast geschreven.
‘Dat soort gebruiken ze in het ziekenhuis.’
Ze knikte. Ja, dat was de oplossing.
‘Meer kon ik niet te pakken krijgen. Maar nu hebben we in ieder geval de namen.’
‘En wat moeten we daarmee beginnen?’
Hij draaide zich om, zodat zijn knieën haar kant uit wezen. Hij aarzelde even, alsof hij zijn woorden met zorg koos. ‘Weet u wat ik vind?’
Ik heb echt geen idee.
‘Ik vind dat u de indruk maakt dat u het hebt opgegeven. Alsof u eigenlijk niet wilt dat dit wordt opgelost. Alsof u er maling aan hebt hoe het afloopt.’
‘En als dat zo is, is dat dan zo vreemd?’
‘Als ik zo bezig ben, zegt mijn vader meestal dat ik niet alleen maar medelijden met mezelf moet hebben. Dat ik in plaats daarvan moet proberen iets aan de rotzooi te doen.’
Ja. Je vader is met zijn voornemen echt geslaagd.
‘Gisteren lag u nog te praten over hoe verkeerd er over alle daklozen en zo wordt gedacht, dat ze geen enkele kans hebben en wat u allemaal zei, maar u pakt zelf een kans niet eens als u hem krijgt.’
Hij was zich gaan opwinden. Ze bekeek hem met hernieuwde belangstelling. Of ze gekrenkt was of alleen maar tor een beter inzicht gekomen, daar was ze nog niet achter, maar met wat hij zei had hij beslist gelijk.
‘Oké’, zei ze en ze stond op. ‘Wat moet ik nu gaan doen, baas?’
‘We moeten naar Vӓstervik’, zei hij.
Ze staarde hem aan.
‘Maak je een grapje?’
‘Nee. Ik heb gebeld om te informeren. Over een halfuur gaat er een bus. Vierhonderdzestig kronen retour. Die kunt u van mij lenen. We zijn er om tien over halfvijf en hebben dan twee uur en twintig minuten voor de bus teruggaat.’
Ze schudde haar hoofd.
‘Je bent niet wijs.’
‘We zijn om kwart over elf terug.’
Ze reikte naar de laatste strohalm.
‘Je moet toch voor tienen thuis zijn?’
‘Nee. Want ik ga naar de bios. Ik heb al gebeld.’