21

 

Excursie

 

 

 

 

De man wurmde zich achterwaarts uit het luik van het merkwaardige voertuig. Met een zwaai gooide hij net luik dicht en stapte achteruit om zijn vettige hand af te vegen aan een dot poetskatoen.
Het vehikel kan ik alleen maar omschrijven als een ijzeren olifant. Het was lichtgrijs geschilderd en voorzie: van twee grote, bolronde cabines aan weerszijden die mij deden denken aan de verlengde oren van een olifant, de voorzijde bevond zich een beweegbare arm die op d slurf van een olifant leek, maar dan van metaal. Het bizarre geheel, compleet met luchtgaten, uitlaatpijpen en staalgrijze pantsering, rustte op twee rupsbanden. Van binnen was het iets groter dan een grote aanvalstank.
De gelijkenis met het grote dier was de eigenaren niet ontgaan. Op een van de lange, grijze flanken was het woord JUMBO gesjabloneerd, in grote letters. Achter de ruiten van de cabine aan mijn kant ontdekte ik op de flank van het vehikel een kleurrijke schildering van een indiaanse krijger in oorlogstooi, uitgebeeld van opzij, waarbij zijn grimmige profiel met opgeheven kin naar een verre horizon leek te turen. Ernaast stonden de woorden Give ‘Em Hell geschilderd in fantasierijke letters.
Op het onderste deel van het vehikel waren meer gesjabloneerde aanduidingen te zien, maar dat waren tamelijk prozaïsche instructies, zoals Inlaat perslucht en Uitsluitend brandstof met octaangehalte 100.
‘Goeiemorgen, meneer Masen.’ De man die aan de motor had staan werken, reikte mij de hand. Hij was slungelachtig lang, met blond haar en lichtblauwe ogen. Ik schatte hem op een jaar of vijfendertig. Hij sprak met het enigszins temerige, zangerige accent uit het zuidelijke deel van de Verenigde Staten. Hij ontdekte nog een restant motorolie op zijn hand, veegde die af aan het zitvlak van zijn gevechtsbroek en stak me opnieuw zijn hand toe.
Ik reageerde niet.
‘Ik kan het je niet kwalijk nemen, man,’ grijnsde hij. ‘Ik zou zelf ook te pissig zijn om handen te schudden.’ Zijn stem klonk even licht en vriendelijk als zijn ogen de wereld in keken. ‘Je voelt je goed, hoop ik? Geen krampen? Geen misselijkheid?’
Ik schudde het hoofd. ‘Ik voel me redelijk... alles in aanmerking genomen,’ zei ik stijfjes.
‘Mooi, mooi! Hé, Jazmay...’ Hij schonk het meisje een ontspannen grijns. ‘Ik weet niet wat meneer Masen ervan vindt dat jij met dat wapen naar hem wijst, maar ik begin er een beetje nerveus van te worden...’ Hij keek mij aan. ‘Je bent toch niet van plan naar mij uit te halen of er vandoor te gaan? Nee, nee, natuurlijk niet. Jazmay, doe dat wapen weg en start de goeie ouwe Jumbo, oké?’
Het meisje opende een van de cabinedeuren van het vehikel, plaatste de lichte mitrailleur in een rek en klom toen door een soort luik in de vloer van de cabine naar beneden. De startmotor jankte en de motor kwam brullend tot leven. Twee uitlaten achter de grote ‘olifantsoren’ braakten blauwe rookpluimen uit.
‘Klinkt gezond, vind je niet?’ zei de man enthousiast, met een goedkeurend klopje op de pantsering. ‘Ik heb ter ere van jouw komst nieuwe zuigers in onze ouwe, trouwe Jumbo gezet.’ Hij deed een stap naar het vehikel, maar draaide zich bijna meteen weer om naar mij. ‘Overigens de naam is Sam Dymes. Een beetje anders gespeld, ma op dezelfde manier uitgesproken als die ouwe munt vroeger.’ Hij stak me zijn hand weer toe, maar zei toe met een verlegen lachje: ‘O, u schudt geen handen, hè| Dat spijt me. En ook dat van die...’ Hij imiteerde het leeg drukken van een injectiespuit in zijn arm. ‘Het leek ons de beste manier om u hierheen te halen zonder u te beschadigen.’
Ik staarde hem aan en in mijn hoofd streden honderd vragen om voorrang. Ik was te verbluft om ze hem in het gezicht te slingeren.
‘Sam Dymes,’ herhaalde hij, wijzend op zijn borst, terwijl hij achteruit stapte naar het vehikel. ‘Spring maar aan boord. Ik moet u iets laten zien.’
Toen het vehikel op rupsbanden over een rijweg denderde, passeerden we meer van dergelijke voertuigen. Grote olifantachtige vehikels met het woord JUMBO op hun flanken. Achter de bestuurderscabine was telkens een andere schildering aangebracht, kennelijk bedoeld om de individuele machines herkenbaar te maken: haaien tanden, cartoonfiguren, langbenige, zwoel kijkende schoonheden. Elk vehikel had een eigen naam: Lucky Lady, WildThing, Fire-Eater. De laatste in de rij mocht zich verheugen in de naam Munchin’Martha en de schildering op de flank was een afbeelding van een formidabele vrouw die triffidplanten verslond alsof het selderijstengels waren.
Ik ging in een van de twee kuipstoeltjes zitten, naast Sam Dymes. Jazmay, die het metalen monster bestuurde, zat onder mij — haar hoofd op gelijke hoogte met mijn voeten. De schok waarmee het ding begon te rijden, had één positief gevolg. De vragen die ik niet uit mijn strot had kunnen krijgen, kwamen nu los.
‘ Waarom hebben jullie mij verdomme hierheen gebracht?
Sam Dymes keek met grote ogen van verbazing mijn kant uit. ‘Om te beginnen omdat ik u iets moet laten zien. Hou u vast, we zijn zo dadelijk door het hek. Het wordt daar een beetje hobbelig.’
‘Nee... verdomme! Waarom hebben jullie mij hierheen gesleept? En waarom moesten jullie zo nodig mijn vriend doodschieten? En wat hebben jullie in godsnaam uitgespookt met Kerris?’
‘Kerris?’ Hij wreef peinzend over zijn kaak. ‘Die maakt het uitstekend.’
‘Hoe weet u dat?’
‘Op dat punt zult u me moeten vertrouwen.’
‘Is ze hier?’
‘Nee, ze is in New York, meneer Masen. Volmaakt veilig’
‘Maar jullie aarzelden geen moment om mijn vriend dood te schieten.’
‘Dat spijt me. Ik wist niet dat er slachtoffers waren gevallen. Geloof me, dat was onze bedoeling niet.’
‘Wat was jullie bedoeling dan wél?’
‘U heelhuids hierheen brengen.’
‘En waar is "hierheen" precies?’
‘Ten zuiden van de Mason-Dixon-lijn,’ zei hij voorzichtig. ‘Waar precies, hoeft u niet te weten.’
‘Best, meneer Dime. Waarom ben ik hier?’
‘Dymes is de naam, Dymes. Waarom u hier bent? Dat wordt u straks hopelijk duidelijk.’ Hij gunde me weer dat schuchtere lachje. ‘Neem me niet kwalijk - tijd om onkruid te wieden.’
Door de voorruit zag ik dat het vehikel het ijzeren hek naderde dat zo zwaar was, dat er vier man nodig waren om het te openen. Eén seconde later waren we erdoorheen. Achter me zag ik het hek dichtgaan, waarna hek meteen werd gezekerd met zware ijzeren kettingen.
‘Jazmay, wil je de kraan opendraaien? Dank je.’
Voor ons kruisten triffids ons pad. Ze verplaatsten zich op hun schokkerige manier, waarbij de top van hun stam voor en achterwaarts zwiepte.
Ik rekte mijn nek uit om beter te kunnen zien. Op dat moment greep Sam Dymes hand naar een soort joystick en hij drukte met zijn duim de rode knop boven op de handgreep in.
Een oranje vuurbol flitste uit het uiteinde van de metalen slurf; en een seconde later belandden drie triffids in die voortrollende vuurbol. Hun groene bladeren verkoolden en stierven af, hun kegels verschrompelden.
Sam Dymes grijnsde naar me. ‘Dit is een van de weinige dingen waarover wij beschikken, terwijl die verdomde triffids het niet hebben. Vuur! Verschroeiend vuur*’ Hij schoot nog een grote vuurbol af, voor alle zekerheid. Massa’s triffids begonnen het uiterlijk van het brandende braambos uit Exodus te vertonen. Sam riep me toe: ‘Die krengen worden steeds slimmer. Zodra je er een paar cremeert, maken de anderen dat ze wegkomen.’
De voortdenderende triffidverdelger plette de rokende resten van triffids die door de vlammenwerper waren geraakt. De andere wandelende planten deden geen pogingen meer ons vehikel tegen te houden, hoewel ze met duizenden waren. Sommige triffids lieten hun gifangels tegen de cabineruiten striemen als we ze voorbijreden.
‘Veilig zat.’ Sam gaf een harde klap met zijn vuist tegen de ruit. ‘Gepantserd glas.’
Het triffidpatroon rondom het legerkamp had alle bekende eigenschappen. Zo dicht bij het hoge hek vormden de triffids een dichte haag om de sterkte ervan te beproeven, ongetwijfeld in de hoop, gekoesterd door hun botanische brein - als ze dat tenminste hadden dat het onder hun gezamenlijke druk zou bezwijken. Hoe verder we van het hek kwamen, des te schaarser de planten werden. In de triffidstrijdmacht speelde deze ‘achterhoede’ misschien de rol van reserveleger. Uiteraard bereikte je nooit een terrein dat helemaal vrij was van triffids. Terwijl het vehikel over een vlakte denderde, zag ik dat deze bezaaid was met solitaire triffids. De meeste stonden doodstil, alsof ze de wacht hielden. Zodra de triffidverdelger naderde en ze het brullen van de motor hoorden, veranderden ze de stand van hun stomppoten zodanig dat ze zich naar de bron van het geluid konden keren. Ze hadden onmiskenbaar de uitstraling van roofdieren die hun prooi langs zagen trekken.
Sam Dymes leunde achterover in zijn kuipstoel, de rechterhand losjes om de joystick waarmee de metalen slurf kon worden bediend. Het was al met al een indrukwekkende machine. Ik wist hoe waardevol een voor alle terreinen geschikte triffidverdelger als deze voor mijn landgenoten op Wight zou zijn.
Intussen was ik nog geen stap dichter bij de oplossing van het raadsel waarom ik was ontvoerd. ‘Bedankt voor het ritje,’ begon ik koel. ‘U bent echter niet erg royaal met antwoorden.’
‘Het spijt me, meneer Masen, het spijt me werkelijk.’
‘Wie zijn jullie precies... Jullie gemeenschap, bedoel ik?’
‘Uw voormalige gastheren noemen ons de Quintling-factie.’
‘Ah. Ja, ik heb over jullie gehoord.’
‘Niet veel goeds, wed ik.’
‘Dat jullie een bende wettelozen zijn,’ zei ik. ‘Dat jullie stelen en moorden.’
‘Joshua Quintling was na de Verblinding een van de oorspronkelijke stichters van de gemeenschap in New York, maar toen generaal Fielding arriveerde, voerde hij een paar hij haalde zijn schouders op doortastender methoden in, zullen we maar zeggen. Zo kwam het dat Quintling een jaar of twintig geleden met zijn gezin is weggetrokken, samen met andere gezinnen die de voorkeur gaven aan een humanere samenleving.’
‘En toen is de Quintling-factie hier beland?’
‘Niet precies. Generaal Fielding stuurde een van zijn oorlogsschepen achter Quintlings onbewapende stoomboot aan. Dat oorlogsschip schoot het schip aan flarden. Quintlings vrouw en zoontje, een baby nog, kwamen om, samen met tientallen anderen. Quintling kon maar één ding doen om te voorkomen dat alle opvarenden het levert verloren - hij liet het schip aan de grond lopen in een estuarium dat te ondiep was voor het oorlogsschip. Anders...’ De beweging van zijn schouders sprak boekdelen. Toen keek hij me aan, een ernstige blik in zijn lichtblauwe ogen. ‘U zult me wel niet geloven, is het wel, meneer Masen?’
‘Ik veronderstel dat ik u op uw woord moet geloven,’ zei ik sarcastisch.
‘Zoals u wilt, meneer Masen. Ik kan u moeilijk overtuigen door u met de kolf van een geweer op uw hoofd te timmeren.’
‘Voorzover ik het kan overzien, ben ik hier aan jullie overgeleverd.’ Hoewel ik het niet uitsprak, begon ik me af te vragen of ik zo dadelijk uit de cabine zou worden gegooid, en me maar zou moeten zien te redden in deze van triffids vergeven woestenij.
Hij zat me een ogenblik op te nemen. ‘Dacht u werkelijk dat wij zoveel tijd en brandstof- kostbare brandstof -zouden hebben verspild, alleen om u hierheen te brengen en u iets aan te doen?’
‘Ik zou het niet weten.’
‘Dat is te belachelijk voor woorden.’ Hij leek gekrenkt door mijn reactie. ‘We hebben ons grote moeite getroost om u te redden!’
‘Te redden?’
‘Ja zeker.’
‘Zag het ernaar uit dat ik behoefte had aan redding? Als u me op dat moment had kunnen zien, had u geweten dat ik me opperbest vermaakte. Trouwens, ik zou de volgende dag naar huis zijn gevaren.’
‘Ja, dat is ons bekend.’
‘Waar hébt u het dan verdomme over?’
‘We wisten dat u scheep zou gaan naar Engeland.’ Hij keek me strak aan. ‘We wisten ook dat uw schip - op veilige afstand, buiten het zicht - zou worden gevolgd door een vliegkampschip met een stel kanonneerboten.’
‘Wilt u me vertellen dat generaal Fielding van plan is het eiland Wight te bezetten?’
‘Zo luidt onze informatie, meneer Masen.’
‘Waarom in ‘s hemelsnaam? Wij zouden vriendschappelijke contacten met open armen hebben verwelkomd!’
‘Bent u daar zeker van?’
‘Natuurlijk!’
De man haalde diep adem en liet zijn blik over het zonovergoten landschap en zijn triffidschildwachten dwalen. ‘Het ziet ernaar uit dat u nog altijd in het duister tast.’
‘Vertel verder, ik ben een en al oor.’
‘Het is u bekend dat de New Yorkse gemeenschap geen toegang heeft tot aardolievelden of aardgasreserves?’
‘Ja. Hun motoren draaien op alcohol.’
‘En dat spul is zo schraal dat iedere motor het na pakweg drieduizend kilometer voor gezien houdt.’
Ik knikte.
‘Kijk,’ zei Sam Dymes, ‘wij beschikken over een paar oliebronnen plus een raffinaderij die ongeveer 4,5 miljoen liter dieselolie per jaar produceert - veel is het niet dat geef ik grif toe. Het betekent echter dat wij deze goeie, ouwe Jumbo in bedrijf kunnen houden.’ Hij klopte liefkozend op de zijkant van zijn kuipstoel. ‘En voor de vliegboten hebben we schone vliegtuigbrandstof.’
‘Waarover New York niet beschikt.’
‘Zo is het, meneer Masen. Zij kunnen alleen maar in hun kolengestookte stoomschepen over de oceanen tuffen. En als zij de hand kunnen leggen op jullie Masen/ Coker... eh, hoe noemen ze die raffinage-apparatuur ook alweer?’
‘Masen/Coker-kraker.’
Hij knikte. ‘Als zij de hand kunnen leggen op jullie Masen/Coker-kraker, kan generaal Fielding dat verdomde triffidsap laten kraken. En dan heeft hij zoveel brandstof als hij maar wil voor zijn auto’s, transportvliegtuigen, straaljagers en straalbommenwerpers.’
‘En wat is daar de consequentie van?’
‘Voor óns hier dat ze ons zullen wegvagen. Hier, in de estuaria, zijn we tamelijk veilig voor zijn oorlogsbodems. Als hij echter over straaljagers en straalbommenwerpers beschikt... Tja...’ Dan bombardeert hij ons allemaal naar de hel.’
‘Sluit dan vrede met hem.’
‘Capituleren, bedoelt u?’
‘Nee,’ zei ik ernstig. ‘Stuur een delegatie. Ga onderhandelen.’
‘Hij zal er niet van willen weten. Binnen de kortste keren heeft hij alle troeven in handen. Onze vrouwen en kinderen zal hij willen inlijven, om zijn bevolkingsexpansie te versnellen. Maar onze mannen? Die worden linea recta naar de steenkoolmijnen of houthakkerskampen gestuurd, of naar de vervloekte slavenplantages op de Bermuda’s en de Antillen, waar ze dag en nacht moeten zwoegen om triffids te bestrijden en al die luxe goederen te produceren waarmee hij zijn volgelingen zoet houdt.’
‘Denkt u werkelijk dat hij zo onredelijk is?’ Ik haalde me Kerris’ vader weer voor de geest - de man met het brandende gele oog. Hij had op mij de indruk gemaakt een besluitvaardig leider te zijn, of zelfs een visionair. Maar een moorddadige tiran? Nee, dat geloofde ik niet.
Sam Dymes bleef taxerend naar mij kijken en trommelde met zijn vingers tegen zijn mond. Toen zei hij: ‘Exact, meneer Masen. Ik beschouw generaal Fielding als uiterst onredelijk. Ik ga er bovendien van uit dat hij voor niets zou terugdeinzen als hij ons kan onderwerpen, of het eiland Wight. Ik zie hem bovendien als een wrede dictator.’
‘Dat is uw persoonlijke mening.’
‘Niet alleen mijn mening, meneer Masen.’
‘O nee? Van wie dan nog meer?’
‘Kunt u dat niet raden?’ De lange man naast mij glimlachte; blijkbaar genoot hij ervan mij in spanning te houden.
Schouderophalend vroeg ik: ‘Wiens mening?’
Van niemand minder dan uw eigen vader, Bill Masen.’
‘Mijn vader. Die heeft generaal Fielding nooit ontmoet.’
‘Toch wel. Lang geleden. Uzelf trouwens ook - toen u nog een kind was.’
Fronsend schudde ik mijn hoofd.
Met een lachje stak Sam Dymes zijn arm uit naar de cabinevloer. Zijn hand omklemde een aktetas toen hij zich weer oprichtte. Hij opende de aktetas, nam er een boek uit en liet me het omslag zien. Ik las de titel en de auteursnaam onderaan: William Masen. ‘U zou ervan staan te kijken waar en hoe vaak dat boek van uw vader opduikt. We hebben het een jaar of vijf geleden van een Portugese visser overgenomen - geruild voor honderd liter dieselolie. Hopelijk komt uw vader niet bij ons aankloppen voor royalty’s, maar wij hebben er zelf duizend exemplaren laten bijdrukken voor distributie onder onze eigen mensen.’ Opgewekt vervolgde Sam: ‘Uw vader heeft generaal Fielding onder een heel andere naam gekend -Torrence.’
‘Torrence?’ Ik ging met een ruk overeind zitten. ‘Mijn vader is vijfentwintig jaar geleden ontkomen aan ene Torrence.’
‘Precies. Uw vader en moeder wisten Torrence en zijn beulen bij hun invasie van Shirning dronken te voeren. Terwijl Torrence zijn roes uitsliep, maakte uw vader hun voertuig onklaar en glipte weg. Toen Torrence wakker werd, waren de vogels gevlogen. Erger nog, het huis was omsingeld door triffids - maar de man is vindingrijk. Hij improviseerde van kippengaas en zeildoek een redelijk beschermend pak. Toen hij zich naar buiten waagde, zwiepte prompt de gifangel van een triffid naar zijn hoofd en spoot het gif dwars door zijn "helm" van kippengaas. Zo komt het dat hij aan één oog blind is.’
‘En daarna dook Torrence op in New York, onder een andere naam?’
‘En met een verdomd grote behoefte aan wraak.’
‘Hij moet geweten hebben dat ik de zoon van Bill Masen ben.’
‘Uiteraard. Hij was van plan u te gebruiken.’
Dit verklaarde veel. Ik wist echter dat ik er nog eens grondig over moest nadenken.
‘Maar ik ken de dochter van Torrence. Ik ken haar zelfs heel goed.’
‘Exact,’ zei Sam Dymes nadrukkelijk. ‘Daarom fungeert ook zij als een pion in de strategie van deze doortrapte schurk. We zijn er.’
‘Ja, maar -’
‘U zult uw vragen even moeten bewaren. Er is iets dat u beslist moet zien.’