37

 

En dus als Orpheus...

 

 

 

 

Het kabaal ging vergezeld van schreeuwende stemmen. Terwijl ik de tranen van de drank uit mijn ogen veegde, stormde ik de gang op, waar ik tussen elkaar verdringende blinden terecht kwam, die ook wilden weten wat er aan de hand was. Verderop zag ik de conciërge naar het hek en de bron van het kabaal strompelen. Omdat ik lang genoeg was om over de hoofden van de mensen vóór me te kijken, zag ik een man met een rood gezicht onder een platte, zwarte pet met klep. Hij bewerkte het hek met zijn staf.
‘Laat me erin, mens!’ bulderde hij. ‘Laat me er ogenblikkelijk in, anders geef ik mijn mensen opdracht te vuren!’
De oude vrouw deed wat haar werd gezegd. Het bovenste deel van het ijzeren hek, dat boven de deinende hoofden uitstak, werd met geweld open gesmeten.
‘Uit de weg! Uit de weg!’
De man met de platte pet wrong zich naar voren en de blinden vóór mij weken uiteen. Een vrouw raakte in de verdrukking en struikelde. Vlug trok ik haar overeind voor ze onder de voet zou worden gelopen.
Inmiddels was ik voorbij de deur van mijn kamer geduwd. Nu pas zag ik dat de mannen die de blinden achteruit dreven politiemannen waren. Ze leken echter slechts oppervlakkig op de agenten die ik kort na mijn aankomst in New York had gezien. Dit waren wreed ogende figuren. Hun uniformen zaten onder de zweetplekken en pasten slecht. Ze droegen een angstaanjagende wapenstok of een soort jachtbuks. En ze hadden duidelijk haast. Terwijl ze de blinden de gang in dreven, begon het me te dagen dat ze voor mij kwamen. Misschien hadden bewoners van de flat gemeld dat er een groep vreemdelingen was gearriveerd. Misschien waren ze hier om naar de geheimzinnige indringers te zoeken.
Ik zakte door mijn knieën om mij kleiner te maken. Tegelijkertijd liet ik mijn ogen glazig worden om zo goed mogelijk op een blinde te lijken. Ik betastte de muren terwijl ik me achteruit liet dringen, naar de betrekkelijke geborgenheid van de eetzaal.
De politie begon deuren in te trappen. Iedereen die in de weg liep, werd meedogenloos opzij gegooid. ‘Kijk uit je doppen!’ schreeuwde de man die de leiding had. ‘Het moet hier ergens zijn!’
De officier met het rode gezicht bereikte de deur van de kamer die ik deelde met de twee jonge vrouwen.
‘Aha!’ riep hij, buitengewoon ingenomen met zichzelf. ‘Hierheen, mannen. De verklikker had gelijk.’ De officier stapte achteruit en stuurde zijn mannen naar binnen. Aan het werk!’ bulderde hij. ‘Nee, man, rustig aan, rustig. Eerst de pijpfittingen losmaken. Nee, de rotzooi die erin zit, kan me niets schelen. Dump dat maar op de grond.’
Nu de politie in de kamer was, rekte ik mijn nek weer uit en drong voorzichtig naar voren om te zien wat ze deden. De officier stond met de handen op de heupen toezicht te houden op de ontmanteling van de distilleerinstallatie. ‘Hé, voorzichtig met die koperen pijpen. Als iemand een deuk in die pijpen veroorzaakt, bezorg ik hem een deuk in zijn verdomde kop.’ Vreemd genoeg was zijn New Yorkse accent vermengd met een onvervalst accent uit Yorkshire. Zonder twijfel zou deze Yorkshire-man van’ middelbare leeftijd een episch verhaal kunnen vertellen over de manier waarop hij in New York was beland. Wat hij nu deed, was echter duidelijk genoeg. Dit was geen legitieme razzia op een illegale distilleerderij. Deze politieofficier wilde de installatie hebben, met inbegrip van alle volle en lege flessen, voor zijn eigen gebruik.
Toen een politieman een greep deed naar de halfvolle fles op de tafel bij Marni’s brits, sprong ze op de grond om hem tegen te houden. Er ontstond een korte worsteling tussen de grote kerel en het meisje.
‘Laat haar met rust!’ Rowena werkte zich overeind uit haar brits om haar zus te helpen. Zonder zijn hoofd om te draaien duwde de politieman haar terug op de brits. Ik zag hoe haar onderarm hard tegen de brits sloeg. Haar gezicht vertrok van pijn. Met van woede fonkelende ogen spuwde Marni de man in het gezicht.
Vloekend tilde hij de fles boven zijn hoofd om hem als knuppel te gebruiken.
‘Wel verdomme, ‘Arry,’ snauwde de politieofficier tegen de man die met Marni worstelde. ‘Waarom sta je verdomme met die meiden hier te stoeien?’
De man wilde zijn beklag doen, maar zijn baas had geen tijd voor geintjes. ‘Zet haar neer, ‘Arry, jij weet niet wat ze heeft doorgemaakt.’ Hij wees naar een andere politieman. ‘Jij en hij brengen deze troep omlaag naar de truck... en zorg dat je er verdomd voorzichtig mee bent. Ik wil geen gebonk horen, of het breken van flessen. Je gaat ermee om alsof het je eigen baby is, begrepen? ‘Arry, laat haar met rust! Schiet op met die flessen... nee, natuurlijk eerst de volle, stomkop.’
Harry duwde Marni eenvoudigweg opzij. Met een norse trek op zijn gezicht nam hij een krat flessen op en liep naar de deur. Ik trok me weer terug en deed mijn best eruit te zien als een blinde. Intussen jammerde de conciërge: ‘Laat de jajem hier! Waarom laat je niet een paar flessen voor ons over... je hebt ze niet allemaal nodig! Laat die flessen toch staan!’
Een wanhopige stilte daalde over de bewoners van het flatblok. Ze moesten dit allemaal al dikwijls hebben meegemaakt. Politie invallen. Bruut optreden. Pas toen de laatste man met de laatste fles drank was vertrokken, ging ik terug naar de kamer, waar Marni bezig was Rowena een mitella om te doen. Rowena zag grauw van de pijn. Ze keek op toen ik de kamer in liep.
‘Gaat het?’ vroeg ik.
‘Ik heb mijn arm gebroken,’ zei ze alsof het haar eigen schuld was. ‘Nu kan ik morgen niet werken.’
‘Zit daar maar niet over in. Eerst moet je arm worden gezet.’
‘Er is hier wel iemand die dat kan... alleen krijg ik nu geen rantsoenbonnen.’
‘Ik zorg wel voor je eten,’ verzekerde ik haar.
‘Het gaat niet alleen om eten. Ze zullen me geen bonnen geven voor mijn booster-injecties zolang ik niet werk.’
‘Booster-injecties?’ Het kwartje viel. Ik herinnerde me wat Gabriel zei over Torrences campagne om arbeiders opzettelijk verslaafd te maken aan heroïne.
Haar gezicht vertrok weer van pijn. ‘Jammer van de distilleerketel. De drank zou de pijn wat hebben verzacht.’
Tegen die tijd waren de bewoners van het flatblok terug in hun woningen en treurden over hun ellende. Een oudere man was gebleven om Rowena’s arm te bekijken. Ik kromp ineen bij de aanblik van de onnatuurlijke knik tussen pols en elleboog.
‘Zorg dat je zo gemakkelijk mogelijk ligt,’ zei de man vriendelijk tegen haar. ‘Ik ben over een paar minuten terug. Ik moet een paar spalken maken.’
‘Dank u.’
Ik ziedde van machteloze woede. Hoe had ik het kunnen aanzien zonder er iets tegen te doen? Alleen, wat had ik kunnen doen? Ze waren met een grote overmacht en beschikten over wapens. Ik had niets.
Marni hielp Rowena intussen op haar brits en legde voorzichtig een kussen onder de gebroken arm. Opnieuw doorzocht ik mijn rugzak. Ik meende iets nuttigs te hebben gezien toen ik mijn noodrantsoenen in ontvangst had genomen. Ja, daar was het - een kleine kartonnen doos met het Rode-Kruisembleem erop.
‘David?’ Ik keek op en zag hoe Rowena naar me keek. ‘David, herhaalde ze. ‘Je moet hier weg, nu. Het is hier niet langer veilig voor je.’
‘Maar die kerels hadden het op de distilleerketel voorzien.’
‘Al zochten ze jou nu niet, dat zal niet lang duren. Een van die politiemannen herinnert zich straks een gezicht te hebben gezien dat hier niet thuishoort.’
‘Ik weet zeker dat ze mij niet hebben gezien.’
‘Kom nou, David. Ze hebben zich misschien blind gestaard op onze wonderketel en hadden het te druk met de flessen, maar een van hen zal zich straks afvragen waarom hier een goed doorvoede jongeman rondliep. Geloof me, ze komen terug, eerder vroeg dan laat.’ Van emotie bewoog ze per ongeluk haar arm. De pijn veranderde haar gezicht weer in een grimas. ‘Vind je het soms heldhaftiger om hier te blijven? Wij zijn degenen die ze ophangen als ze jou hier vinden.’
‘Goed,’ zei ik. ‘Vertel Sam Dymes wat er is gebeurd als hij terugkomt.’ Ik schoot mijn pilotenjekker aan. ‘Ik ga terug naar de vliegboten.’
‘Die vind je nooit alleen. Marni...’ Ze keek haar zus aan. ‘Breng David terug naar de vliegtuigen.’
Marni knikte en gebaarde mij haar te volgen.
‘Rowena, pas goed op jezelf... Hier, jij hebt hier meer aan dan ik.’ Ik gaf haar het doosje van het Rode Kruis. ‘Er zitten een paar doses morfine in en een injectiespuit. Voor als je het nodig hebt.’
‘Dank je wel, David. Ik waardeer dit zeer.’
Impulsief bukte ik me om haar een kus te geven. Op dat moment had ik bijna iets stoms gedaan. Ik beloofde bijna dat ik zou terugkomen om Marni en haar hier weg te halen en het politiegeboefte flink zijn vet te geven. Ik wist echter heel zeker dat ik dat nooit zou kunnen waarmaken.
‘Vaarwel, David. En nu wegwezen, vlug!’
De conciërge opende zonder tegensputteren het hek, zodat ik Marni over de trappen naar beneden kon volgen. Al gauw waren we buiten. In het daglicht viel ik even duidelijk op als een man van Mars, zodat ze me meteen weer naar binnen duwde, met haar wijsvinger op de lippen. Ze rende terug, de gang in. Even later hielp ze me in een stinkende overjas. Of hij zwart van kleur was of zwart van het vuil kon ik niet zien. Ze deed een stap achteruit en taxeerde met haar lichtende groene ogen het resultaat. Hoofdschuddend hurkte ze neer op de smerige gangvloer. Ze haalde haar handpalmen over de tegels en smeerde mijn gezicht in met vuil, met extra aandacht voor mijn neus en voorhoofd.
Toen ze mij opnieuw monsterde, knikte ze tevreden. Ze greep mijn elleboog en trok me mee naar de buitendeur. Aldus gecamoufleerd liep ik haastig over straat, Marni naast me, die een vastberaden uitdrukking op haar gezicht had. Nu legden we de route van de vorige avond in omgekeerde richting af. Terwijl het licht van de avondzon schuin in de straten viel, glipten wij de steenkolen-werf op en volgden de oude tunnel naar de Hudson waardoorheen lang geleden de steenkool voor New York was aangevoerd. Opnieuw maakte ik die griezelige voettocht bij het zwakke licht van een petroleumlamp door een onderaardse grot waarin mijn voetstappen luide echo’s veroorzaakten. Ik voelde me als Orpheus in de Onderwereld.
Eindelijk stond ik weer in de openlucht, dankbaar dat ik de kille graftombe achter me had. Mijn dankbaarheid bleek voorbarig.
Naast de immense hangar stonden drie doosvormige voertuigen. Politieagenten met platte petten zwermden in en uit. Ik herkende de man met het rode gezicht en het Yorkshire-accent. Hij salueerde stram voor een zojuist aangekomen superieur en ging hem verheugd voor naar het inwendige van de hangar. Naar huis vliegen konden we wel vergeten. Ik wendde me tot Marni, die de politie woedend observeerde.
‘Marni,’ zei ik, tot een besluit komend dat ik al uren eerder had moeten nemen, ‘kun je mij naar het zuidelijk deel van de stad brengen?’