3
* *
*
Woensdag 30 juli – 12.34 uur – Moskou-centrum
‘Mijnheer Bennett?’
‘Spreekt u mee.’
‘U spreekt met de telefoniste van het Witte Huis. Eén momentje, dan krijgt u de president.’
Bennett drukte de satelliettelefoon tegen zijn oor en probeerde iets te horen. Dat viel niet mee: de ruitenwissers werkten op volle kracht en produceerden nogal wat herrie.
Aan het
stuur van hun kogelvrije Lincoln zat een agent van de diplomatieke
staatsveiligheidsdienst. Het was ruim na middernacht lokale tijd.
Ze reden kriskras door allerlei zijstraatjes om de belangrijkste
doorgaande routes van Moskou te vermij-
den.
Weg van alle casino’s en discotheken was het rustig. Je zag geen mens. Felle winden loeiden door de lege ravijnen tussen de donkere kantoorpanden en warenhuizen. De stromende slagregens plensden op hun kleine konvooi. Erin probeerde de achterruitverwarming aan te zwengelen om te voorkomen dat de ramen besloegen, maar ze had geen succes.
Er waren bijna twintig minuten voorbijgegaan sinds Marsha Kirkpatrick hen had ingelicht over de ramp met de Aeroflot en zei dat de president zou bellen. Bennett en McCoy voelden zich allebei verdoofd. De vreugde van hun trouwplannen was plotseling weggevaagd. Het enige waar ze nu aan konden denken was hoe weinig het gescheeld had of hun regering en hun vrienden waren er niet meer geweest.
Het was volstrekt onlogisch. Ze hadden geen waarschuwing gekregen, geen ‘terroristenpraat’ vernomen en Bennett twijfelde er niet aan dat hem vragen gesteld zouden worden waarop hij geen antwoord had.
Voor hen reed een auto met twee zwaarbewapende veiligheidsagenten van het ministerie voor Defensie. Achter hen reed een zwarte Chevy met nog vier agenten.
Een paar jaar geleden waren Bennett en McCoy in Jeruzalem het doelwit geweest van de terroristische groep Al Nakba. Sindsdien was dit zijn leven. Het was niet meer van hem, peinsde Jon. Andere mensen deden zijn boodschappen. Veiligheidsmedewerkers controleerden zijn post op miltvuur en explosieven. Hij kon niet naar de winkel – laat staan uitgaan met Erin – zonder een paar agenten met uzi’s op sleeptouw te hebben.
Zijn oude vrienden van Wall Street waren jaloers op zijn nieuwe glamourleven: zijn kantoor in de westelijke vleugel van het Witte Huis, vliegen met de Air Force One, weekends naar Camp David, oneindig vaak genoemd worden op de voorpagina van de kranten en op het televisienieuws en de garantie tientallen miljoenen te gaan verdienen op het moment dat hij Washington achter zich zou laten en terug naar Manhattan zou gaan. Maar ze hadden werkelijk geen idee hoe zijn leven eruitzag.
Bennetts BlackBerry piepte weer. McCoy keek mee over zijn schouder en samen lazen ze het laatste spoedbericht vanuit het crisiscentrum onder het Witte Huis.
Alle Amerikaanse legereenheden en ambassades over de hele wereld waren in threatcon delta – de hoogste staat van paraatheid – gebracht voor het geval er nog meer aanvallen zouden volgen.
Lokale brandweerkorpsen bestreden meer dan twintig branden ten gevolge van neervallende brokstukken van de Russische jet. fbi-agenten en onderzoekers van het National Transportation Safety Board – een instantie die alle vliegtuigongelukken onderzoekt – waren bezig met een onderzoek van het vliegtuigwrak, dat over een aantal kilometers verspreid langs de rivier de Potomac lag. De faa had al het vliegverkeer langs de oostkust stilgelegd, waardoor honderden vliegtuigen een alternatieve route moesten kiezen via Canada of het Midwesten. De Nationale Veiligheidsraad had ondertussen de afgelopen vijfenveertig minuten achter gesloten deuren vergaderd en Chuck Murray, de persattaché van het Witte Huis, had zojuist aangekondigd dat de president het volk binnen een uur zou toespreken.
‘Jon? Ben jij het?’
‘Ja, en Erin zit naast me.’
‘Met jullie alles goed?’
‘Prima, mijnheer. Met u?’
‘We hebben het ergste nog niet gehad, denk ik,’ zei de president met hese stem.
‘U had geen keus, mijnheer de president. De mensen zullen dat begrijpen.’
‘Ik hoop dat je gelijk hebt, Jon.’
Dat hoopte Bennett ook. Van Kirkpatrick had hij begrepen dat er geen andere keus was geweest dan het Russische vliegtuig neer te schieten. Het alternatief was iets ondenkbaars. Hij was echter bang dat de ellende nog moest beginnen.
De Amerikanen waren niet in de stemming voor oorlog.
Het land
was ernstig verdeeld geweest over Irak. Naar Bennetts mening
vertegenwoordigden Saddam Hoessein en zijn zonen een reële en
groeiende dreiging voor de nationale veiligheid van de Verenigde
Staten en de wereldvrede. Ze waren Koeweit en Iran binnengevallen
en hadden aanvallen uitgevoerd op Israël en Saoedi-Arabië. Ze
hadden op allerlei manier bedreigingen richting Jordanië, Turkije
en de golfstaten geuit. Ze hadden fondsen beschikbaar gesteld voor
Palestijnse zelfmoordactivisten. Ze hadden terroristen als Abu
Nidal en de terroristische beweging Al Qaida gehuisvest, getraind
en met hen samengezworen. Ze hadden massavernietigingswapens
gebruikt tegen hun eigen mensen en grote aantallen massagraven
gevuld. Ze hadden duizenden politieke gevangenen gemarteld. Ze
hadden de internationale gemeenschap jarenlang uitgedaagd en
gezworen een jihad tegen het westen te beginnen. Toch geloofde
minder dan de helft van de Amerikanen dat de oorlog tegen Irak
juist was ge-
weest.
De navo was ook verdeeld. De regeringen van Duitsland en Frankrijk hadden Irak zeker niet gezien als onderdeel van die ‘as van het kwaad’. Dat gold ook voor de meeste Europeanen. Het was juist het tegenovergestelde: ze zagen de Amerikanen steeds meer als de aanvallers. Wat hem nog meer verontrustte, was een onderzoek van de Europese Unie dat uitwees dat maar liefst zestig procent van de Europeanen Israël als grootste bedreiging van de wereldvrede zag. Amerika en Noord-Korea stonden in dat onderzoek op een gedeelde tweede plaats.
Veel van zijn collega’s vonden zulke ontwikkelingen bizar, maar Jon begon het steeds logischer te vinden. De wereld was vervallen in wat hij ‘mondiale schizofrenie’ noemde. Mensen raakten steeds meer verdeeld over hun begrip van goed en kwaad. Die verdeeldheid was niet zozeer afgebakend door geografische grenzen, maar door morele en culturele richtlijnen.
Nu Europa steeds verder ontkerstende, vervaagde de Joods-christelijke morele opvatting en daarmee de wezenlijke ideologische onderbouwing van het navo-verdrag. Jon maakte zich geen zorgen over de vraag of de navo in deze vorm kon blijven bestaan, maar hij vroeg zich af wanneer Brussel officieel met de Verenigde Staten zou breken.
Erin zei dat de pessimist in hem zich daarmee bezighield, zijn donkere kant. Misschien had ze gelijk. Haar geloof was sterker dan het zijne. Ze had een vertrouwen in de toekomst dat hij gewoon niet bezat. Nog niet, tenminste.
Zij vond dat het glas halfvol was. Het Midden-Oosten stevende af op vrede en welvaart. Waarom zou je zo pessimistisch zijn over de socialistische en pacifistische machten die oprukten in de eu?
Maar Jon vond niet alleen dat het glas halfleeg was, hij dacht ook dat het elk moment uit zijn handen gerukt kon worden. Hij zag zichzelf als een strategische optimist en een tactische pessimist. Natuurlijk, uiteindelijk zou alles goed komen in zijn leven en in de wereld. Maar de volgende dag zou een ramp kunnen zijn. Het laatste nieuws vanuit Washington had dat wel aangetoond.
* * *
‘Waar ben je nu?’
Jon veegde met zijn mouw het raam schoon en tuurde naar buiten om zich te oriënteren. Ze reden de hoek om naar de Amerikaanse ambassade, een postmodern gebouw van tien verdiepingen met veel glas en beton, dat uitkeek over de rivier en het Russische regeringsgebouw. Een marinewacht salueerde en opende het massief stalen hek dat naar een ondergrondse parkeergarage leidde.
‘We komen net aan bij de ambassade, mijnheer.’
‘Mooi. Zet me op de luidspreker. Ik wil ook met McCoy praten.’
Toen Jon dat gedaan had, groette de president McCoy en kwam ter zake. Hij stelde Bennett aan als hoofdonderhandelaar met de Russische regering bij het opzetten van een gemeenschappelijk onderzoek naar de kaping en om ervoor te zorgen dat de spanningen tussen Moskou en Washington niet te hoog opliepen. McCoy kreeg de opdracht te zorgen voor nauwe samenwerking tussen de Moskouse afdeling van het nasa-onderzoeksinstituut, het lokale kantoor van de fbi en de Britse geheime dienst mi6.
‘Wat doet ambassadeur Richardson?’ vroeg Bennett.
‘Stan is een goede kerel, Jon, maar hij zit er pas zo’n zes maanden.’
‘Acht maanden, om precies te zijn.’
‘Maar toch. Kijk, jij bent de hoogste Amerikaanse functionaris die daar op dit moment zit. Ik wil dat jij alles regelt tot we de minister van Buitenlandse Zaken daar hebben.’
Jon voelde zich gevleid, maar hij was er niet van overtuigd dat de president gelijk had. ‘Zit de minister van Buitenlandse Zaken nog steeds in Beijing?’
‘Ja, ik heb hem net nog gesproken. Hij kan naar Moskou komen zodra president Vadim hem wil ontvangen. Maar ik heb Vadim nog niet kunnen bereiken.’
Jon was stomverbaasd. ‘Wat bedoelt u? Waarom niet?’
‘Goede vraag. Ik heb twee keer gebeld en ze verbinden me niet door.’
‘Met wie heeft u gesproken?’
‘Andrej,’ zei MacPherson. Hij bedoelde Andrej
Zjoeganov, de Russische stafchef met wie Bennett en McCoy jarenlang
nauw hadden samengewerkt. ‘Ze laten Vadim met spoed terugkomen van
de Zwarte Zee,’ ging MacPherson verder. ‘Andrej zei dat hij tegen
middernacht – Moskouse tijd – op het Kremlin zou
zijn.’
Erin keek op haar horloge. ‘Dat was een halfuur geleden.’
‘Je meent het,’ zei de president. ‘Volgens de cia is Vadims vliegtuig veertig minuten geleden geland. De autocolonne is twintig minuten geleden aangekomen bij zijn kantoor. Ik heb hem net teruggebeld. Andrej verbindt me niet door. Hij zei dat Vadim in spoedberaad zat.’
‘Heeft u de minister van Buitenlandse Zaken geprobeerd?’
‘Nog niet. De minister probeert hem te bereiken vanuit Bejing. Probeer jij het ook maar eens.’
‘Zal ik doen. Erin en ik hebben donderdagavond een afspraak om met hem te dineren.’
‘Laat maar horen als je nieuws hebt. En pas een beetje op jezelf, hè.’