41

 

Het Uur Nul

 

 

 

 

De aanloop naar vijf uur die middag verliep traag. Een pijnlijk soort traagheid dat door het loodzware tikken van de klok aan de muur allesbehalve werd verlicht.
Tegen de middag was het merendeel van de eenheid die in de kelderruimte had gebivakkeerd naar zijn bestemming vertrokken. Zelf doodde ik de tijd met schaken tegen Marni. Ze had een schaakspel gevonden in een reis-etui dat door een van de sappeurs was achtergelaten. Tijdens onze derde partij, toen haar koningin, toren en loper opnieuw mijn koning in een hoek hadden gedreven, vond ik het nauwelijks erg toen Gabriel aankondigde: ‘Oké, David. Tijd om op te breken. Hij knikte naar een kist waaruit een aantal lopen naar het plafond wees. ‘Je kunt met handgranaten en een lichte mitrailleur overweg?’
Ik knikte.
‘Mooi. Kies maar uit. De Ingram weegt het minst maar de ouwe M3A1 heeft meer vuurkracht. O, das waar ook. Als straks de bom barst en iemand die jij niet kent je het woord "Sacramento" toebrult, zeg je "Berlijn!" Anders loop je kans dat ze je doodschieten.’
Dat leek me nuttige informatie. Ik hoopte dat ik eraan zou denken als het zover kwam.
Vijf uur. Spitsuur. Het verkeerslawaai buiten was flink toegenomen. Over het rooster boven het kelderraam stampten veel meer voeten. Wat ik niet hoorde, waren explosies, evenmin als het vuren van Houtvesters die de kustbatterijen bestookten. Gabriel scheen mijn gedachten te lezen. ‘We zijn te ver weg om het opblazen van de brughekken te horen. En dat maakt ons voorlopig het leven gemakkelijker. Klaar?’
Ik knikte. Afgezien van Marni, Gabriel en ikzelf waren er nog vijf Houtvesters. Ze droegen allemaal wapens die ze verborgen hielden in tassen of kisten voor muziekinstrumenten. Gabriel droeg een gitaarkist die een lichte mitrailleur en een flink aantal handgranaten bevatte. Mijn lichte mitrailleur had een knus onderkomen in een sterke boodschappentas.
Gabriel sprak iedereen toe. ‘Het is zover. De aanvallen zijn nu begonnen. Het duurt op zijn minst vijf minuten voordat het nieuws openbaar is gemaakt. We verspreiden ons op straat in paren en lopen gewoon... en ik bedoel lopen. Zorg dat het eruitziet alsof je naar huis verlangt, na een zware dag op kantoor.’ Hij knikte ieder van ons toe. ‘Veel geluk. Ik wil jullie stuk voor stuk naar huis zien gaan. Benjamin, jij gaat voorop.’
Even later waren we op weg. Tegen de tijd dat we bij het Empire State kwamen zou de aanval van de Houtvesters op het gebouw nagenoeg zijn beslag moeten hebben gekregen. Daarna waren onze bevelen kort en eenvoudig -bijna verontrustend kort en eenvoudig. Wij moesten ons hergroeperen en naar het noorden optrekken, op weg naar de 102nd Street Parallel. Vandaar uit zouden we onze vliegboten moeten heroveren voor de retourvlucht. Met een toenemend gevoel van onbehagen besefte ik dat we niet alleen vechtend de hangars zouden moeten veroveren, maar dat er ook een dikke kans was dat de mannen van Torrence die de toestellen moesten bewaken de ontstekingskabels of hoofdkabels zouden hebben losgehaald, zodat de motoren niet konden starten. Dan zaten we in de val. En dan? Ik hoopte maar dat Sam Dymes een noodplan achter de hand had.
Ik richtte mijn aandacht weer op het straatbeeld. Het wemelde overal van de auto’s en de voetgangers. Het zag eruit als ieder ander spitsuur dat ik in New York had meegemaakt. Ik wist echter dat er op enkele kilometers afstand een verwoede strijd om het bezit van de kustbatterijen was ontbrand.
Marni liep met gebogen hoofd naast me; ze deed alle mogelijke moeite om haar verminkte gezicht te verbergen onder haar lange, rode haar. Een eindje voor ons liep Gabriel, met die lange, soepele pas van hem.
‘Hé, Gabe!’ De stem was van een taxichauffeur. ‘Ik heb jou al in geen weken gezien... waar zit je toch, man?’
Mijn maag trok samen. Gabriel moest in New York boven aan de lijst van gezochte misdadigers staan. Als hij door een politieagent werd herkend, zou de strijd weleens veel eerder kunnen uitbarsten dan de bedoeling was. Grijnzend en op het oog ontspannen wisselde hij een paar woorden met de taxichauffeur en wees toen op zijn horloge, kennelijk om de man duidelijk te maken dat hij haast had. Op dat moment sprong het stoplicht op groen en zette het stilstaande verkeer zich grommend in beweging-
Gabriel liep verder, maar hij besteedde nu meer aandacht aan de inzittenden van auto’s en de mensen op het trottoir. Hij tilde zelfs de gitaarkist voor zijn borst om het deksel ogenblikkelijk open te kunnen maken.
Zelf trok ik de rits van de boodschappentas een eindje open en ving een glimp op van het dofglanzende, zwarte metaal. Ik deed de rits iets verder dicht om te voorkomen dat voorbijgangers het wapen konden zien. Ik wist echter dat ik klaar was om te schieten als dat nodig mocht zijn.
Het verkeer om ons heen was nog altijd volop in beweging. Nog steeds zag het eruit als een gewoon spitsuur in de stad. In restaurants zaten mensen achter de koffie. Een jongen verkocht kranten op een straathoek. De verkeerslichten sprongen van rood naar groen en van groen naar oranje en rood. De lichten bij de oversteekplaatsen waarschuwden knipperend en bellend: ‘ Walk... Don’t Walk. Wij lieten ons door de stroom voetgangers meevoeren.
Op dat moment zei een stem in mijn hoofd: Er is iets misgegaan. Ze hebben de aanval afgelast. Alles is naar de maan.
Toch liep Gabriel door, twintig meter voor me uit. Achter mij liepen de andere Houtvesters twee aan twee en deden hun best om eruit te zien als normale burgers.
Door de spanning was mijn mond zo kurkdroog geworden, dat — tegen de tijd dat we Fifth Avenue hadden bereikt — mijn tong aan mijn gehemelte leek te zijn gelast. Inmiddels zag ik duidelijk het Empire State Building, circa vierhonderd meter verder. De wolkenkrabber glinsterde in de namiddagzon en verhief zich onaangedaan en sereen boven de drukke straten.
In elk geval was er niets te zien van een gewapende aanval op het gebouw. Het enige wat ik hoorde, waren de auto’s, de roep van broodjesventers, flarden muziek uit de open deur van een kledingzaak. Nog altijd geen geweerschot. Niet één.
Gabriel bleef eruitzien als een man die op weg was naar huis, met niets belangrijkers aan zijn hoofd dan een koud biertje. Op dat moment brak de hel los.
Gabriel bleef abrupt staan en keek met een ruk om naar mij. De uitdrukking op zijn gezicht stond me niet aan. Een mengeling van schrik en verbijstering. Ik haastte me naar voren, op zoek naar de bron van het geschreeuw. Toen zag ik het. Het had niets te maken met wat er in het Empire State gebeurde. Het was een vloedgolf van mensen die uit een van de zijstraten kwam opzetten.
Een gele taxi raasde luid claxonnerend over het trottoir. Een vrachtwagen deed pogingen om zich slingerend een weg te banen door het verkeer, maar botste tegen een bus. De voetgangers vluchten voor iets, renden en strompelden allemaal dezelfde richting uit. Ik stond verbaasd toe te kijken toen deze menselijke vloedgolf over Fifth Avenue stroomde en in de straten aan de overzijde verdween. Ik kon er geen touw aan vastknopen.
Ik haalde Gabriel in. ‘Gabe, wat gebeurt er?’
‘Geen idee.’
‘Ik hoor geen schoten.’
‘Ik evenmin.’
‘Waar vluchten al die mensen dan voor?’
‘Ik mag hangen als ik het weet. Maar wat het ook is, ze doen het in hun broek van angst.’
We keken toe toen er uit de zijstraat nog meer door paniek bevangen mensen golfden. Ze lieten hun plastic tassen, aktetassen en boodschappentassen vallen. Sommigen hadden zelfs hun schoenen uitgeschopt, in hun waanzinnige haast om te ontsnappen.
Maar waaraan?
Ik waagde me tussen het verkeer, dat inmiddels tot staan was gekomen. Een vrachtwagen denderde een zijstraat uit en ramde een paar stilstaande auto’s op Fifth Avenue. Nu was de hele straat geblokkeerd.
Terwijl ik tussen de auto’s verder liep, keek ik de straat in kwestie in. Nog steeds renden er New Yorkers uit. Sommigen waren zo in paniek dat ze struikelden en op hun gezicht vielen. Anderen tuimelden over hen heen. Terwijl mensen worstelden om weer overeind te komen, werden ze onder de voet gelopen door de eindeloze stroom rennende mannen en vrouwen.
Toen zag ik de oorzaak van de paniek en voelde ik mijn bloed veranderen in ijs, terwijl ik vol ongeloof naar het ding staarde dat achter een hoek vandaan kwam. Het was achttien meter hoog en de stam zwaaide heen en weer en naar voren en achteren, zodat de donkergroene bladeren sidderden bij iedere moeizame stap. De kegel in de top draaide langzaam van links naar rechts. Dit was erger dan de ergste nachtmerrie. Met de snelheid van een blikseminslag kwam de zwiepangel striemend neer op de gevallen mensen. Keer op keer sloeg de monsterlijke triffid toe, als een slavendrijver met een zweep.
De lucht was vervuld van doodskreten die me door merg en been gingen. De triffid bleef op een hoek staan. Hij had geen haast. Helemaal geen haast. De kegel leek de straat te scannen. Toen waggelde hij verder, links en rechts achteloos mensen dodend.
‘Verdomme,’ hijgde Gabriel, wiens donkere ogen glansden van afschuw. ‘Hoe kan een triffid zo diep zijn doorgedrongen in de City? En moet je zien hoe groot dat ding is.’
‘Volgens jou hebben de geniesoldaten de hekken op de bruggen opgeblazen.’
‘Ja, maar dat zou de triffids nog niet toelaten tot de stad zelf. Er zijn triffidbestrijdingsteams geposteerd om ze op te vangen. Ze zouden dit monster hier hebben verbrand zodra het van de brug kwam. Het is onmogelijk dat er triffids in deze straten opduiken!’
‘Nou, deze hier heeft het geflikt.’ Ik knikte naar de plant die op zijn drie zware en merkwaardig korte stomppoten voort waggelde. Ik had nog nooit een exemplaar van dit formaat gezien. Net als de watervariant die we in Columbus Pond hadden gezien, moesten deze immense triffidvarianten zich ergens in het achterland van Amerika hebben ontwikkeld, ver van menselijke ogen. Ook dit wees erop dat de planten verstand hadden. Zou het ‘opperbevel’ van de triffids deze variant verborgen hebben gehouden, als een geheim wapen dat moest worden gelanceerd op het moment dat de mensheid het kwetsbaarst was? Dit monster was zeker vijf keer zo hoog als de hoogste triffid die ik ooit had gezien. En hij leek zich vijf keer zo snel te verplaatsen ook. Hij stak de straat over en verdween in een zijstraat.
‘Maak je daar maar geen zorgen over,’ zei Gabriel. ‘De bestrijdingsteams zullen hem binnen de kortste keren verbranden.’
Hij was nauwelijks uitgesproken of een grote, groene massa leek achter ons uit een andere zijstraat te barsten. Ik telde een stuk of acht moordplanten. Ze waren even hoog als hun soortgenoot, die zojuist was afgeslagen naar Times Square. Zwiepangels kwamen striemend neer. Nog meer gegil en doodskreten. Nu was de paniek totaal. Motoren brulden doordat bestuurders probeerden een ontsnappingsroute te vinden, maar omdat het verkeer muurvast zat, konden ze alleen maar andere auto’s rammen. Veel automobilisten vertrouwden op de bescherming van hun voertuig en bleven er ineengedoken in zitten, de ramen potdicht. Ze zouden echter ontdekken dat ze minder veilig waren dan ze hadden gehoopt. De geweldige slagkracht van de gigantische angels verbrijzelde autoruiten met één klap, en de volgende zweepslag raakte de inzittenden van de desbetreffende auto en vergiftigde hen binnen enkele seconden.
De automobilisten begrepen al gauw dat ze alleen te voet een kans hadden om te ontsnappen, zodat de meesten hun portier opengooiden en weg sprintten. Velen waren niet vlug genoeg. De zwiepangels van dertig meter lang knalden met dodelijke trefzekerheid en raakten onbeschermde gezichten. Binnen enkele minuten lagen er tientallen lichamen op straat te stuiptrekken.
Schreeuwende mannen en vrouwen renden een richting uit die veilig leek, maar dan zagen ze zich geconfronteerd met een andere triffid, waarna ze weer terug renden.
Ik keek de straat in. De smalle ingang van een station van de ondergrondse was verstopt geraakt met in panische angst vluchtende New Yorkers. De mensen vochten zich een weg naar de onderaardse tunnel die, zo hoopten ze, veilig zou zijn. Het specifieke timbre van dit wanhopige gebrul trok de aandacht van een triffid. Hij was waggelend op weg naar het noorden, maar bleef nu staan. De kegel op de top draaide zich om, en hij keek naar de mensenmassa die zich over de smalle trap probeerde te persen. Nu hij wist waar hij een gemakkelijke prooi kon vinden, koerste hij met grote stappen regelrecht af op de vechtende mensenmassa.
En deze monsterlijke triffid verplaatste zich snel. De stam zwiepte machtig heen en weer, hoog boven de daken van vrachtauto’s en bussen uit. Ik zag hoe de zwiepangel vliegensvlug werd opgerold, klaar om toe te slaan. Ik had genoeg gezien. Ik rukte de lichte mitrailleur uit de tas, richtte en loste een lang salvo op de monsterlijke moordplant, waarbij ik de kegel aan flarden schoot en de zwiepangel verwoestte.
Gabriels woedende blik trof me als een dolkstoot. ‘Dat had je niet moeten doen, David.’
‘Ik ga niet werkeloos staan toekijken hoe massa’s onschuldige mensen door deze monsters worden afgeslacht.’
‘David, dat is niet onze doelstelling.’
‘De doelstelling kan me gestolen worden.’
De schoten hadden de aandacht van andere triffids getrokken. Gretig kwamen ze aanstampen door de straat. In panische angst vluchtten massa’s mensen onze richting uit. Marni werd omver gegooid. Ik greep haar beet en sleepte haar naar de betrekkelijke veiligheid van een winkelportiek.
‘Mooi, David,’ zei Gabriel, ‘je hebt die grote jongens hierheen gehaald. Wat nu?’
Ik keek naar de zwaaiende stammen van de aanstormende, immense planten. Ik zou onmogelijk al hun kegels kunnen vernietigen. ‘Hou vast.’ Ik drukte Gabriel de lichte mitrailleur in handen. Toen wendde ik me tot Marni. ‘Help me om de autoradio’s aan te zetten. Zoveel mogelijk radio’s! En zet het volume op maximum!’
Gabriels gezicht sprak boekdelen: hij dacht dat ik stapelgek was geworden. Marni aarzelde niet. Ze rende met mij langs een lange rij tot stilstand gekomen auto’s. Ze waren allemaal leeg; van sommige draaide de motor nog. Het kostte maar een seconde om de radio aan te zetten en het volume op te voeren. Binnen de kortste keren ontstond er een kakofonie van klassieke muziek, jazz en praatzenders uit de open portieren.
Marni en ik werkten terug in de richting van Gabriel en we draaiden de radio’s zo hard dat we de carrosserie van de auto’s onder onze handen voelden trillen.
Tegen die tijd hadden de triffids ons al moeten bereiken. Ze stopten echter bij iedere auto om de bron van het geluid te onderzoeken. Ik had net de cabine van een vrachtwagen bereikt en de radio aangezet toen de bluess gitaarmuziek plotseling ophield. Een vrouwenstem zei op dringende toon: ‘Attentie, attentie alstublieft. Er zijn triffids op Manhattan gesignaleerd. Als u thuis bent, of in een veilig gebouw, blijf dan waar u bent. Als u in een auto zit of dit hoort in een openbare gelegenheid, zoek dan een goed heenkomen achter de 102nd Street Parallel. De poorten zullen voor u worden geopend -’
Op dat moment had ik te veel zorgen aan mijn hoofd om stil te staan bij wat er zou gebeuren als tienduizenden New Yorkers abrupt in dat onmenselijke getto achter de gevangenismuur zouden belanden.
‘Slimme zet, David,’ erkende Gabriel met tegenzin. ‘Je hebt die mensen de kans gegeven hun huid te redden.’ Hij gaf me de lichte mitrailleur terug. ‘Het is nu tijd om te doen waarvoor we gekomen zijn. Kom mee.’
Met die woorden ging hij onze kleine groep voor in de richting van het Empire State Building. Inmiddels waren de straten grotendeels verlaten. Mensen waren ofwel de kantoorpanden ingevlucht, of rennend op weg naar een tunnel van de ondergrondse. Daar konden die monsterlijke triffids hen niet bereiken.
Dat konden wij niet zeggen. We moesten ons voortdurend een weg banen door de chaos van achtergelaten auto’s terwijl steeds meer triffids Fifth Avenue bestormden. Nu pas werd me duidelijk dat dit geen lukrake moordpartij van een paar geïsoleerd opererende triffids was, maar een gecoördineerde aanval. Voorzover ik het kon overzien, trokken ze van oost naar west en dreven de mensen voor zich uit. Bij iedere straathoek lieten ze een triffidschildwacht achter. Als dit zo doorging, zouden de triffids spoedig in staat zijn om alle onbeschermde voetgangers de weg te versperren. Bovendien zou het enorme formaat van deze monsters het onmogelijk maken om ze met een auto opzij te schuiven. Er zouden vlammenwerpers en bulldozers aan te pas moeten komen.
We waren honderd meter van het Empire State verwijderd toen ik een jonge vrouw voor me zag opduiken, met een geweer dat op mij was gericht.
‘Sacramento!’ De loop wees naar mijn hart.
‘Berlijn!’ Het woord kwam automatisch over mijn lippen.
Ze knikte. ‘Oké. Blijf hier.’ Toen wendde ze zich tot Gabriel. ‘De mariniers gaan nu naar binnen, commandant. Ze zijn een poosje door triffids in het zuiden opgehouden.’
‘Waar komen verdomme al die monsters vandaan?’
‘We hebben de plannen moeten wijzigen, commandant. De genie heeft niet alleen de brughekken opgeblazen, maar ook de tunnels onder de rivier geopend.
‘Grote God... Dat betekent dat de triffids midden in de City onder de grond vandaan komen!’
‘Dat lijkt mij een tamelijk cynische tactiek,’ zei ik. ‘De mensen in de straten hadden geen schijn van kans. Of schrijven we dit gruwelijke bloedbad af als een onfortuinlijk incident?’
Gabriels ogen werden hard. ‘Er zijn genoeg mensen die dit Bijltjesdag zouden noemen. Hun verdiende loon.’
Ik keek Fifth Avenue in en wist dat een eventuele discussie over de morele aspecten van de houtvesterlijke tactiek zou moeten wachten. De dichtstbijzijnde triffid was nog maar enkele honderden meters van ons vandaan. En bovendien schenen ze vooral belangstelling te hebben voor óns. ‘Ik geloof niet dat het erg gezond is om hier nog langer te staan praten,’ zei ik.
Een geweldige explosie overstemde Gabriels antwoord. Met een ruk draaide ik me om en zag rook opbollen uit de voet van het Empire State Building. Gabriel keek me grimmig aan. ‘Ze gaan naar binnen,’ zei hij. Toen rende hij naar het immense bouwwerk dat Torrences hoofdkwartier was, en tevens zijn keizerlijke paleis.
Ik volgde hem, precies op het moment dat het schieten begon.