27

* *

*

Woensdag 3 september – 00.08 uur – Georgetown, d.c.

Het kon je moeilijk ontgaan.

Op het moment dat het gesprek een religieuze lading kreeg, werd Bennetts ongemakkelijkheid voelbaar en Mordechai maakte zich zorgen om zijn jonge vriend.

Deze man had bijna zijn leven verloren en het was niet de eerste keer. De vrouw die hij liefhad, was waarschijnlijk dood. Hij had voortdurend lichamelijke pijn. De druk van zijn baan als topmedewerker van de president zette hem in het huidige politieke klimaat onder een bijna onmenselijk hoge druk. Mordechai had gehoord dat Bennett weigerde een afspraak te maken met de therapeuten van de cia of het ministerie. Daar kwam nog eens bij dat Mordechai met tegenzin moest constateren dat het geloof van deze jonge man wankelde.

Hij nam het Bennett niet kwalijk. Integendeel: hij leefde met hem mee.

Aan de ene kant was Bennett de beste in zijn soort. Aan de andere kant had hij trauma’s moeten doorstaan die maar weinig mensen buiten de wereld van de inlichtingendienst en het leger begrijpen konden. Hij was niet volledig op de hoogte van de tijd waarin hij leefde en de bovennatuurlijke krachten waar hij om kon vragen. En de leegte binnen in hem werd steeds groter.

‘Je wordt ergens door afgeleid, Jonathan,’ zei hij ten slotte in de hoop dat Bennett hem in vertrouwen zou nemen, zoals hij dat door de jaren heen gedaan had.

In plaats daarvan bracht Bennett het gesprek terug op Gogolov. ‘Wat denkt u dat hij wil?’ vroeg Bennett hem onbehouwen. ‘En hoe kunnen we hem omlaag halen?’

Mordechai was teleurgesteld, maar hij wilde de druk niet te veel opvoeren. ‘Doron heeft me hetzelfde gevraagd. Ik weet niet zeker of ik al een antwoord voor jullie heb, maar ik ben ermee bezig.’

‘Ik wil wel horen wat u tot zover heeft,’ zei Bennett.

Mordechai stak zijn geliefde pijp aan en leunde achterover in de leren stoel. ‘Weet je nog dat ik je belde vanuit Babylon? Jij was op weg naar Vadim.’

‘Natuurlijk. U waarschuwde me dat er een staatsgreep kon plaatsvinden. Ik dacht dat u gek was.’

‘Het spijt me dat ik je niet eerder heb kunnen waarschuwen.’

‘Hoe wist u het?’

‘Ik wist het niet zeker – niet dat het direct ophanden was, tenminste. De doos met dossiers die Al-Hassani me gegeven had, bleek echter een schat aan kostbare informatie te bevatten. Echt ongelooflijk. Ik – ’

Mordechai stopte plotseling midden in zijn zin.

‘Wat is er?’

‘Jonathan, ik moet je eerst iets vragen,’ zei Mordechai. ‘Waarom heb je me naar Irak gestuurd?’

Bennett leek verrast door deze vraag. ‘President Al-Hassani had tegen Erin en mij gezegd dat hij een Israëliër wilde spreken, iemand van de geheime dienst – voormalige geheime dienst, eigenlijk.’

‘Iemand die dicht bij Doron stond, terwijl die relatie gemakkelijk ontkend kon worden als de pers er lucht van kreeg?’ vroeg Mordechai.

‘Dat denk ik wel. Erin en ik waren begin juni in Irak voor een privébezoek aan Al-Hassani. President MacPherson wilde dat we wat zouden rondsnuffelen in de Arabische wereld om te kijken of er iemand bereid was het olie-voor-vredeplan publiek te steunen zodra we het rond hadden.’

‘Naast Egypte en Jordanië?’

‘Precies. Minister Warner was bezig Caïro en Amman erbij te houden en zich ervan te verzekeren dat ze aan boord bleven, maar de president wilde iemand anders. Hij wilde een verrassing. Koeweit leek een optie, net zoals Marokko, maar niemand wilde tekenen als de Saoedi’s niet meededen. Dus gingen we naar de Saoedi’s.’

‘Laat me raden,’ zei Mordechai. ‘Dat verliep niet zo lekker.’

‘Nee, helemaal niet,’ gaf Bennett toe.

‘Wie had bedacht om met de Irakezen te gaan praten?’

‘Erin, in feite.’

‘Dapper.’

‘De lui van het ministerie vonden het helemaal niets, vooral minister Warner niet. Hij dacht dat onze relatie met Irak al ingewikkeld genoeg was zonder dat we hen vroegen het weer goed te maken met de Israëliërs. Erin bleef bij haar standpunt. Haar invalshoek was dat Al-Hassani reeds uitzag naar een mogelijkheid onder de opec-restricties met betrekking tot de hoeveelheid olie die Irak kon oppompen en verkopen, uit te komen. Misschien zou hij geïnteresseerd zijn in een stilzwijgende overeenkomst met de andere nieuwkomers op de oliemarkt.’

‘En Al-Hassani stond open voor dat idee?’ vroeg Mordechai.

‘Laten we zeggen dat hij er niet op tegen was. Hij was bereid te spreken met iemand die dicht bij Doron stond, maar hij wilde het buiten de normale diplomatieke kanalen houden.’

‘En ik paste in dat plaatje.’

‘Inderdaad, vooral met uw obsessie voor Babylon en het einde der tijden en alles.’

Obsessie? Het woord trof Mordechai als een dolksteek in het hart. Hij wilde zo graag teruggaan naar de gesprekken die Bennett en hij vroeger hadden. Hij wilde alles wat hij in Babylon gezien en gehoord had delen met zijn jonge protegé.

De Schriften kwamen tot leven. Hij was er nu van overtuigd dat de eeuwenoude profetieën voor hun eigen ogen werkelijkheid werden. Hij had de afgelopen weken, sinds Dorons e-mail over ‘gog’, alles bestudeerd wat hij te pakken kreeg. Hij moest de tekenen doorgronden, de tijd, de opeenvolging van gebeurtenissen die hun climax zouden bereiken in de opname van de gemeente, de komst van de antichrist en het begin van de grote verdrukking. Zijn hoofd zat nog steeds vol met vragen en hij was ervan overtuigd dat de manieren waarop hij zijn antwoorden kon vinden snel in aantal afnamen.

Het was echter duidelijk dat Jon niet geïnteresseerd was in deelname aan een dergelijke zoektocht en dat stemde hem verdrietig. Mordechai kwam in de verleiding alles op tafel te leggen. Jon speelde met vuur. Hij liep een steeds groter risico slachtoffer te worden en neergehaald te worden in een bovennatuurlijke oorlog, terwijl hij nauwelijks wist waar hij mee te maken had. Dit was echter niet het juiste moment.

‘Nou, ik vind het fijn dat je aan me denkt,’ zei de oude man zacht. ‘Het was een heel zinvolle reis en ik heb je heel veel te vertellen, meer dan we vanavond kunnen bespreken. Ik zal beginnen met de mededeling dat ik geloof dat Al-Hassani bereid was te overwegen je vredesverdrag te tekenen.’

‘Wás?’

‘Alle interesse die hij erin had, is weggenomen door wat er gebeurd is, Jonathan. Op dit moment denk ik dat het hele verdrag van de baan is.’

Jon zei niets. Hij zag er ontmoedigd uit. Hij moet geweten hebben dat het verdrag kansloos was, hield Mordechai zich voor. Misschien had nog niemand het hardop tegen hem gezegd.

‘Ik leef met je mee, Jonathan. Ik weet dat je hier heel hard aan gewerkt hebt.’

Jon schudde zijn hoofd. ‘Toch zei u dat het een zinvolle reis was. Waarom?’

Mordechai dacht dat hij het nooit zou vragen.

* * *

Drudge had het verhaal binnen.

Het volledige artikel stond nog niet op de webpagina van de New York Times, maar Gogolov verslond elk woord ervan.

Het was 8.27 uur in Moskou en 00.27 uur in Washington. President MacPherson lag ongetwijfeld te slapen, maar als hij wakker werd, zou hij geconfronteerd worden met een volgende crisis.

Volgens Drudge moest het voorpagina-artikel van Marcus Jackson, hoofdverslaggever van het Witte Huis, als titel hebben: ‘Aanslag Al Nakba ophanden; Witte Huis wist al weken van naderende aanslag, maar maakte die niet openbaar.’

Het artikel dat twaalfhonderd woorden telde, citeerde twee ‘hoge regeringsfunctionarissen’ en een serie andere ‘bronnen vanuit de diplomatie en de buitenlandse geheime diensten’, die hun zorg uitten over het feit dat er op dit moment drie of vier ‘Al Nakbaterreurcellen’ waren die de Mexicaanse en Canadese grens over probeerden te komen om aanslagen te plegen op verschillende Amerikaanse bevolkingscentra, waaronder supermarkten, kerncentrales, winkelcentra en basisscholen.

Medewerkers van de binnenlandse veiligheidsdienst van de vs die ‘liever anoniem bleven’ hadden gezegd dat ze ‘er niet zeker van konden zijn’ of de dreiging echt was of deel uitmaakte van een ‘ingewikkeld complot waarbij opzettelijk verkeerde informatie werd gegeven’. Toch waren er duizenden landelijke, regionale en lokale ordehandhavers betrokken bij het opsporen van deze terreurgroepen, evenals de inlichtingendiensten van tientallen landen.

Een hoge – hoewel opnieuw niet met naam genoemde – fbi-functionaris had tegen de Times gezegd dat de fbi bezig was met de ‘duurste en arbeidsintensiefste antiterroristenactie uit de geschiedenis van ons land en die hele operatie is gebaseerd op een gerucht dat niemand kan bevestigen’.

Waar Gogolov nog het allermeest van genoot, was de gedetailleerde omschrijving van het felle debat in het Witte Huis over de vraag of het terreuralarm moest worden opgevoerd naar rood of dat men moest wachten tot er meer bewijs was dat de geruchten over de terroristencellen echt waren.

Nog mooier was het dat de persvoorlichter van het Witte Huis, Chuck Murray, weigerde commentaar op het verhaal te geven en dat er minstens één democratische senator was die de regering beschuldigde van ‘het spelen van spelletjes met de staatsveiligheid en ’s lands recht op de hoogte te blijven van wat er gaande is’.

Dit gebeurde allemaal vanzelf, dacht Gogolov, en de vingerafdrukken van het Kremlin waren nergens te vinden. Het ging allemaal zelfs beter dan hij verwacht had.

* * *

Mordechais verslag duurde een paar uur lang.

Jon luisterde aandachtig naar zijn beschrijving van de dossiers die Al-Hassani hem gegeven had.

Saddam Hoesseins privédagboeken van de bijeenkomsten die hij door de jaren heen had gehad met verschillende extreem rechtse Russen.

Getekende contracten tussen Russische oliemaatschappijen en de Iraakse regering, die tientallen miljarden dollars aan Iraakse olievergunningen waard waren.

Geluidsbanden van Saddam die Mohammed Jibril toegang verleende tot Iraakse terroristische trainingskampen, zoals Salman Pak.

Kopieën van telegrammen waarin Iraaks geld via een reeks grote Franse en Duitse bedrijven en Zwitserse banken doorgesluisd werden naar Al Nakbaleden verspreid door heel Europa en de voormalige Sovjetstaten.

En dat was nog maar het begin.

De omvang van de informatie was gigantisch. Waarom had Al-Hassani dat toch aan Mordechai gegeven? Jon vroeg het zich af, maar er was een nog belangrijker vraag die eerst beantwoord moest worden.

‘Waarom was Saddam zo verwikkeld geraakt in de ondergrondse wereld van Ruslands extreem rechtse beweging?’ vroeg Bennett. ‘Was Moskou geen betrouwbare bondgenoot van Saddam?’

‘Dat was wel zo; dat klopt,’ stemde Mordechai in. ‘De Sovjets leverden het grootste deel van Saddams gevechtsuitrusting in de jaren zeventig en tachtig. Maar de tijden waren veranderd. Toen de eerste Golfoorlog voorbij was, had Irak een schuld van miljarden dollars bij Moskou. Saddam kon dat, vooral vanwege de vn-sancties, niet betalen en de relatie verslechterde. Toen gingen Jeltsin, Poetin en Vadim een voor een stiekem samenwerken met Iran, Iraks aartsvijand. Ze verkochten tanks, duikboten, raketten en zelfs kerncentrales aan Iran en dat was iets waar Saddam de Russen jarenlang om gesmeekt had.’

‘Saddam moet des duivels geweest zijn,’ zei Jon.

‘Dat was hij ook en volgens de dossiers die ik van Al-Hassani gekregen heb, heeft Saddam toen gezworen dat hij Al Nakba zou steunen bij het omverwerpen van de Russische regering. Hij begon geld door te sluizen naar Zjirinovski en vervolgens naar Sergej Iljoesjkin. Met dat geld konden ze de loyaliteit van afvallige Russische officieren kopen en een vijfde zuil creëren die in staat was de politici die zich tegen Saddam hadden gekeerd ten val te brengen.’

‘Maar wij hebben Saddam toch buiten gevecht gesteld?’ vroeg Jon.

‘Toen was het al te laat,’ antwoordde Mordechai. ‘De schade was al aangericht. Met het geld van Saddam hadden Gogolov en Jibril een enorm netwerk opgebouwd dat hun trouw had gezworen. Bovendien had Iljoesjkin een verdrag opgezet tussen Saddam en Boris Stoetsjenko, waardoor een totaal nieuwe financiële bron werd aangeboord en het omkoopproces iedereen die een probleem had met Vadim versneld werd.’

‘Vermoedde u daarom dat er een staatsgreep op komst was?’

‘Het was slechts een kwestie van tijd,’ zei Mordechai.

‘Wat gaat er nu gebeuren volgens uw kristallen bol?’