43

 

Impasse

 

 

 

 

Ik stond stomverbaasd naar Kerris’ gezicht te staren. Tot dat moment had ik moeilijk kunnen geloven dat ik haar nog zou terugzien.
Met een glimlach zei ze: ‘Ik dacht al dat je nooit zou komen.’
‘Voor een uitstapje was het een tikje aan de avontuurlijke kant,’ wist ik uit te brengen.
Een ogenblik later tikte Gabriel me op de schouder. ‘Die omhelzing kunnen jullie beter binnen voortzetten,’ zei hij met een vermoeide grijns. ‘We kunnen elk ogenblik gezelschap krijgen.’
We liepen de gang in. Twee gardisten lagen dood langs de muren. Christina rende uit een zijdeur. ‘David! David!’ Ze stortte zich in mijn armen. Ondanks de felle pijnscheuten in mijn onderarm omhelsde ik haar enthousiast. ‘Hé, fijn je terug te zien... Ze hebben je niets gedaan, hoop ik?’
Christina’s gezicht straalde van opwinding. Verrassend welbespraakt, zei ze: ‘Kerris is hier een oorlog begonnen! Ze heeft de slechte mannen neer geschoten. Daarna de muur gebouwd. Toen zaten we op jou te wachten...’ Ze keek me bestraffend aan. ‘Maar jij had wel een eeuwigheid nodig om hier te komen, slak!’
Grijnzend zei ik: ‘Maar nu zijn we hier.’ Ik keek Sam aan. ‘Het enige wat we nog moeten doen, is een manier bedenken om iedereen zo snel mogelijk weg te krijgen.’
Sam raakte zijn kaak peinzend aan. Hij keek verbaasd toen hij het bloed aan zijn vingertoppen zag. ‘Ik ben bang dat we nergens heen kunnen, laat staan vlug. Wat me echter bezighoudt, is de gedachte dat die liftdeur vroeg of laat opengaat. Dan zullen ofwel de mannen van Torrence eruit komen, of onze eigen mensen. Tot zolang lijkt het me raadzaam om een wachtpost bij de barrière te zetten.’
Hij liep naar de marinier en zei iets tegen hem. Die posteerde zich met zijn mitrailleur achter een omgegooid bureau. Intussen kwam Marni naar voren. Kerris schrok toen ze haar zag. De twee vrouwen keken elkaar onderzoekend aan. Kerris liet gedachteloos haar vinger over haar eigen gezicht glijden, in dezelfde richting als van Marni’s rode litteken. Het was de handeling van iemand die zijn spiegelbeeld onderzoekt.
‘Jij bent mijn zus, nietwaar?’ fluisterde ze.
‘Marni kan helaas niet praten,’ zei ik. Kort vertelde ik Kerris wat ik van haar achtergrond wist.
Kerris knikte. Ze leek verbijsterd bij de aanblik van de jonge vrouw tegenover haar. ‘Ik heb me lang geleden afgevraagd of ik een tweelingzus had. Ik heb massa’s broers en zussen en er zitten enkele tweelingen bij. Blijkbaar zijn wij tweeën al bij onze geboorte van elkaar gescheiden. Kijk maar naar haar ogen. Ze zien er exact zo uit als die van mij... alleen dat arme gezicht van haar... Ik zou graag de ratten die haar dit hebben aangedaan in handen krijgen.’
‘Zo te zien heb je daarmee al een begin gemaakt,’ zei ik, met een knik naar de twee dode gardisten.
Kerris vertelde me wat er was gebeurd. Ze had Christina gezelschap gehouden toen het alarm was afgegaan, als waarschuwing voor een aanval. Hierop waren een paar onduidelijke telefoontjes van de begane grond gevolgd, met de melding, dat er beneden werd gevochten. De gardisten die de negentigste verdieping moesten bewaken, hadden Kerris en Christina gezegd dat ze naar een ander deel van Manhattan werden overgebracht. Kerris had beseft dat Sam en zijn mannen in dat geval grote problemen zouden hebben om de beide vrouwen op te sporen. Daarom was Kerris tot de slotsom gekomen dat het tijd werd om zelf in actie te komen. Ze wist dat de Houtvesters de kliniek hadden geïnfiltreerd, zodat ze op drie medestanders kon rekenen. Ze hadden zich bewapend met vuurwapens uit een bergplaats, twee gardisten doodgeschoten en zichzelf gebarricadeerd bij de toegang tot de smallere gang, achter de eerste hogere barricade. Er waren dadelijk nieuwe gardisten naar de verdieping gekomen. Kerris had echter een troefkaart achter de hand: ze wist dat de gardisten geen aanval zouden riskeren waarbij Christina kon worden geraakt, mét haar kostbare eierstokken.
Ik vertelde haar dat er bij de strijd op de begane grond een complicatie was opgetreden, in de vorm van een triffidinvasie.
Een poosje heerste er een angstaanjagende stilte op de negentigste verdieping. Er werd geen stormaanval ondernomen door de mannen van Torrence, en er arriveerde ook geen versterking voor ons. Er rinkelden geen telefoons. De elektrische lichten brandden gestaag. Buiten was de bloedrode zon bijna achter de horizon gezakt. Wij hadden het druk met het controleren van onze wapens en het verbinden van onze wonden. Gelukkig was niemand ernstig gewond geraakt. Gabriel was het zwaarst getroffen: een kogel had zijn kuit doorboord. Hij strompelde rond, leunend op een bezemsteel, met de bezem zelf onder zijn arm, als een redelijk goede imitatie van Long John Silver.
Ik ging bij Kerris staan, die voor het raam stond. ‘Kun je iets zien?’
‘We zitten te hoog. Van hieruit ziet alles er normaal uit.’
Ze knikte naar de andere kant van het eiland, waar de Hudson als rood goud in de zon lag te glinsteren. ‘Prachtig, vind je niet?’ En triest liet ze erop volgen: ‘Dit had een paradijs kunnen zijn. Ik ben een keer stroomopwaarts wezen vissen. Je kon de resten van de schitterende landhuizen van de miljonairs nog op de heuveltoppen zien liggen en heel even kon je je voorstellen hoe het er allemaal had uitgezien voordat het fout liep. In gedachten zag ik kinderen in zwembaden dartelen en hun ouders zonnen in tuinstoelen, of in de weer met het grillen van biefstuk op hun barbecue...’ Ze schudde haar hoofd. ‘Wat denk je. Zal het ooit weer zo worden?’
‘In sommige delen van de wereld is het weer zo,’ verzekerde ik haar. ‘Bij ons thuis vieren we nog altijd Bonfire Night, ter herdenking van het zogeheten Buskruitverraad van 1605, toen een stel ontevreden katholieken het parlement in Londen hadden willen opblazen. Dan ontsteken we vreugdevuren, schieten vuurpijlen af en poffen aardappelen. De kinderen vinden het prachtig. De volwassenen trouwens ook,’ glimlachte ik. ‘Alleen worden zij de volgende ochtend meestal wakker met zware koppijn.’
‘Vreugdevuren? Wat betekent dat?’
‘Een oud heidens gebruik.’ Ik voelde een grijns doorbreken op mijn gezicht. ‘Het zal wel te maken hebben met de een of andere vruchtbaarheidsrite. En op die vreugdevuren verbranden we poppen die een zekere Guy Fawkes moeten voorstellen.’
‘Wat zijn jullie Britten toch een merkwaardig volk.’ Ze rimpelde geamuseerd haar neus. ‘En dan te bedenken dat ik verliefd ben geworden op een Brit!’
Ik kuste haar. ‘Als we dit volgens de regels willen aanpakken,’ zei ik, ‘zul je met me mee naar huis moeten om kennis te maken met mijn ouders.’
Ze keek om zich heen in het kantoor, honderden meters boven de begane grond. ‘Als we hier wegkomen, zal niets me een groter genoegen doen. En dan zullen we ons vermoedelijk ook moeten houden aan die andere conventies van de Oude Wereld, zoals trouwen, hè?’
Glimlachend zei ik: ‘Waarom niet?’
Even had ik het gevoel te zweven in een zeepbel van geluk... nogal ongerijmd op die plaats en dat tijdstip.

Bij wijze van natuurlijk tegengif voor die kostbare, spannende tijd daar hoog in de wolkenkrabber zochten de leden van onze groep wat afleiding door zich bezig te houden met triviale dingen, zoals koffie zetten en gokken met lucifers. Ik trof Sam Dymes aan achter een bureau, waar hij aantekeningen maakte op een notitieblok.
Hij keek op en zag mijn omzwachtelde hoofd. ‘Hé, David, hoe is het met je oor?’
‘Wat nog aan mijn hoofd vastzit, steekt als de hel,’ zei ik met een vermoeid lachje. ‘Maar het gedeelte dat ergens in de gang ligt, bezorgt me niet de minste pijn.’
Sam grinnikte. ‘Dat is zeker wat jullie Engelsen galgenhumor noemen. Koffie?’ Hij schonk de dampende vloeistof in een papieren beker. ‘Die Torrence beknibbelt niet op kwaliteit.’
‘Bedankt.’ Ik nam de beker aan. ‘Hoe gaat het met je arm?’
Hij tilde zijn arm, die in een mitella hing, een stukje op. ‘O, prima. Ze raakten me precies in de holte van mijn elleboog.’ En meteen gooide hij het gesprek over een andere boeg. ‘Er gebeurde iets met me, in het heetst van de strijd. Opeens drong zich de oplossing van een constructieprobleem aan mij op, een vraagstuk waarover ik me al maanden het hoofd breek. Stel je voor, ik lig op mensen te schieten en opeens zeg ik tegen mezelf: "Sam Dymes, waarom zou je die spoorlijn niet ten noorden van het meer leggen, in plaats van ten zuiden ervan, want..." Ach, je weet niet waarover ik het heb, nietwaar?’ Nu hij op gang kwam, begon hij sneller te spreken. ‘Voordat ik werd opgeroepen voor militaire dienst was ik spoorwegingenieur, en dat zal ik ook weer zijn als mijn dienstplicht erop zit - als God het wil. De kwestie is dat ik worstel met een gek makend probleem, namelijk het beste traject voor de aanleg van een spoorlijn vanaf een nieuwe haven in een meer naar onze stad. Alleen liggen er veel heuvels, kloven en verdomd brede ravijnen in dat traject... en dat stelde me voor gigantische problemen. Een bevredigende oplossing kon ik niet bedenken. Maar toen we schietend en gooiend met granaten die gang door stormden, zei ik plotseling bij mezelf: "Sam, waarom zou je die spoorlijn niet ten noorden van het meer leggen, in plaats van ten zuiden ervan... Dat scheelt kilometers spoorlijn en maanden werk." Een heel raar tijdstip om zo’n inval te krijgen, vind je niet, nota bene in het heetst van een bloedig vuurgevecht! Daarom neem ik nu de tijd om een en ander op te schrijven, zodat ik het niet vergeet.’
Zo praatte Sam nog een tijdje door. Sam, de slungelachtige ingenieur, had een tijdelijke toevlucht gevonden in zijn visioen van een nieuw spoorbaantraject, net zoals Kerris en ik droomplannen voor onze toekomst maakten.
Ik keek om me heen. Marni en Christina konden het meteen uitstekend met elkaar vinden. Lachend communiceerden ze met elkaar, door middel van een geïmproviseerde gebarentaal die ze allebei schenen te begrijpen. De marinier maakte een praatje met een paar laborantes die tot de infiltranten behoorden. Kerris staarde nog naar buiten. De nacht was gevallen. In de omliggende gebouwen brandde volop licht.
Gabriel Deeds zat in zijn eentje achter de barricade. Hij lette met een smeulend vuur in zijn ogen op de liftdeur. Naast hem stond een machinegeweer waarvan hij een dode gardist had ontlast. Ik wist dat hij uitkeek naar het moment waarop de mannen van Torrence uit de lift zouden stormen.
De liften bleven de rest van die nacht exact waar ze waren. We sliepen in ploegen. Sam, Gabriel en ik hielden om beurten de wacht bij de lift en de gang naar het trappenhuis. De volgende morgen maakten we een ontbijt klaar van het voedsel dat nog in de kantine voorhanden was. Sam Dymes zorgde zelfs voor eten en drinken voor onze gevangenen in de voorraadkamer.
Toen het mijn beurt was om weer de wacht te betrekken bij de barricade, ging Sam mee, een beker koffie in de hand. Nadat hij een ogenblik naar de roerloze liften had gestaard, wreef hij over zijn stoppelbaard. ‘Weet je,’ zei hij, ‘ik begin te geloven dat onze mensen er niet in geslaagd zijn het gebouw te veroveren. Dan hadden ze allang contact met ons gezocht.’
‘Ja, maar van Torrences mensen hebben we ook nog niets gemerkt.’
‘Das waar, das helemaal waar.’ Peinzend streek hij met zijn wijsvinger over de brug van zijn neus. ‘Hoewel we hebben wat Torrence als zijn meest waardevolle troef beschouwt.’
‘Christina.’
‘Vergeet jezelf niet. Jij bent voor Torrence de sleutel tot het eiland Wight en die kraakinstallatie die triffidolie verandert in brandstof. Beide zijn voor hem van de grootst mogelijke waarde. Als hij daar de hand op kon leggen, zou hij voort kunnen gaan met de uitbreiding van zijn imperium tot...’ Sam strekte zijn gezonde arm uit en maakte een beweging die de hele aarde omvatte. ‘Ik denk niet dat Torrence een grens heeft gesteld aan zijn ambities, jij wel?’
‘Je acht het onwaarschijnlijk dat Torrence zijn gardisten op ons af stuurt?’
‘Nog niet.’
‘Dan wordt het een kwestie van de langste adem. We moeten afwachten wat voor eerste zet hij zal doen.’
‘Of vind je dat we de strijd naar zijn terrein moeten verplaatsen?’
Schouderophalend zei ik: ‘Het zit me niet lekker als we hem de tijd gunnen om een plan uit te broeden.’
‘Maar nu we op de negentigste verdieping zitten, kunnen we geen kant op.’
‘Dat is waar. Misschien zouden we moeten uitzoeken wat er op de begane grond gebeurt. Per slot van rekening is er een derde mogelijkheid.’
‘En die is?’
‘Dat Torrence ook de strijd heeft verloren. Stel dat de triffids de zaak onder controle hebben?’
‘Dat zou ook nog kunnen.’ Hij dacht even na. ‘Ik denk dat ik Gabe ga vragen een wandeling te maken naar beneden - als zijn been het toelaat.’
Gabriel Deeds was gebrand op actie. Hij greep het zware machinegeweer. ‘Hang niet de held uit, Gabe,’ hield Sam hem voor. ‘Probeer te ontdekken wat er beneden is gebeurd en kom dan zo snel mogelijk terug. Oké?’
‘Oké.’ Hij raapte een stel granaten op en hield ze in zijn kolenschoppen van handen. ‘Hoewel ik onderweg misschien toch een paar eieren leg.’
Ik volgde Gabriel naar het trappenhuis. Hij hinkte nog steeds en gebruikte de bezem als kruk, maar hij was duidelijk niet van zins zich door een kleinigheid als een kogelwond te laten tegenhouden. Toen hij de trap wilde afgaan, hield ik hem tegen en legde mijn vinger tegen mijn lippen. Vaag, nauwelijks meer dan een vage echo, had ik een paar steelse voetstappen gehoord.
Voorzichtig spande ik de haan van mijn revolver. Toen boog ik me naar voren en schreeuwde omlaag: ‘Sacramento!’
Mijn stemgeluid daalde af in echo’s. Er volgde een langdurige stilte. Nog eens riep ik: ‘Sacramento!’
Toen pas kwam er een antwoordecho terug: ‘Californië.’
Het schot dat ik als reactie loste, veroorzaakte ketsgeluiden in het trappenhuis. Het was duidelijk dat Gabriel niet langs die route naar beneden kon gaan. De volgende tien minuten sleepten hij en ik bureaus naar de gang en lieten ze de trap afdonderen. Tegen de tijd dat we ermee klaar waren, zou iedereen die dacht even de trap op te stormen genoodzaakt zijn over een gigantische meubel chaos te klauteren. Uiteraard was daarmee de trap naar boven niet geblokkeerd. Nu zag ik dat er een hek was waarmee de trap afgesloten kon worden. Omdat we geen hangslot bij de hand hadden, gebruikten we stroomdraad en wikkelden er zoveel omheen dat het hek muurvast zat. Als finishing touch plakte ik een handgranaat met plakband aan een tafelpoot vast en bevestigde de pin via een koord aan het hek. Degene die dit hek wist open te maken, zou een akelige en luidruchtige verrassing te wachten staan.
We gingen terug naar Sam en brachten verslag uit.
‘Dan weten we genoeg,’ zei hij met gedempte stem. ‘Kennelijk heeft Torrence onze mensen verslagen. Zijn gardisten hebben het gebouw in handen.’
Niet lang daarna rinkelde er een telefoon. Sam keek er even naar en zei toen: ‘Blijkbaar heeft iemand behoefte aan een praatje.’
Die iemand was Torrence zelf. Hij bevestigde dat zijn mannen het gebouw in handen hadden. Volgens hem was de triffidinvasie gestuit en hadden hij en zijn handlangers Manhattan weer stevig bij de strot. Hij eiste ogenblikkelijke en onvoorwaardelijke overgave.
Sam stelde hem voor een wandeling naar de hel te maken. Toen legde hij de hoorn neer.
Toen Torrence opnieuw belde (de kaken grimmig op elkaar, vermoedde ik), had hij zijn voorwaarden gematigd. Een veilige aftocht uit New York, in ruil voor Christina Schofield. Grootmoedig zei hij dat ook ik een vrijgeleide zou krijgen. Sam zei dat hij erover na zou denken en legde de hoorn neer.
‘Uiteraard vertrouw ik de schoft geen moment,’ zei hij. ‘Hij zal ons te grazen nemen zodra wij hier weggaan.’
‘Dan houden we niet veel mogelijkheden over,’ zei Gabriel. ‘Wat nu?’
‘We blijven ofwel hier zitten in het veilige besef dat hij het niet zal aandurven Christina te verwonden bij een alles-of-nietsaanval. Of we geven ons over. Of we zoeken een alternatieve manier om hier weg te komen.’ Zijn lichtblauwe ogen stonden ernstig toen hij ons één voor één aankeek. ‘Dus, dames en heren, hebben jullie een idee?’