Zesendertig

Januari 1811


De stem van Mohammed Ali klonk tot aan het andere eind van het paleis. Razend van woede sloeg hij met zijn vuist op tafel. ‘Incompetent, dat zijn jullie, allemaal! Als we niet in staat zijn om de veiligheid van goederen en mensen te garanderen in dit land, dan zal het weer vervallen in de toestand waarin ik het heb aangetroffen: in barbarij.’

Lazogloe, de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken, noch Karim noch Boghossian bei durfde er iets tegen in te brengen. Laat staan de zeven moedirs die waren belast met het bestuur van de provincies in Boven- en Beneden-Egypte. Allen wisten dat wanneer de onderkoning zich zo liet gaan, men maar beter uit zijn gezicht kon verdwijnen of zich muisstil houden.

‘Jullie kennen mijn beleid: veiligheid brengen in het hele Nijldal! Als we daarin niet slagen, zullen de Europeanen ons land ontvluchten. Zonder hen kan mijn plan om de natie nieuwe kracht te geven, nooit lukken! Dat de mamelukken nog steeds mijn leven vergallen, is tot daar aan toe. Ooit, op een dag die niet ver weg ligt, zal ik eens en voor altijd met ze afrekenen. Maar als ik bovendien de invallen van de bedoeïenen moet dulden...dat is het toppunt!’

‘Maar we hebben het wel geprobeerd, Majesteit,’ merkte een van de moedirs bangelijk op. ‘Die lieden zijn nog erger dan ongedierte. Bovendien zijn ze ongrijpbaar, altijd in beweging.’

‘Geprobeerd? Wat heb ik daar aan! Slagen, daar gaat het om. Het is niet langer aanvaardbaar dat ze plunderen en vreemdzame inwoners doden!’

Vervolgens richtte hij zich tot een van zijn nieuwe medewerkers, Artine bei, een Armeniër, net zoals Boghossian. ‘Artine hei, ik geef u opdracht om vanaf vanavond nog de opstandige stammen te laten achtervolgen door zoveel mobiele kolonnes als nodig is. Gun ze geen ogenblik rust, belaag ze van alle kanten. Ik geef u een maand om ze te onderwerpen. Degenen die bereid zijn zich over te geven, zullen we indelen in bereden hulptroepen.’

De notabelen keken elkaar sprakeloos aan.

‘Zeker! Het is niet voldoende je vijanden te breken, je moet ze ook weten te gebruiken. Bergen en woestijnen zijn obstakels voor een geregeld leger. De bedoeïenen daarentegen zijn in die wereld ware meesters. Wanneer we ze eenmaal hebben getemd, zijn ze voor ons van groot nut. Is dat duidelijk?’

Ze knikten allen als één man.

Even leek de woede van Mohammed Ali te zakken. ‘In werkelijkheid is het probleem van de razzia’s veel ingrijpender dan het lijkt. Het is een kwestie van mentaliteit. Dat de Arabieren de wegen onveilig maken en de Egyptische garnizoenen die in de steden zijn gelegerd belagen, komt doordat ze zich niet kunnen ontdoen van hun neiging om te plunderen en van de onafhankelijke geest die hen altijd hebben gekenmerkt. Het drama van de Arabische wereld is dat ze altijd is beheerst door tirannieke en onbekwame individuen, niet in staat om een plan te bedenken waarvan de onderdelen hecht doortimmerd en goed op elkaar afgestemd zijn, doordat ze zich naar geen enkele regel, geen enkele tucht kunnen schikken en het grootste enthousiasme alleen kunnen opbrengen als ze door een godsdienstig geloof worden gedreven. Is dat zinnig?’

Hij pauzeerde bewust even om kracht bij te zetten aan zijn volgende woorden. ‘Kijk naar het verleden. Wat zien jullie dan? Een beschaving, een rijk dat instortte toen het nog maar nauwelijks was gevormd, waarna onmiddellijk het verval inzette. De oorzaak? Het gebrek aan organisatie en aan eenheid tussen de leiders, de stammen en de sekten. Mohammed Ali verzekert jullie: zolang de Arabieren in stamverbanden blijven denken, zullen ze slechts armoede, dood en verval kennen.’

Hij zweeg. Naar zijn gelaatsuitdrukking te oordelen was het alsof hij alleen maar hardop had zitten denken en slechts tegen zichzelf had gesproken. ‘Daarom kunnen bewegingen als de wahhabieten, doordrenkt van een ondoordacht puritanisme, de islam alleen maar verzwakken. De oorlog die ik tegen hen voorbereid is niet uitsluitend op politieke argumenten gebaseerd, het is ook een strijd tegen het sektarisme en de sleur van oude, onontwikkelde moslims! Ik bid Allah dat Egypte nooit met hun excessen wordt geconfronteerd. Egypte moet de verbinding worden tussen Oost en West.’

Hij streek nerveus over zijn vroegtijdig grijs geworden baard. ‘Er is bevel gegeven om de vernederingen waaraan de christenen en de joden zijn onderworpen, definitief af te schaffen. Ze zijn voortaan volkomen vrij om zich te kleden in kleuren van hun eigen keus.’235 Ik wil niets meer horen van grievende uitingen aan hun adres. Voorts keur ik de bouw van kloosters goed, en de kerkklokken mogen vrij worden geluid, naar de eredienst vereist.’

‘Die beslissingen sieren u,’ merkte Lazogloe op. ‘Maar bent u niet bang voor een heftige reactie van de oelema’s. U weet heel goed hoe krachtig hun godsdienstige gezag is en dat alle belangrijke besluiten van het staatshoofd aan hen moeten worden voorgelegd. Denk ook aan de vruchteloze pogingen van de Franse generaal.’

‘Wees niet bang, mijn vriend. Ik ben een leeuw, maar ik kan me ook gedragen als een vos. Tot nu toe is het me gelukt tussen de Engelsen, de Fransen en de Verheven Porte door te laveren, ik zal er ook in slagen om het eens te worden met die theologen zonder hen tegen mij in het harnas te jagen. Aan de andere kant moeten we niet uit het oog verliezen, Boghossian bei, dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen Mohammed Ali en Bonaparte: ik ben moslim, hij was dat niet. Als kind van de islam behoef ik absoluut geen garanties te geven dat ik hun geloof respecteer. Laten we nu overgaan op een ander onderwerp, dat me evenzeer ter harte gaat.’

Hij liep naar een kaart van Egypte die tegen een stuk muur was bevestigd en legde zijn wijsvinger op een bepaald punt. ‘De provincie Fajoem... Ik wil dat daar dertigduizend olijfbomen worden geplant. Ze zullen de olie leveren die nodig is voor de vervaardiging van zeep. Het zou dwaas zijn om zeep te blijven importeren. Ik eis ook dat er proefnemingen worden gedaan met de kweek van zijderupsen zodat we voor de zijde niet meer van Syrië afhankelijk zijn. Daartoe zou het het beste zijn om een kolonie Syriërs te laten overkomen.’236 Betaal ze voor de tijd die ze nodig hebben om hun kennis op dat terrein over te dragen op de Egyptische boeren.’

Hij verschoof zijn vinger naar een ander punt. ‘De provincie Sjarkieh... De streek Ras el-Oeadi, een uitgestrekt gebied, is altijd onbewoond geweest, en derhalve niet in cultuur gebracht. Jullie moeten een stuk of duizend sakiehs voor de irrigatie laten construeren en plaatsen. Tegelijkertijd zullen we dorpen bouwen, woningen voor minstens tweeduizend fellahs, en we zullen een miljoen bomen laten planten.237 Er moet ook vee naar toe worden gebracht. Ossen voor het ploegen. We zullen er vijf- tot zesduizend nodig hebben. Ik wil dat de woestijn een broedplaats van leven en welvaart wordt.’

‘Sire, uw plan doet niet onder voor de allergrootste prestaties, maar de uitvoering ervan gaat een fortuin kosten!’ merkte de moedir van de betreffende provincie paniekerig op.

‘Waar is een volle schatkist goed voor als Egypte een lege maag heeft! Sinds ik aan de macht ben zijn de inkomsten van de schatkist eindeloos veel groter dan daarvoor het geval was. De staat heeft geen cent schuld.238 Verwacht van mij niet dat ik handel zoals de mamelukken en de Turken: zichzelf volvreten en de kruimels voor de honden. Opbouwen en vernieuwen, dat is het doel dat ik me heb gesteld. Ik zal tot het uiterste gaan.’239

Hij haalde even diep adem, waarna hij vervolgde: ‘Nu we het toch over landbouw hebben, maak ik van de gelegenheid gebruik om nog een punt aan te roeren, want sinds enkele maanden bereiken mij zeer onaangename geruchten. Er zijn mensen die de confiscatie van de landbouwgronden veroordelen. Ze verwijten mij dat ik een etatistisch stelsel invoer dat, ik geef het toe, geen precedent heeft in de geschiedenis. Mijn critici zijn niet op de hoogte van de realiteiten van dit land. Egypte is voornamelijk een landbouwland en volledig afhankelijk van de Nijl. Alleen dank zij een goed beheer zijn het onderhoud van de dijken en de kanalisatie van de rivier verzekerd. Dit is absoluut noodzakelijk als we nieuwe gewassen willen introduceren, een optimaal rendement van de grond willen behalen en nieuwe landbouwgrond op de woestijn willen veroveren. Maar op dit moment is het volk, dat men altijd bewust dom heeft gehouden, absoluut niet in staat om me te helpen die doelstellingen te verwezenlijken. Daarom heb ik gewild dat het zijn bezit afstond aan de staat. Verlies ten slotte niet uit het oog dat vóór mij het grootste deel van de grond in bezit was van de mamelukken. Ze haalden er alle winsten uit zonder die ooit in enigerlei vorm te herverdelen onder het Egyptische volk. Nu beschouwt Mohammed Ali zich als de voogd van de Egyptenaren van wie hij de goederen moet beheren in hun eigen belang. Een fundamenteel verschil: zijn belangen vallen samen met die van het volk.’


***


Ondanks alle aandacht waarmee Karim haar omringde, lukte het prinses Laila niet haar tranen binnen te houden.

‘Rustig toch, mijn liefje. Je doet jezelf pijn. Rustig toch.’

‘Het is te laat! Het kwaad is geschied. Schande is mijn deel. Ik heb mijn eer verloren.’

‘Maar ik zeg je toch steeds dat Moharram bei niets zal merken! Je moet me vertrouwen!’

‘Denk je soms dat Moharram bei zo blind is dat hij niet merkt dat hij geen maagd in zijn armen houdt maar een bezoedeld meisje?’

‘Liefje, we vinden wel een oplossing. Bij God, dat zweer ik je. Het belangrijkste is dat je je koelbloedigheid bewaart.’

Ze zakte ineen, drukte haar hoofd in de kussens en barstte opnieuw in snikken uit.

‘Luister, je toekomstige echtgenoot heeft geen enkele reden om wat voor verdenking dan ook te koesteren. Het hangt helemaal van jou af om je niet te verraden. Wat de,’ - hij geneerde zich zo dat het woord hem in de keel bleef steken - ‘wat de details betreft is een kunstgreep voldoende. Ik ben wel zo bevriend met je dienares Aminta dat ik haar om hulp kan vragen. Zij zal ons kunnen adviseren, dat weet ik zeker.’

De prinses kwam een eindje met haar hoofd omhoog en zei tussen haar tranen door: ‘Ik ga alles aan mijn vader bekennen. Ik zal hem de waarheid vertellen!’ Karim schrok zich dood en deinsde achteruit. ‘Je bent gek!’

‘Hij zal het begrijpen. Om het eerverlies te vermijden zal hij je mijn hand geven.’ ‘Je wilt dus mijn dood!’

‘Hoezo? Wanneer de woede van mijn vader is bekoeld, zal hij...’

‘Hij zal me in mootjes laten hakken, dat zal hij! In het gunstigste geval word ik verbannen of levenslang opgesloten. Al mijn idealen, mijn carrière gaan in rook op. Laila, mijn liefje, ik bezweer je, doe het niet! Als je enige genegenheid voor mij hebt, moet je tot geen prijs ons geheim verraden.’

Ze wierp hem een verbitterde blik toe. ‘Voor jou een geheim. Voor mij de schande.’ En opnieuw kon ze haar tranen niet binnenhouden.


***


Met een kohlpotlood legde Sheherazade zorgvuldig de laatste hand aan de omranding van haar ogen en keek of haar nieuwe kapsel, een creatie van Zannoeba, goed zat: het haar naar achteren gekamd, verdeeld in vlechtjes waarin dunne linten van zwarte zij waren gevoegd met aan de uiteinden twee piepkleine halve maantjes van goud.

Ze bedankte de dienares. ‘Je had toch gelijk. Het is niet onaardig.’

‘U bedoelt dat het schitterend is! Nooit hebt u er zo stralend uitgezien.’

Sheherazade negeerde het compliment en deed een stap achteruit om zich in de staande spiegel te bekijken. Ze droeg een wijd hemd van witte mousseline doorschoten met zilverkleurige zij dat tot even boven de knie viel, over een eveneens witte sjintjan.240 Om haar middel droeg ze een sjaal van kasjmier en aan haar voeten leren rijglaarsjes.

Ze was klaarblijkelijk niet erg tevreden, want ze zette een wanhopig gezicht. ‘Waarom moeten wij vrouwen toch zo lijden telkens wanneer we een kledingstuk moeten uitkiezen! Ik vond dit ensemble schitterend toen ik het kocht, nu vind ik mezelf er lelijk in.’

‘Sajjeda!’ zei Zannoeba boos. ‘Hoe durft u zulke lasterlijke taal uit te slaan! U bent mooi als een volle maan.’

Fatalistisch liet Sheherazade haar armen langs haar lichaam vallen. ‘Hoe dan ook, de berline staat te wachten. Ik heb geen keus meer. Ik heb me al drie keer omgekleed; een vierde keer gaat mijn krachten te boven. Jammer voor de heer Mandrino.’

‘Mijnheer Mandrino zou Allah moeten danken dat Hij hem het gezelschap van zo’n bloem gunt.’

Zonder te reageren nam Sheherazade van Zannoeba de habbarah aan, een grote sluier van zwarte tafzijde waarmee ze zich bijna helemaal bedekte.


***


Ricardo Mandrino woonde in een dehabieh241, die stroomopwaarts van het eiland Roda was afgemeerd, doen Sheherazade voor het ponton uit de berline stapte, wierp de zon, hoewel zojuist achter de horizon verdwenen, nog een paars schijnsel op de rietkragen.

De Venetiaan, die aan het begin van de loopplank stond te wachten, kwam met uitgespreide armen op Sheherazade af. ‘Welkom, dochter van Sjedid.’ Voordat ze zijn begroeting kon beantwoorden, sloeg hij zijn armen om haar heen en kuste haar hartelijk op beide wangen. ‘Kom. Dan kunt u mijn hol leren kennen!’

Sheherazade had de boot nog niet betreden of ze stelde vast dat de benaming die Mandrino had gebruikt volmaakt bij het decor paste. Het was een bestudeerde wanorde van bronzen en zilveren lampen, brandende kandelaars, een sabel in de bijpassende schede, koperen deurknoppen, enorme terracottakruiken; iets verder, in een hoek, wierpen twee nargilehs van uiteenlopende makelij hun schaduwen op een tafel waarop een kleed van verfijnd macramé en amberen en ivoren gebedssnoeren lagen. Aan een van de muren hing naast een zijden tapijt uit Boechara een mannenportret uit de Mongoolse school. Tientallen boeken, voor het merendeel in het Italiaans, stonden op hoge planken, evenals verscheidene faraonische beeldjes en amberen en granieten scarabeeën. Als bekroning van het geheel stond midden in het rechthoekige, lange en hoge vertrek een schitterend Perzisch astrolabium.

Verbouwereerd liet Sheherazade zich op een met brokaat beklede divan vallen. ‘Verbazingwekkend! Ik had helemaal niet gedacht dat u in zo’n sfeer woonde.’ Ze wees naar de faraonische voorwerpen. ‘Ik wist ook niet dat u graven plunderde.’

‘Dat doe ik ook niet. Het zijn geschenken van Drovetti. Hij en Henry Salt, de consul van Engeland, zijn kundige verzamelaars. Als ze maar even de tijd hebben, gaan ze hier en daar snuffelen, en bij terugkeer gunnen ze mij een paar voorwerpen. De minst kostbare waarschijnlijk.’

‘Met alle respect dat ik aan de heer Drovetti verschuldigd ben, hij is een van die mensen die sinds de expeditie van Bonaparte Egypte van onschatbare rijkdommen beroven. Ik heb hem er trouwens over aangesproken, en ik heb hem zelfs voor rover uitgemaakt, wat hem niet bijzonder aangenaam was, ben ik bang.’242 Mandrino keek Sheherazade perplex aan. ‘Die “nationalistische” kant kende ik niet van u. Eerlijk gezegd heb ik altijd gedacht dat de problemen van dit land u onverschillig lieten.’

‘Omdat ik niets fanatieks heb? Op een lucide manier liefhebben ontneemt de liefde niets van haar waarde. Vergis u niet, ik hou van Egypte, met heel mijn hart, ook al ken ik de tekortkomingen van het volk van Egypte maar al te goed.’

‘Nu u het er toch over heeft, ik vind het, en ik wil u niet beledigen, slap, lui en gespeend van onderscheidingsvermogen.’

‘Kent u een volk dat eeuwenlang is onderdrukt, dat door de elkaar opvolgende bezetters bewust onwetend is gehouden, waaraan zelfs het recht om voldoende te eten is ontzegd en dat ondanks alles zo hartelijk en edelmoedig is gebleven, en vooral zijn humor heeft behouden en daarom ook zo graag lacht? Humor is belangrijk. Boven een rijke en beschaafde natie geef ik de voorkeur aan een land dat uit zijn ellende de kracht put om te dansen. Hoe dan ook, niemand zal iets van het Egyptische volk begrijpen als hij er niet van overtuigd is dat dit volk leeft in de zekerheid dat de eeuwigheid zijn deel is.’

‘Bent u dus eigenlijk fatalistisch?’

‘Laten we zeggen dat ik, in tegenstelling tot sommige andere mensen, niet kan vechten tegen situaties die ik naar mijn mening niet kan beheersen. Misschien is dat een tekortkoming. Misschien moet men soms voor ideeën kunnen sterven. Mijn broer Nabil kon dat.’

Mandrino schudde zijn hoofd, waarna hij vroeg: ‘Houdt u van champagne?’

‘Het zal u verbazen, maar ik heb het nooit gedronken.’

‘Dan zal ik u iets nieuws laten ontdekken. Ik heb een paar flessen uit Frankrijk meegenomen.’ Hij riep: ‘Rasjid’. Onmiddellijk verscheen een reus van een man. Mandrino gaf zijn instructies aan hem door. Een paar minuten later kwam hij terug en zette voor Sheherazade een zilveren dienblad neer waarop een fles en twee kristallen fluiten stonden.

De dienaar had het vertrek nog niet verlaten of Mandrino pakte de sabel die Sheherazade kort daarvoor had gezien, hield onder haar verbijsterde blik de fles in zijn linkerhand en het wapen in zijn rechterhand omhoog, waarna hij met een felle, diagonale slag de hals kliefde. Dadelijk was een frisse tinteling in het vertrek waarneembaar, terwijl Mandrino zich haastte de champagne in de fluiten te schenken. ‘Alstublieft,’ zei hij met een brede glimlach. ‘Ik hoop dat u het lekker vindt.’

‘Vergeef me mijn onwetendheid, maar maakt men een fles champagne altijd op die manier open?’

‘Nee. Wees maar gerust. Maar het is de manier waarop ik het het liefste doe. Grappig, niet?’

‘Verrassend. Als je er maar voor zorgt niet in de baan van de sabel te staan.’ Ze bracht de drank naar haar lippen en nam een slokje.’

‘Wat vindt u ervan?’ vroeg hij gespannen.

‘Vreemd,’ antwoordde ze na eerst even te hebben geproefd.

‘Is dat alles?’

‘U bent altijd zo ongeduldig, Mandrino,’ zei ze bestraffend toen ze zijn teleurgestelde gezicht zag. ‘Geef me toch de tijd om tot een oordeel te komen!’ Ze nam nog een slokje, en vroeg toen, opeens gespannen: ‘Hebt u haar gesproken?’

Hij begreep meteen dat ze Samira bedoelde. ‘Nee, maar ik heb wel nieuws over haar.’

Een zekere opwinding had zich van Sheherazade meester gemaakt. ‘Wat doet ze? Is ze met Ganteaume getrouwd?’

Er trok een sluier voor Mandrino’s blauwe ogen. Tijdens de hele terugreis had hij zich afgevraagd of hij haar al dan niet de waarheid moest vertellen. Uiteindelijk was hij tot de slotsom gekomen dat hij niet het recht had om de werkelijkheid mooier voor te stellen dan ze was. Hij schraapte zijn keel en bracht haar verslag uit van wat hij over Samira te weten was gekomen, maar vermeed te vermelden wat hij had ondernomen en dat hij Lolotte geld had gegeven.

‘Al met al kunnen we dus niet zeggen,’ merkte ze met een smartelijke glimlach op, ‘dat de expeditie van Bonaparte de familie Sjedid geluk heeft gebracht. Die Ganteaume is niet veel meer waard dan zijn keizer. Arme Samira...’

Vanwege haar wanhoop besloot Mandrino op zijn besluit terug te komen en haar te vertellen van het royale gebaar dat hij voor haar verborgen had gehouden.

‘Zodra uw zuster in bezit komt van dat bedrag, kan ze zich bevrijden uit de klauwen van die ongelovige.’

Sheherazade reageerde precies zoals hij had gevreesd. ‘Ik ben u dankbaar, mijnheer Mandrino. Maar ik ben u dat geld schuldig. Ik zal het u morgen meteen laten bezorgen.’

Hij wilde protesteren.

‘Nee! Nu kan er geen sprake van zijn dat ik het aanneem. Uw vrijgevigheid begint gênant te worden! De orchideeën, de edelstenen en nu deze dwaasheid! Zolang het op mij sloeg, vooruit. Maar Samira is mijn zuster. Ik zal het geld aan u terugbetalen, Ricardo, anders ziet u mij nooit meer!’

Hij was zo verrast dat ze hem bij zijn voornaam had genoemd dat hij geen weerwoord had. ‘Zoals u wilt...’ was het enige wat hij kon zeggen.


***


Zodra ze de drempel van de eetkamer passeerde, bleef ze als aan de grond genageld staan. Dit vertrek vormde een volmaakt contrast met het eerste. Terwijl het ene deed denken aan een rijk voorziene soek, was het hier louter verfijning en onopvallende weelde. Het verschil sprong nog meer in het oog door het meubilair, de wandkleden en de voorwerpen waarmee de kamer was ingericht. Alles was van Venetiaanse en Italiaanse herkomst. In een paar stappen was ze een oceaan overgestoken.

Haar aandacht werd zo door het decor in beslag genomen dat ze pas na enige tijd een ivoren vleugel ontdekte, en de pianist, die zijn handen op het klavier hield, en nog twee personen: een cellist en een violist. De drie musici droegen een witte pruik en een bef, een rokkostuum met adamanten knopen. In het hartje van Kaïro, aan de Nijl, was het een bovennatuurlijk tafereel.

Verbouwereerd liet ze zich meevoeren naar een zeldzaam mooi gedekte tafel. Op een teken van Mandrino begon op de achtergrond muziek te klinken. Klassieke muziek.

‘Deze plek is mijn middel tegen melancholie,’ verklaarde de Venetiaan, toen hij tegenover Sheherazade plaatsnam. ‘Het water om ons heen... Ik heb het gevoel dat ik niet zo ver meer van de Serenissima af ben.’

‘Die mannen? Het is alsof ze zo uit een gravure zijn gestapt. Waar hebt u ze gevonden?’

‘De een is Florentijn, de andere twee komen uit Toscane. Ik heb ze in Alexandrië leren kennen. Ze handelen alle drie in specerijen. Musiceren is alleen maar tijdverdrijf voor ze.’

Sheherazade deed alsof ze teleurgesteld was. ‘En ik dacht nog wel dat ze rechtstreeks uit Italië kwamen, uitsluitend voor deze avond.’

‘Het spijt me, dochter van Sjedid. Als ik dat geweten had...’

‘Het is eigenlijk uw fout. Van u kan ik me alleen buitengewone dingen voorstellen.’ Mandrino begon hartelijk te lachen. ‘Het is vleiend, maar gevaarlijk voor me. Wat zal er gebeuren, nu ik gedoemd hen u te verrassen, als op een dag mijn fantasie opdroogt? Ik moet er niet aan denken.’

‘Ik maak me geen zorgen. U bedenkt wel iets.’ Ze zweeg terwijl de dienaar de schotels neerzette. ‘Sinds ik u ken, is er iets wat me eerst was ontgaan. Ik heb gemerkt dat er drie soorten mensen bestaan. De mensen van de eerste categorie hebben het vermogen om idealen te koesteren maar beschikken niet over de middelen om hun idealen te verwezenlijken. Wat de overigen betreft is het tegenovergestelde het geval. U heeft het voorrecht tot de derde categorie te behoren. Ik feliciteer u daarmee.’

Mandrino aanvaardde het compliment met een hoofdknik, waarna hij zachtjes antwoordde: ‘Het is geen enkele verdienste. Als kind dacht ik al dat het beter was je idealen te realiseren dan je te verbeelden dat je ze realiseert.’

‘Maar gelooft u niet dat er onbereikbare idealen bestaan?’

‘Op het gevaar af u teleur te stellen: nee. Ik heb altijd gekregen wat ik begeerde.’

‘Vrouwen onder andere...’ zei ze geamuseerd.

‘Het voorbeeld is slecht gekozen. Een man in mijn positie maakt gemakkelijk veroveringen.’

Ze bestudeerde hem om de uitdaging te bespeuren waarmee een dergelijke bewering gepaard had moeten gaan. Ze ontdekte slechts een rustige, kalme gelaatsuitdrukking. Kennelijk was hij overtuigd van wat hij zei.

Na de champagne was er wijn geserveerd. Een fluwelige, geurige wijn.

‘Wijn uit Frankrijk,’ verduidelijkte Mandrino terwijl hij Sheherazade inschonk. ‘Een waar wonder.’ Hij hief zijn glas. ‘Ik ben blij dat u bereid bent geweest vanavond te komen. Moge Allah al onze wensen vervullen.’


***


Ze waren weer in het eerste vertrek gaan zitten, waar Mandrino wierookkorrels had laten branden. Terwijl ze met elkaar praatten was het gaandeweg al laat op de avond geworden. De musici en de dienaar hadden al afscheid genomen. Alleen zij tweeën waren er nog, en buiten de Nijl en de met sterren bezaaide hemel.

Sheherazade, die nog onder de bekoring was van het in alle opzichten sublieme diner en wier hoofd enigszins nevelig was van de drank, had het gevoel te zweven, los van haar lichaam.

Ze maakte een afwerend gebaar toen Mandrino voorstelde haar glas nog eens vol te schenken. ‘Ik zal mijn bed niet meer kunnen terugvinden,’ zei ze terwijl ze zich kwijnend uitrekte. ‘Het wordt trouwens laat. Ik ga naar huis. Kan uw berline mij terugbrengen?’

‘Nu al?’

‘U wilt toch niet dat ik op de dageraad wacht?’

Hij schoof naar haar toe, zo onopvallend dat ze het niet leek te merken. ‘Waarom niet? De zonsopgang boven de Nijl is een wonder van schoonheid.’

Nu was hij vlakbij. Heel even beroerde hij Sheherazades haar. ‘Ik vraag me af of losse haren u niet beter zouden staan.’

Ze draaide haar hoofd met een ruk om, besefte op dat ogenblik hoe dichtbij hij was en verstrakte. ‘Zoals courtisanes. Nagels en lichaam beschilderd met henna? Nu ken ik uw smaak.’

Hij nam haar hand en hield die in de zijne. ‘Wie weet is uw smaak wel de mijne, maar weet u het nog niet.’

Ze wierp een afstandelijke blik op Mandrino’s vingers. ‘Zeg eens eerlijk, waar bent u op uit? Op bevrediging van uw veroveringsdrift? Of bent u tot de slotsom gekomen dat u zich vanwege mijn ogenblik van zwakheid, toen in de kar, alle vrijheden kunt veroorloven?’

Hij ontweek de vraag met een tegenvraag: ‘En u, Sheherazade? Waar bent u op uit? Vechten tegen een realiteit? Waar is uw fatalisme gebleven? Mektoeb... Waarom wilt u ontkennen wat bestaat?’

‘Daarin proef ik weer uw ongelooflijke zelfverzekerdheid,’ merkte ze vaag glimlachend op.

‘In het verleden hebt u bemind. U maakt mij niet wijs dat de put is opgedroogd.’

‘En als ik u nu eens zei dat het wel zo is?’

‘Dan zou ik het niet geloven. U bent een en al liefde. Uitsluitend door dat gevoel leeft u werkelijk. Liefde laaft het hart. Zonder liefde verdort het. Zoals Sabah zou verdorren als de Nijl ooit mocht verdwijnen.’

‘Met slechts dit verschil dat de was elk jaar weerkeert. De liefde niet.’

‘Wie was die man?’

Sheherazade sprong op, zo direct was de vraag gesteld.

‘Wat zou u eraan hebben als u het wist?’

‘Om bepaalde draden te ontwarren.’

Was het de drank? Een zekere gelatenheid? Ze had het niet kunnen zeggen. Zachtjes ging ze terug naar het verleden en vertelde hem van Karim. Van hun teleurstellende geschiedenis. Toen ze was uitgesproken, wierp ze haar hoofd achterover, met haar gedachten ver weg. ‘U ziet hoe eindeloos geduldig een verliefde vrouw kan zijn en hoe lang ze bereid is te wachten. Daaraan zou u toch genoeg moeten hebben om de wapens te strekken, is het niet?’

Mandrino gaf niet meteen antwoord. Hij haalde alleen maar zijn hand weg en schonk zich nog een beetje wijn in.

Ze herhaalde haar vraag.

Opeens zei hij: ‘U hebt Parijs afgewezen. Zou u bereid zijn om mee te gaan naar Venetië?’

Sprakeloos, met wijdopen ogen keek ze hem aan.

‘Ja,’ zei hij rustig, ‘zou u mi j het eindeloze genoegen willen doen me te vergezellen naar de plekken van mijn jeugd?’

Ze gaf nog steeds geen antwoord.

Op verhalende toon ging hij verder: ‘Zelfs geen glimlach zolang u geen zin hebt om te glimlachen; stilte als spreken u tegenstaat; een gesprek wanneer u dat gunstig acht Niets anders.’