28

 

Onverwacht bezoek

 

 

 

 

Mijn vader had eens geschreven: met lui die dit soort argumenten gebruiken, valt niets te bespreken. Ik herinnerde me die woorden maar al te levendig nu ik verwachtte dat de pijl zich in mijn borst zou boren.
Om mijn capitulatie kenbaar te maken, stak ik mijn handen op. Een ogenblik stonden we elkaar behoedzaam op te nemen. Ik in mijn beschermende pak en doorzichtige helm; de vier indianen in kleding van felgekleurde, zelf geweven stoffen. Zij droegen natuurlijk geen beschermende kleding. Ze stonden zij aan zij in het triffidbosje en een van hen had zijn hand opgetild om een paar dikke groene triffidbladeren die zijn uitzicht op mij hinderden weg te duwen. Ik moet een merkwaardige aanblik zijn geweest. Drie van de vier indianen waren tieners. De vierde, een man tussen de vijftig en zeventig, stond mij een tijdlang neutraal op te nemen. Zijn donkere ogen monsterden mij. Toen zei hij: ‘Naome, je kunt je boog nu wel laten zakken.’ Hij knikte mij toe. ‘We zijn hier niet om moeilijkheden te veroorzaken.’
Ik bleef hem aanstaren.
De oudere indiaan glimlachte. ‘U verwachtte toch hopelijk niet iets in de trant van: Ik jouw scalp nemen, witman?’
Met de gepolijste hoffelijkheid van de ervaren diplomaat boog hij zijn hoofd en zei: ‘Goedemiddag. Ik ben Ryder Chee. Dit is mijn dochter Naome, en dit zijn mijn zoons Isa en Theo.’ Zijn stem klonk beschaafd, de stem van een erudiet man.
‘Ik ben David Masen.’ Mijn adem veroorzaakte condens aan de binnenzijde van de helm. ‘Bezwaar als ik mijn armen laat zakken?’
‘Natuurlijk niet, meneer Masen. Het spijt me dat we uw buks hebben beschadigd, maar we moesten er zeker van zijn dat u niet eerst zou schieten en dan pas vragen stellen.’
Ik herstelde me en vroeg of ik hen kon helpen.
Glimlachend antwoordde Chee: ‘We zijn hier om u te helpen, voorzover dat in onze bescheiden vermogens ligt. Per slot van rekening zijn jullie onze naaste buren.’
Ik bedankte hen. Daarna vroeg ik hun mij te volgen naar het hart van het kamp, waar Sam Dymes samen met Gabriel Deeds over een haastig neergekrabbeld werkschema gebogen zat. Hier, in de triffidvrije zone van het kamp, kon ik me zonder bezwaar van het zware, verstikkende beschermingspak ontdoen. De buitenlucht rook ongelooflijk aangenaam. Ik vulde gretig mijn longen met frisse lucht en stelde onze vier bezoekers voor aan Sam en Gabriel.
Chee knikte Sam toe. ‘U bent de leider.’ Het was meer een constatering dan een vraag. ‘Excuses dat we u komen storen in een pijnlijke situatie als deze. We hebben echter begrepen dat u een aantal gewonden hier hebt.’
‘Dat klopt.’ Sams stem klonk een tikje terughoudend. ‘Het zal u niet ontgaan zijn dat het er hier een paar dagen geleden tamelijk ruw aan toe is gegaan.’
‘We hebben de strijd opgemerkt, ja.’ Zacht noemde de oudere indiaan de namen van zijn kinderen. Ze lieten hun rugzakken van zich afglijden en legden ze op de grond. ‘We hebben besproken wat onze plicht was. En we kwamen tot de conclusie dat u, gelet op de grote verwoestingen hier, misschien behoefte zou hebben aan medicamenten, verbandmiddelen enzovoort. Daarom brengen we u schone verband en ontsmettingsmiddelen, zeep en penicilline.’
‘Penicilline?’
‘Ja. We maken het uitsluitend in tabletvorm, aangezien we geen injectiespuiten hebben.’
Opeens leek Sam ontroerd. Even leek het alsof hij niet in staat zou zijn iets te zeggen. Toen kwam de woordenstroom los. ‘O... dank u wel. Dank, uit de grond van ons hart. U hebt geen idee hoeveel dit voor ons betekent. Onze eerste hulptrommels zijn uitgeput. Al onze medische voorraden zijn mét de kliniek in vlammen opgegaan.’ Hij drukte hen enthousiast de hand. ‘Nogmaals, duizend maal dank. Dank u, dank u, dank u - ik zal die woorden zo vaak zeggen dat ze verslijten... U hebt vandaag levens gered, maar ik vermoed dat u dit al wist, nietwaar? Grote God! Ik weet niet hoe ik duidelijk kan maken hoe dankbaar ik ben dat u vandaag naar ons toe bent gekomen.’
‘We zijn buren. We zagen dat u hulp nodig had.’
‘Dat is heel christelijk van u, als u me die uitdrukking niet kwalijk neemt. Maar waar zijn mijn manieren? Alstublieft, gaat u zitten... Ja, ja, daar op die kussens - we moeten ons nog een beetje zien te redden, het is niet anders. Drink een kop koffie met ons... en ik geloof dat er nog wat versgebakken brood is ook... Een van de ovens bleek nog bruikbaar. De hemel zij dank voor elk klein wonder.’
‘Koffie? Heel graag,’ zei Chee met zijn beschaafde stem. ‘Ik zou echter, als dat mogelijk is, nog gelukkiger zijn met een kop thee.’
‘Thee. Gabriel, hebben we nog thee? Ik ben bang van niet... of wacht eens even... stond er niet een blik thee achter in onze Jumbo?’
Glimlachend zei Gabriel: ‘Ik laat hem wel even ophalen.’ Hij wisselde enkele woorden met een jongeman, di zich meteen weg haastte. ‘Koffie en thee komen eraan, meldde hij. ‘En onze artsen en verplegers weten wel raad met deze medische voorraden.’ Hij knikte naar de grote, rugzakken.
Gabriel en ik hurkten neer bij de groep, die al op de’ grond was gaan zitten. De oudere indiaan met zijn zwaar geplooide oogleden monsterde treurig de troosteloze situatie in ons kamp. Na een poosje zei hij: ‘Zou er een manier zijn om uw onderlinge meningsverschillen vreedzaam op te lossen?’
Sam loosde een zucht van spijt. ‘We hopen dat er een dag komt waarop we eraan kunnen gaan werken. De kwestie is dat de anderen niet willen praten.’
Gabriel merkte op: ‘U moet uw zaakjes aardig voor elkaar hebben, als u in staat bent verbandmiddelen, medicijnen en dergelijke te produceren.’
‘We kunnen maar kleine hoeveelheden produceren. Uiteraard zijn die genoeg om onze dagelijkse behoeften te dekken. Maar kan het zijn...’ glimlachte Chee met twinkelende ogen.‘... dat u naar wat informatie over ons zit te vissen?’
Sam knikte. ‘Daar hebt u gelijk in. We zijn nieuwsgierig naar u, heel nieuwsgierig.’
Chee leek zich niet in het minst te storen aan onze nieuwsgierigheid. ‘Dat is heel normaal. Tja... ik behoor tot het volk van de Algonquin. Na mijn opleiding tot; heb ik mij gespecialiseerd in de psychiatrie, nadat ik een lezing van een briljante Zwitserse psychiater had bijgewoond. Nadat ik een paar maanden met hem had gecorrespondeerd, nodigde hij me uit om samen met een aantal jongere volgelingen in Bazel te komen werken. Ik heb daar een hele winter doorgebracht. Buitengewoon inspirerend.’
‘Wacht eens even,’ zei Gabriel met opgetrokken wenkbrauwen. ‘Een beroemde Zwitserse psychiater, zegt u? U hebt het toch niet over Carl Gustav Jung, is het wel?’
‘Dezelfde, ja. Hij stelde vooral belang in het onderzoek naar de dromen van Aboriginals, zoals ze het destijds noemden. Ik viel onder die categorie. Ik denk echter dat ik meer van hém heb geleerd dan hij van mij. Toen ik dertig jaar geleden in die aprilmaand terugging naar Amerika, moest ik ontdekken dat een stokoude, koppige medicijnman bezeten was geraakt van een vreemd idee. Begin mei wist hij het hele dorp te dwingen om op te breken naar een oude, niet meer geëxploiteerde zilvermijn, waarin we ons moesten voorbereiden op de aanstaande vernietiging van de wereld. De meesten deden wat hij zei. We bleven er drie dagen en drie nachten. Die tijd gebruikte hij om zijn tekenen in de aarde te zetten, met gebruikmaking van gekleurde zaden en tarwekorrels. Hij hield ons voor dat ze een wereldramp voorspelden. We moesten vooral in de mijn blijven, totdat het gevaar voorbij was. Ik geloofde hem. Niet op grond van het oude geloof van mijn volk, maar vanwege iets waarop Jung tijdens de maaltijden vaak had gehamerd. Dan citeerde hij de volgende woorden van Goethe: Zukünftige Geschehnisse werfen ihre Schatten voraus - Toekomstige gebeurtenissen werpen hun schaduw vooruit. Vóór de Grote Verblinding bespeurde ik een steeds grotere onrust onder de dieren. Een plaatselijke cowboy werd door zijn koeien onder de voet gelopen. We zagen dat hele zwermen vogels wegtrokken, hoewel ze normaal in dat seizoen gingen nestelen. De vissen zochten het diepere water op, in plaats van stroomopwaarts te zwemmen om te paren.’ Hij tilde zijn hand op en spreidde zijn vingers. ‘De medicijnman had gelijk. Er was een ramp op til, die jullie allemaal kennen. In die noodlottige nacht, drie decennia geleden, verlichtten groene lichtflitsen de hemel. Dit werd ons gemeld -we zaten diep in de mijntunnels verscholen - door enkele jongeren die zo stom waren geweest de vermaningen van de oude man te negeren en zich naar buiten hadden gewaagd. De volgende ochtend waren ze blind. Van onze totale bevolking — driehonderd mannen, vrouwen en kinderen - zijn er tweehonderdtachtig gespaard gebleven voor blindheid.’
‘En het is u ongetwijfeld voor de wind gegaan, daarna,’ zei Sam. ‘Uw kinderen mogen er wezen.’
‘Ja, dit zijn mijn oogappeltjes. Ze hebben drie oudere neven en nichten.’
‘U bent dus teruggekeerd tot de oude zeden en gebruiken van uw volk?’
‘Deels. Toen de blanke ons verdrong, hebben we echter niet alleen onze grond verloren, maar ook onze waanideeën. Duizenden jaren hebben wij indianen gedacht dat wij de behoeders waren van de zon. Dat onze rituelen het zonlicht en de warmte voor de rest van de mensheid in stand hielden. We waren bijzonder trots op die verantwoordelijke taak. De missionarissen hebben alleen kans gezien ons van onze zelfmisleiding te genezen, zonder er iets voor in de plaats te stellen dat ons zelfrespect in stand kon houden. In het gunstigste geval gingen we gebukt onder teleurstelling of zelfs ontgoocheling... en in het ongunstigste geval vielen onze mensen ten prooi aan deprimerende psychische aandoeningen die vaak verergerden tot psychoses. Als gevolg van de Verblinding merkten we dat we onszelf konden terugvinden. Hoewel we onze oude goden niet meer konden vereren, konden we ze op nieuwe manieren interpreteren, op basis van de leerstellingen van Jung. We ontwikkelden een nieuw, sterker geloof op basis van spiritualiteit in plaats van dogma’s.’ Vanonder zijn zware oogleden keek hij ons één voor één aan. ‘Ik veronderstel dat dit voor u niet belangrijk is. Bedenk echter dat we in een nieuw tijdperk leven. De Verblinding heeft de Oude Wereld weggevaagd. En een nieuwe tijd vereist een nieuw geloof. Kijk maar naar de samenlevingen uit de Oudheid. Die kwamen tot bloei als ze nieuwe goden ontdekten en nieuwe religies omarmden. Hun beschavingen raakten pas in verval toen hun geloof verzwakte.’
‘U bent er voorstander van een nieuwe religie te ontwikkelen?’ zei Gabriel met gefronste wenkbrauwen. ‘Als u ‘t mij vraagt, zal dat een nieuw instrument voor onderdrukking worden.’
‘Waarom niet? Verwar God niet met religie. Dat zijn twee afzonderlijke discussiethema’s. U zou religie kunnen zien als een recept voor een manier van leven, net zoals een aantal gedragsregels de grondwet van een natie vormt.’
Een jonge Houtvester bracht bekers thee en koffie. Gabriel Deeds kon zich niet langer inhouden. ‘Er is één ding dat wij hier allemaal dolgraag willen weten...’
‘Ah. Ik vermoedde al dat we die vraag zouden krijgen,’ knikte Chee. ‘Hoe is het mogelijk dat onze mensen zich onbelemmerd tussen de triffids kunnen bewegen zonder dat ze ons aanvallen?’
Sam omvatte de beker. ‘Dat, meneer Chee, is de brandende vraag.’
‘Staat u me toe even uw gezicht aan te raken?’ Chee stak zijn hand uit naar mijn kin. Ik knikte verwonderd. Zijn donkere vingers, taai als leer, beroerden licht mijn kin.
‘Baardstoppels,’ zei hij. ‘En raak nu even mijn wang aan.’
Ik deed wat hij vroeg. ‘Gevoeld?’ vroeg hij glimlachend. ‘Zo glad als de schil van een watermeloen. Geen baardstoppels.’ In plaats van de oorspronkelijke vraag te beantwoorden, zei hij: ‘Twintig jaar geleden hebben de triffids onder onze stam hun laatste slachtoffer gemaakt. En daarna? Zo nu en dan werd iemand gestoken. Het gif was echter nooit dodelijk. Al vijf jaar later had een angelsteek geen andere uitwerking op ons dan de kracht waarmee we werden geraakt.’
Gabriel fronste zijn voorhoofd opnieuw. ‘Hoe komt het volgens u dat jullie immuun zijn geworden?’
‘Ik denk dat het antwoord deels te vinden is in de demonstratie van zo-even. Ik zie baardstoppels op uw wangen. Voor ons is dat nieuw. Ik ben vijfenvijftig jaar oud, maar ik heb nog nooit één haartje op mijn kin gehad. U zult zich wel herinneren dat er significante biologische verschillen zijn tussen indianen en Amerikanen van Afrikaanse of Europese afstamming. Kijk even naar onze kenmerken: sluik zwart haar, geplooide oogleden, Aziatische trekken... brede gezichten, roodachtige huid.’ Hij wees naar zijn gezicht. ‘Ais u nauwkeuriger kijkt, ziet u meer. Bij ons vindt u weinig volwassenen met lichaamsbeharing, terwijl spadevormige snijtanden juist veel voorkomen. Individuen met bloedgroep B komen niet voor, we hebben weinig individuen met bloedgroep N, maar het aantal individuen met een Diego-positieve bloedgroep is groot. Met andere woorden: Moeder Natuur heeft ons bloed een beetje anders gebrouwen dan dat van jullie.’
‘Dat is het antwoord?’ Ik merkte dat ik teleurgesteld was. Ik had gehoopt op een remedie tegen de triffids. ‘Dat er een klein verschil is in uw bloed of chromosomen dat maakt dat u immuun bent voor triffidgif en wij niet?’
‘Misschien.’
Gabriel reageerde intelligenter dan ik. ‘U liet doorschemeren dat het een geleidelijk proces betreft. Dat uw mensen twintig jaar geleden ook bezweken aan triffidsteken, maar na enkele jaren immuun zijn geworden.’
‘Dat is zo,’ knikte Chee. ‘Ik heb het gevoel dat onze latente fysieke immuniteit is bevorderd doordat ons volk grote hoeveelheden triffids verorberde. Ik weet nog hoe ik als jongeman regelmatig een groentemengsel at, op smaak gebracht met het vermalen vlees van de stekel. Het was een gerecht dat wij in ons reservaat hebben uitgevonden bij gebrek aan voedingsmiddelen, en niet als gevolg van avontuurlijke kookexperimenten.’
‘Geleidelijke blootstelling aan triffidgif gedurende een langere periode leidde tot het ontstaan van immuniteit?’ Peinzend kneep Gabriel met wijsvinger en duim in zijn onderlip. ‘En dit heeft jullie een bewegingsvrijheid verschaft die een geweldig voordeel is.’
‘Een zeldzaam voordeel.’ Zonder een spoor van leedvermaak voegde Chee eraan toe: ‘En soms putten wij daar een zekere mate van voldoening uit.’
Voor ons zat een man met een kerngezond gezin uit een zichzelf bedruipende gemeenschap die het niet ontbrak aan zelfvertrouwen. Zij hadden een geloof waaruit zij kracht, doelgerichtheid en zelfrespect putten. Deze mensen hadden niet of nauwelijks geleden onder de Verblinding of de triffidinvasie. Voor hen was de wereldramp van drie decennia geleden niet de catastrofe geworden die ze voor ons was geweest. Zij waren erdoor gered.
Na het vertrek van de vier indianen gingen we verder met ons werk. Ik knipte er lustig op los om de vernielde delen van de omheining te verwijderen. Bij het vallen van de avond werd er nieuwe staaldraad gespannen. Uitgeput kroop ik onder een deken, binnen het Jumbo-cordon. Op het dak van een van de cabines zat een bewaker, die zacht weemoedige klanken aan een gitaar ontlokte, muziek die even melancholiek als aangenaam klonk. In de toestand tussen waken en slapen haalde ik me de discussie met Chee voor de geest en zag voor me hoe zijn verstandige ogen glansden onder die geplooide oogleden. Hij had het gehad over biologische verschillen tussen hun bloed en het onze, waardoor zij immuun waren geworden voor triffidangels. En ik zag weer voor me hoe hij en zijn kinderen op hun gemak tussen de triffids doorwaren gewandeld zonder ervoor te worden gestraft.
Op dat moment schoot ik echter overeind, met één enkel woord op de lippen: ‘Christina’ De gedachte drong zich ongevraagd en met de stralende glans van een Bijbelse openbaring aan mij op: Christina liep ook tussen de triffids. Ook zij is immuun voor hun gif. Maar ik mag hangen als zij maar één druppel indiaans bloed in haar aderen heeft...