17
Hervonden paradijs
In de volgende paar weken nam de zon iedere dag
toe in sterkte. Op de vroege ochtend en tegen de avond is de hemel
nog steeds zo rood als het vuur in de hel, maar tegen de middag was
de hemel weer blauw. De kleur van het zonlicht veranderde van
dofrood in stralend oranje. Het normale zonlicht was nog niet
helemaal terug, maar het begin was er - een hartverwarmend
begin.
Kerris Baedekker zag ik geregeld. Al gauw waren we, op een
vanzelfsprekende manier, een stel. Het luchtalarm herhaalde zich
niet. De ochtend na de black-out brachten de kranten en
televisiejournaals verslagen, die zich lieten samenvatten onder de
kop: ‘Luchtbandieten verjaagd’. Er werd hier en daar gerefereerd
aan vroegere verwoestingen en wreedheden, zoals bomaanslagen op
weerloze vissersboten door een club die zichzelf de
‘Quintling-factie’ noemde. Een tijdje verkeerde de bevolking nog in
een soort roes, maar al gauw was de dramatische gebeurtenis
vergeten. Het normale leven hernam zijn loop.
Ik had alle tijd om die grote stad grondig te verkennen, vaak samen
met Kerris, soms ook met Gabriel Deeds en Christina. Mijn
voormalige wilde eilandkat had zich ontpopt tot gewoon een New
Yorks meisje van een jaar of vijftien, met een modern kapsel en
stadskleren. Haar woordenschat had zich fenomenaal uitgebreid,
hoewel ze nog steeds af en toe ondeugend naar me grinnikte, haar
wijsvinger op me richtte en uitriep: ‘Bang-bang-man.’ We bezochten
kermissen, maakten ritjes met de ondergrondse, bezochten galerieën
of dronken iets in kroegen waar Gabriel en zijn band hun
fascinerende muziek speelden.
Af en toe moest ik mezelf eraan herinneren dat dit niet mijn echte
thuis was; dat was een klein eiland aan de andere kant van de
Atlantische Oceaan. Maar de waarheid moet gezegd: dat eiland was in
mijn bewustzijn vervaagd, alsof ik de eerste twee decennia van mijn
leven had verslapen en pas echt wakker was geworden op de dag dat
ik in New York voet aan wal zette.
Het was Kerris die daarvoor verantwoordelijk was. Al snel kon ik de
gedachte niet meer verdragen dat ik haar hier zou moeten
achterlaten als ik terugkeerde naar het eiland Wight.
Als het waar is dat mijn gedachten zich als radiogolven konden
verplaatsen en doordrongen tot dat onbewogen, machiavellistische
brein waarover ik het al heb gehad, zou de eigenaar ervan tevreden
hebben geknikt. Er werd een telefoontje gepleegd. Binnen de kortste
keren was alles geregeld.
‘David?’ In de pauze, in de bioscoopbar, liet
Kerris een wijnglas tussen haar vingers ronddraaien. ‘Mag ik je
iets vragen?’
‘Natuurlijk,’ glimlachte ik. ‘Brand maar los.’
‘Dit klinkt een beetje ouderwets, maar zou je willen kennismaken
met mijn vader?’
‘Allicht. Heel graag, zelfs.’
Ze had nauwelijks over haar ouders gesproken, zodat dit een beetje
leek op de spreekwoordelijke donderslag bij heldere hemel, maar
niettemin stemde ik toe. ‘En krijg ik dan ook de kans je moeder te
ontmoeten?’
‘Eh, ik ben bang van niet.’
‘Excuses, Kerris. Het was niet m’n bedoeling om -’ s
‘Nee, nee.’ Ze wuifde mijn verontschuldigingen weg. ‘Ze is bij mijn
geboorte overleden.’
‘Dat spijt me voor je.’
‘Laat maar.’ Ze tikte op mijn knie. ‘Je kon het immers niet weten.
Nou, drink je glas leeg. De film gaat zo weer beginnen.’
De poster in de ondergrondse schreeuwde mij
de volgende boodschap toe, in grote, paarse
letters:
NEW YORK - Het thuis van de grootste denkers, briljantste geesten
en grootste bouwwerken ter wereld!
Gabriel Deed zag dat ik naar de poster keek.
Glimlachend zei hij: ‘Voor het geval we het mochten vergeten.’
‘Probeer je me duidelijk te maken dat een deel van dit
bazuingeschal op gespannen voet staat met de werkelijkheid?’ vroeg
ik.
Gabriels grijns werd breder: ‘Ach, meneer Masen, volgens mij klopt
het als een bus.’
‘Hoor ik daar een spoor van ironie?’
Hij haalde zijn schouders op en staarde naar buiten, juist toen de
trein een van de helder verlichte ondergrondse stations
binnenrolde. Veel passagiers waren er niet. Er stapte maar een
handvol nieuwe passagiers in ons rijtuig: drie zwarte vrouwen en
twee blinde mannen. Door de verbindingsdeuren kon ik in de andere
rijtuigen kijken, waar alle passagiers blank waren en konden
zien.
Ik had het bordje op het raam van ons rijtuig nog niet opgemerkt:
Coulored & Unsighted. Wel waren mij de nieuwsgierige blikken
van de zwarte vrouwen opgevallen.
‘Het geeft niet, meneer Masen,’ zei Gabriel op die kenmerkende,
zachte toon van hem. ‘Het is niet onwettig om in dit rijtuig te
zitten.’
Opeens voelde ik me verlegen met de situatie, en ik zei: ‘Gabriel,
ik heet David, vergeet dat niet.’
‘In sommige openbare gelegenheden is het beter dat ik u "meneer"
noem.’
‘Dan noem ik jou "meneer Deeds".’
‘Dan, meneer Masen, krijgt u een uitbrander van de politie en krijg
ik grote moeilijkheden. Begrijpt u, meneer Masen?’
‘Ik begrijp het... Gabriel.’
‘Zit er niet over in, het is gewoonweg een van onze plaatselijke
gebruiken. U went er nog wel aan.’
Het was een allesbehalve aangenaam gebruik, maar ik zei niets.
De trein denderde het station Columbus Square binnen. Iedereen in
ons rijtuig stapte uit, behalve Gabriel en ikzelf. De twee blinde
mannen liepen vlot weg, op de grond tikkend met hun stok. Zodra de
deuren weer dicht waren, vroeg Gabriel mij op gedempte toon: ‘Nou,
wat vindt u van dit paradijs hier?’
‘Het heeft veel te bieden. De scheiding tussen enerzijds blanken en
anderzijds zwarten en blinden bevalt me echter niet.’
‘Ik denk dat het maar een...’
Ik dacht dat hij het woord ‘afwijking’ zou gebruiken. In plaats
daarvan zei hij: ‘Ik denk dat het maar een tijdelijk gebruik zal
zijn.’
‘Ik vind het afschuwelijk.’
Hij sprak me niet tegen, maar haalde zijn schouders op.
‘Toen de blindheid in New York toesloeg, ontstond er een chaos,
zoals u zich wel kunt voorstellen. Ongeveer negens tig procent van
de bevolking van zeven miljoen mensen was opeens blind. De mensen
verhongerden in hun woning of op straat. Alleen de plaatselijke
wilde dieren verhongerden niet.’ Hij maakte een veelbetekenende
beweging met zijn hoofd. ‘De triffids trokken de bruggen over. Ze
doodden het merendeel van wat er over was, maar ook ruimden ze de
lijken netjes op. Tot er een jaar of twintig geleden een complete
armada de Hudson op voer. Het "Wonder der honderd schepen", zo
wordt het genoemd. We vieren het altijd jaarlijks, in de maand
april. Die mensen maakten de stad triffidvrij, geholpen door
gemeenschappen aan de kust die zich moeizaam staande hadden
gehouden, zowel hier als op Long Island.’
‘Het moet een ongelooflijke chaos zijn geweest.’
‘Reken maar. De mannen die het eiland Manhattan als een bolwerk van
de beschaving zagen, waren echte visionairs. Ze deden het
onmogelijke. De miljoenen lijken in de gebouwen, die de
triffidplanten niet hadden kunnen bereiken, kregen een zeemansgraf.
Ze herstelden de elektriciteitsvoorziening, zorgden dat de
drinkwatertoevoer weer op gang kwam en roeiden de triffids uit. Ze
haalden zoveel mogelijk mensen hiernaartoe, gaven hun mooie
woningen, werk en - wat belangrijker is - nieuwe hoop.’
‘Wie heeft het hier voor het zeggen, momenteel?’
‘De tetrarchen.’
‘Tetrarchen? Dat klinkt Romeins, of vergis ik me?’
Gabriel knikte. ‘Uw geheugen bedriegt u niet. In het Romeinse rijk,
onder Diocletianus, waren er vier vazal-vorsten of tetrarchen: twee
keizers of augusti, en twee onderkeizers of caesares. Hier in New
York gaat het niet om geografische, maar om bestuurlijke domeinen.
Iedere tetrarch is verantwoordelijk voor een bepaalde sectie van
het bestuur: generaal Fielding voor de gewapende macht,
buitenlandse aangelegenheden en triffidbestrijding. Hulpbronnen en
de politie vallen onder de-Verantwoordelijkheid van dr. Wiseman.
Valerie Zito is verantwoordelijk voor Bevolkingsherstel en Joe
Garibaldi gaat over Industriële Wederopbouw.’
‘Worden ze gekozen?’
‘Worden jullie leiders dat?’
‘Dat gaat gebeuren.’
Gabriel glimlachte even. ‘Idem.’
‘Vormen ze een effectieve regering, volgens jou?’
‘Héél effectief.’
‘Hebben ze jouw sympathie?’
‘Is dat een relevante overweging, als het erom gaat te beoordelen
of zij hun taken aankunnen of niet?’
Glimlachend antwoordde ik: ‘Ik begrijp het.’
‘Hebt u Kerris diezelfde vragen gesteld?’
‘Had ik dat dan moeten doen?’
Schouderophalend zei Gabriel: ‘Ik ben benieuwd naar haar antwoorden
- met name als het over generaal Fielding gaat.’
‘Waarom generaal Fielding?’
‘Heeft ze dat niet verteld?’
‘Verteld? Wat dan?’ Nu was ik oprecht verbaasd.
‘Generaal Fielding is Kerris’ vader.’ Hij knikte naar de deuren
toen de trein het station binnenreed. ‘Hier moeten we eruit, meneer
Masen.’