Dertig

28 december 1806


Mohammed Ali zat in de immense salon van het paleis op de citadel; hij zakte onderuit tussen de brokaten kussens en liet zenuwachtig zijn ivoren gebedssnoer tussen zijn vingers doorglijden.

Karim, die het opmerkte, moest onwillekeurig glimlachen. De onderkoning volgde dat ritueel telkens wanneer hij met een lastig probleem zat. De enige verandering die hij erin aanbracht was het object, vandaag het gebedssnoer, gisteren de tabaksbuil.

‘U ziet er bezorgd uit, Majesteit, terwijl het lot u toch toelacht. De Porte heeft u tot pasja benoemd. In november is el-Bardissi gestorven. En onlangs nog is ook Elfi bei heengegaan. Dat met een tussenpoos van een paar weken de twee belangrijkste mamelukkenleiders zijn verdwenen, zou u toch vrolijk moeten stemmen?’

‘Beste vriend, je jeugd beperkt je gezichtsveld. Zeker, de beide mannen zijn dood - de Almachtige hebbe hun ziel -, maar alles moet nog worden gedaan. Ik heb Egypte in handen, maar overal zwermen de roofvogels rond die proberen het van me af te pikken. In de eerste plaats de opvolgers van el-Bardissi en Elfi. Zolang ze nog een greintje macht hebben, zullen de mamelukken de strijd niet opgeven. Dan zijn er de Engelsen die maar van één ding dromen, de plaats van de Fransen innemen, en ten slotte heb je de Verheven Porte die me beschouwt als onkruid dat moet worden verdelgd. Zoals je kunt constateren is de troon van Mohammed Ali heel wankel. Misschien kom ik nog wel in een kerker terecht!’

‘U bent als de zee, Sire, de zee wordt niet gevangen gezet.’

De onderkoning negeerde het commentaar. ‘De Britse dreiging baart me zorgen. Hun agent, kolonel Missett heeft weliswaar instructies van zijn regering om neutraal te blijven, maar hij stelt alles in het werk om me ten val te brengen. Eerst heeft hij op alle mogelijke manieren geprobeerd om bij de mamelukken de medestanders te vinden voor de toekomstige Engelse bezetting, waar hij met hart en ziel op uit is. Nu hij merkt dat zijn pogingen vruchteloos zijn, heeft hij het op mijn persoon gemunt. Tegelijkertijd tracht hij zijn superieuren over te halen om tot actie over te gaan en Alexandrië te bezetten.’ Hij zweeg en slingerde zijn gebedssnoer om zijn wijsvinger.

Karim maakte van de gelegenheid gebruik om een vraag te stellen. ‘En de Fransen? Welke plaats nemen zij op het schaakbord in?’

‘Als ik de vertrouwelijke mededelingen van Drovetti moet geloven, is Napoleon er vanwege de Frans-Engelse oorlog - voorlopig - op uit om de gunst van Istanbul te winnen. Bijgevolg zie ik Frankrijk niet zo een, twee, drie iets tegen Egypte ondernemen. Nee. De dreiging komt van de kant van Londen.’

‘U gelooft dus dat een Engelse landing op handen is?’

‘Ik ben ervan overtuigd.’

‘Waarom verplaatst u dan niet een deel van onze strijdkrachten naar de delta?’

‘Omdat andere zaken urgenter zijn. Ik wil eens en voor altijd afrekenen met de mamelukken, dat addergebroed. Zoals destijds Moerad bei hebben ze zich opnieuw in Boven-Egypte geconcentreerd. Daar zullen we slag tegen ze moeten leveren. Dat is nu het belangrijkste.’

‘En als intussen uw voorgevoel werd bevestigd? Als de Engelsen nu eens aanvielen?’

‘Alles op zijn tijd. Laten we ons eerst van de worm ontdoen. De vrucht gooien we later weg.’

‘Wanneer bent u van plan op veldtocht te gaan?’

‘Zodra ik de nodige manschappen bijeen heb. Aan jou de taak om je daarvoor in te zetten, zoon van Soleiman.’

Sprakeloos zette Karim grote ogen op. ‘Ik... Majesteit?’

‘Ja, jij, zoon van Soleiman.’

‘Ik...’

‘Met ingang van vandaag verleent Mohammed Ali je de rang van kiaja218 met de titel bei.’

Verrassing had plaats gemaakt voor ontroering. Met verstikte stem kon Karim uitbrengen: ‘Ik ben u bijzonder dankbaar, sire. U kunt op mijn trouw rekenen. Ik zal alles doen om die eer waardig te zijn.’

De onderkoning kneep zijn ogen samen. ‘De ervaring heeft me geleerd,’ zei hij rustig, ‘dat dankbaarheid en trouw woorden zijn die in beproevingen hun waarde bewijzen. De komende maanden krijg je alle gelegenheid om me te bewijzen dat ik het goed heb gezien.’

‘De komende maanden, sire. En tot in de dood.’


***


Tijdens de weken na dit gesprek leverde Mohammed Ali in de streek van Assioet een hele reeks gevechten tegen de mamelukken, zonder er echter in te slagen beslissende overwinningen te behalen. Wat er over was van de Huizen van Elfi, Ibrahim en el-Bardissi zette zich schrap met de kracht der wanhoop.

Op 19 maart, toen de onderkoning zich bevond in de omgeving van Gaw el-kebir, meldde een koerier van Drovetti hem dat een Engels contingent, onder bevel van een zekere generaal Mackensie Fraser, Alexandrië had ingenomen en voorbereidingen trof om naar de stad Rosette op te trekken. Aan het eind van zijn brief bezwoer de Franse consul Mohammed Ali onverwijld naar Kaïro terug te keren.

Tegen alle verwachting in leek Drovetti’s bericht de vorst niet buitensporig te alarmeren. Rosette zou stand houden, daar was hij zeker van. Waardoor hij de tijd zou krijgen om met de mamelukken vredes- of bestandsbesprekingen te openen.

Op 31 maart werd zijn stellige verwachting werkelijkheid. De Engelse kolonne die de stad had aangevallen, werd vernietigd na zware verliezen te hebben geleden.

Het nieuws bereikte hem op 5 april, precies op het ogenblik waarop generaal Fraser besloot nog een expeditie te ondernemen tegen Rosette en de in de buurt van de stad gelegen stelling el-Hamed.

Op dat moment besloot de onderkoning op te treden. Op 9 april trok hij Kaïro binnen. Op 10 april sloeg hij de weg naar Rosette in aan het hoofd van vierduizend infanteristen en vijftienhonderd ruiters.

Op 21 april viel hij het Engelse leger aan. Om twaalf uur ’s middags stond zijn overwinning onherroepelijk vast. Hij verpletterde het Engelse korps, dat 36 officieren verloor en 780 soldaten, onder wie vierhonderd gevangenen.

Nu moest Mohammed Ali alleen Alexandrië nog heroveren. Tot zijn grote tevredenheid hoefde hij geen slag te leveren. Toen de Engelse regering op de hoogte was gebracht van de ramp bij Rosette, had ze de generaal bevel gegeven de havenstad te ontruimen.

Op 20 september hield Mohammed Ali een triomfantelijke intocht in de stad die hij altijd zo graag in bezit had gehad.

Op de 25ste zeilde de Engelse vloot weg, tevreden nagekeken door de onderkoning en zijn kiaja.

‘Nu, zoon van Soleiman, ligt de wereld voor me open.’

‘Bij de gratie van God.’

‘Met Alexandrië heb ik de sleutel in handen die de zee openlegt.’

‘Zonder schepen, sire, is die sleutel misschien niet zo belangrijk.’

Uit de blik van de pasja sprak ergernis. ‘Nogmaals, de jeugd maakt je bijziend. Als ik die stad in mijn macht heb, kunnen de Europese mogendheden in politiek en economisch opzicht niet meer om me heen. Ik speel mee op het internationale toneel. Bovendien zal mijn prestige bij het volk alleen maar toenemen door de successen die ik tegen een grote westerse natie heb geboekt.’ Hij zweeg even. Daarna zei hij op gepassioneerde toon: ‘Egypte kan de hefboom worden in een tijd van oorlog, verovering en gebiedsuitbreiding. Vóór mij was het zwak, morgen zal het sterk, een eenheid zijn. Ik zal het begiftigen met een krachtig, modern leger.’ Opnieuw stopte hij even. En met meer nadruk voegde hij eraan toe: ‘En met een marine, zoon van Soleiman.’


***


Mei 1808

Sheherazade was de hysterie nabij.

‘Dat zijn de bevelen van de onderkoning, sajjeda,’ zei de intendant nogmaals. ‘De zesduizend gerecenseerde landeigenaren - van wie u er natuurlijk één bent -moeten hun landgoederen afstaan aan de staat in ruil voor een jaarlijkse vergoeding. De boerderij en het landgoed Sabah...’

Sheherazade viel hem in de rede. ‘Nee! Ik weiger!’

‘Maar...’

‘Dat individu is erger dan de Fransen, de mamelukken en alle Turken bij elkaar! Zo’n optreden zou je alleen van een struikrover mogen verwachten!’

Ze keek zo woest dat de intendant het verstandiger vond een stapje achteruit te zetten. ‘Sajjeda,’ stamelde hij, ‘dergelijke woorden uit de mond van een vrouw van uw stand zijn niet...’

‘Wat! Wat wilt u insinueren? Nou? Omdat ik niet uit een eenvoudig milieu kom, zou ik me zomaar moeten laten uitschudden! Wilt u dat beweren?’ Ze timmerde met de vlakke hand op de tafel die voor haar stond. ‘Gaat u maar terug naar de pasja en vertel hem namens mij dat ik niet met schooiers onderhandel! Sabah en de boerderij zijn mijn bezit, zoals ze bezit waren van mijn vader en voor hem van mijn grootvader. Niets, hoort u me, niets of niemand, al was het de almachtige Mohammed Ali zelf, zal me het ontnemen. Is dat duidelijk?’

Met een droevig gezicht schudde de intendant zijn hoofd. ‘Sinds 3 januari zijn alle particuliere landgoederen tot nationaal bezit verklaard. Als u weigert mee te werken, zult u met geweld worden onteigend. De politie...’

‘Laat ze maar komen. Neem uw soldaten maar mee! Uw kanonnen! De ruiterij! Ze krijgen mijn zoon en mij niet weg.’

‘Zoals u wilt, sajjeda Sjedid,’ zei de man met halfgesloten ogen. ‘Mijn woorden waren alleen bedoeld om u te helpen. Ik heb wijlen uw vader gekend, moge Allah hem in zijn Barmhartigheid behoeden! U moet me geloven, ik vind het hartverscheurend, maar ik ben helaas slechts een machteloos ambtenaar.’ Hij drukte zijn tas onder zijn oksel en maakte aanstalten om weg te gaan. ‘U heeft een week de tijd. Na het verstrijken van die termijn zal de militie de grond bezetten en kunt u alleen nog bij de rechter in beroep gaan. Mij rest nog slechts de taak dit document bij u achter te laten. Het jaargeld dat u is toegekend staat er zwart op wit vermeld. Het is aan u om het te aanvaarden of af te wijzen.’

‘Ik weiger!’ Ze pakte het betreffende document, scheurde het in stukken en gooide de snippers op de grond. ‘Nu kunt u terug naar Kaïro en de betreffende persoon informeren.’

De intendant boog en verliet het huis met een spijtige blik in zijn ogen.

Hij was nog niet verdwenen of de kleine Joseph verscheen, gevolgd door Ahmed. ‘Mama, wat gebeurt er? We hoorden je aan de andere kant van de tuin schreeuwen.’

Sheherazade woelde liefdevol door de haren van het jongetje en probeerde hem gerust te stellen. ‘Het is niets, mijn zoon. Een misverstand.’ Het kind wees naar de deur. ‘We kwamen buiten een man tegen. Heeft hij je kwaad gedaan?’ Hij balde zijn vuisten. ‘Want als dat zo is...’

‘Nee... het is niets. Echt niet. Niemand heeft me kwaad gedaan. Trouwens, wie zou dat durven met jou naast me?’ Ze viel neer op de met een zijden kleed bedekte divan, wierp haar hoofd achterover en nam de peinzende houding aan die haar altijd al had gekenmerkt.

In één sprong ging Joseph naast haar zitten en drukte zich tegen haar aan.

Met zijn slepende gang liep Ahmed naar hen toe en ging aan hun voeten zitten. Geveinsd achteloos wees hij met zijn stok naar de deur. ‘Ik heb het misverstand ook gezien. Wat je noemt een stomme kop.’

Sheherazade bleef hardnekkig zwijgen.

‘Wat is er aan de hand, sajjeda?’

‘Niets. Dat heb ik toch al gezegd.’ Ze keek strak voor zich uit alsof ze wilde zeggen: ‘Niet waar Joseph bij is’.

Er viel weer een stilte.

‘Zou je iets voor me willen doen?’ vroeg Ahmed opeens aan het jongetje.

‘Dat hangt ervan af.’

‘De man die hier net is weggegaan. Wil je die in de gaten houden en ons waarschuwen als hij terugkomt. Zou je dat willen doen?’

‘Omdat hij misschien wel terugkomt?’

‘De kans bestaat. Is het niet, sajjeda?’

‘Ja,’ zei Sheherazade na een heel lichte aarzeling.

‘Waarom ga je zelf niet?’

‘Ik heb iets met je moeder te bespreken. Maak je geen zorgen. Het duurt maar even.’

De jongen keek zijn moeder aan om te zien of ze ermee instemde.

‘Doe wat Ahmed je vraagt, mijn zoon. Het duurt niet lang.’

‘Wel?’ vroeg de oude man zodra ze alleen waren. ‘Als we het eens over dat misverstand hadden.’

In een paar woorden zette ze hem de zaak uiteen.

‘Dat is ernstig... Veel ernstiger dan ik had gedacht. Bovendien was je bijna klaar met de restauratie van Sabah. Al dat werk voor niets. Wat een rotzooi.’

‘Niets ter wereld zal me ervan weerhouden de werkzaamheden af te maken. Ik ga tot het uiterste.’

‘Wees verstandig, popje. Je kunt niets tegen de militie uitrichten. Wil je in de gevangenis belanden?’

‘Wat moeten we doen tegen zo’n despoot!’ riep ze tot het uiterste getergd uit. ‘En dan te bedenken dat de Franse consul me een avond lang zijn verdiensten heeft geprezen!’

‘Ik meen te hebben begrepen dat je wel een schadevergoeding werd toegekend.’

‘Een lachertje: 1.750.060 piaster.’219

‘Zeg dat wel, een aalmoes.’ Ahmed haalde zijn schouders op als teken van machteloosheid. ‘Er is één ding dat me ontgaat,’ ging hij verder. ‘Wie moet de grond behouwen wanneer hij eenmaal is genationaliseerd? Wie bepaalt wat er geteeld moet worden?’

‘Wel, mijn beste Ahmed, heel gewoon de onderkoning hoogstpersoonlijk! Als ik de uitleg van de intendant goed heb begrepen, zal Mohammed Ali elk jaar beslissen welke gewassen op welke velden moeten worden geteeld. Hij zal aan elke familie de oppervlakte grond die ze moet bebouwen en het soort zaaigoed of aanplant opgeven. Moedirs220, controleurs zullen waken over de uitvoering van de beslissingen.’

‘Kortom, onze man wordt opperlandbouwer van Egypte, en heel Egypte zijn boerderij.’

‘Precies.’

Ahmed beet zenuwachtig op zijn duim. ‘Wat ben je van plan te gaan doen?’

‘Wat dacht je. Vechten.’

‘Allah zij met je. Maar je bent niet tegen hem opgewassen. Nogmaals, zodra de militie optreedt, kun je alleen maar het hoofd buigen.’

Sheherazades gelaatstrekken verhardden zich. ‘Geen sprake van.’

Ahmed probeerde haar tot rede te brengen. ‘Je moet niet zomaar wat in het wilde weg beweren, popje.’

Ze ging met een ruk rechtop zitten, met opeengeklemde lippen en bijna huilend. ‘Dus volgens jou zou ik Sabah aan ze moeten overdragen, de Rozenboerderij opgeven, alles wat ik nog van mijn vader heb. Alles waarvoor hij heeft gevochten.’ Ze wees naar de hemel. ‘Als hij daarboven naar me luistert, weet hij dat ik gelijk heb. Ik moet vechten. Het moet!’ Ze wilde doorgaan, maar haar wanhoop was te groot. Ze zakte omlaag, drukte haar hoofd in de kussens en barstte onbedaarlijk in snikken uit.


***


De galop van het paard maakte een ontstellend lawaai in de nacht. Sheherazade zei bij zichzelf dat het van de Moeski tot de chan el-Chalili te horen moest zijn. Wat deed het ertoe als ze heel Kaïro wakker maakte, en Boelaq en alles tot de poorten van Damascus. Wat er ook gebeurde, ze zou tot het uiterste gaan.

Zonder in te houden reed ze over het Ezbekiehplein, door de christelijke wijk en verder tot de bab el-Charq. Instinctief bukte ze toen ze onder het gegolfde gewelf doorreed, waarna ze de richting van de voormalige leerlooierijen insloeg. Na het bruggetje over het kanaal te zijn gepasseerd, ijlde ze naar de Roemeliehwijk. Over uiterlijk een kwartier zou ze bij de citadel zijn.

Ze dacht terug aan de discussie die ze ’s ochtends met Drovetti had gehad. Even had ze gehoopt dat hij bij de onderkoning zou kunnen bemiddelen. Helaas was haar hoop tevergeefs gebleken. Nog steeds vriendelijk, en waarschijnlijk oprecht, had de consul haar uitgelegd dat hij, met de beste wil van de wereld en ondanks de vriendschappelijke relatie tussen hem en de onderkoning, niet zo veel invloed had dat hij een dergelijke stap durfde te ondernemen. Zelfs wanneer hij het zou proberen, zou zijn poging gedoemd zijn te mislukken.

Het onderhoud had echter wel iets opgeleverd. Een woord, een onschuldig woord dat de consul had laten vallen, had in Sheherazades geest plotseling een idee doen ontkiemen, een krankzinnig idee, maar dat misschien wel kans van slagen had. Met uitgesproken vrouwelijke listigheid had ze de consul toen de inlichtingen ontfutseld die ze nodig had om haar plan ten uitvoer te brengen.

Toen ze bij de wallen aankwam, kromp haar hart ineen, en onwillekeurig riep ze zich met genadeloze scherpte de beelden uit het verleden weer voor de geest. Ze zag zich weer naast Joessef en Rosetti voor de poort van het Lijden staan wachten tot het stoffelijk overschot van Nabil aan hen werd overgedragen. Al tien jam geleden... En nu, vanavond, moest ze niet tegen de dood strijden maar voor het behoud van de enige schat die haar naast haar zoon nog restte: de grond. De grond van Joessef en Magdi Sjedid.

Ik zou het vervelend vinden als na mijn dood - die weldra zal kortten - Sabah verwelkte en zijn schoonheid verloor. Behoud dit landgoed als iets kostbaars. Behoud het, wat er ook gebeurt. Roem is kortstondig en kan bij de eerste de beste zonsondergang uitdoven. Maar grond blijft, tegen alle lotgevallen in.

De stem van haar vader maakte haar niet droevig, maar gaf haar juist meer moed. Toen ze vlak bij de poort van het Lijden kwam, was haar vastberadenheid nog groter dan toen ze twee dagen eerder van de Rozenboerderij was weggegaan.

Ze bond de teugel van haar paard aan de tak van een acacia en liep uiterst behoedzaam langs de zuidmuur. Wat ze ging ondernemen was volkomen krankzinnig. Ze sprak zichzelf moed in door zich voor te houden dat het niet de eerste keer was dat ze risico’s nam. Was ze niet even gek toen ze in het holst van de nacht naar het slagveld bij Imbaba was gegaan?

Voor de hoofdingang stonden twee wachten in merkwaardige uniformen. Het zouden de Albanezen wel zijn over wie de consul het had gehad. Ze kon nooit door die poort komen zonder te worden onderschept.

Ze keerde op haar schreden terug en liep naar de noordmuur. Een halve mijl verder was een tweede opening zichtbaar in het halfduister; ook die werd bewaakt. Zonder de moed te verliezen maakte ze een omweg om de soldaten te vermijden, en liep daana weer rechtdoor. In de buurt van de Hassanmoskee ontdekte ze een klein portaal dat zo te zien onbewaakt was. Haar hart sprong op van opwinding, ze rende naar voren, maar bleef meteen met een schok weer staan. Uit de duisternis was een wacht opgedoken. Ze kon nog maar net terugdeinzen en achter een rots hurken.

Toch moest ze in de citadel zien te komen. Er moest een mogelijkheid zijn. Ze dacht even na, terwijl de wind zachtjes langs de sluier streek die haar gezicht bedekte. Toen haar ogen aan de duisternis waren gewend, ontdekte ze opeens in de wal een kleine nis, op ongeveer zes voet van de poort. Dat was haar kans.

Door de wacht te observeren constateerde ze dat hij heen en weer liep, steeds een pas of tien naar links en dan weer naar rechts. Wanneer hij naar rechts liep had hij korte tijd zijn rug naar de poort gekeerd. Als het haar lukte de nis te bereiken, dan...

Vastberaden kwam ze half overeind, en langzaam, zich onder de bescherming van de duisternis tussen de rotsen door bewegend, kwam ze stapje voor stapje naderbij.

Hoewel het op die plaats kil was, dropen de zweetdruppels van haar voorhoofd en wangen.

Nu was ze niet ver van de nis meer af. Toch was de afstand naar haar gevoel onmetelijk. Een open vlakte zonder enige beschutting.

Met ingehouden adem wachtte ze op het ogenblik waarop de wacht weer naar rechts liep. Toen ze meende dat het moment gunstig was, stortte ze zich naar voren.

Eindelijk, ze was er! Ze leunde met haar rug tegen de wand. Drukte zich zo dicht mogelijk tegen de rots.

Ze haalde hijgerig adem. Haar benen trilden zo dat ze twijfelde of ze wel verder kon. Om nieuwe krachten op te doen dacht ze weer aan Sabah, aan de boerderij en aan haar zoon. Ze stelde zich voor dat de militie kwam binnenvallen.

De wacht ging door met zijn eentonige, onregelmatige beweging van links naar rechts en terug. En juist in dat onregelmatige zat het gevaar, tien stappen naar rechts, acht naar links. Soms meer, soms minder. De onuitsprekelijke angst die als een steen op haar maag lag, probeerde ze te onderdrukken door steeds maar tegen zichzelf te zeggen dat hij haar toch niet ter plekke zou doodschieten als hij haar mocht onderscheppen.

Ze trachtte het beven van haar lichaam in bedwang te krijgen. Loerde op het gunstige ogenblik. De wacht had een halve draai gemaakt. Hij had nu zijn rug naar haar toegekeerd. Ze stortte zich naar voren, door het portaal. Aan de andere kant was het nog donkerder. Links van haar was vaag een toren te zien. Ze rende ernaar toe en drukte zich ertegenaan, verstijfd en opgelucht tegelijk, en bleef daar staan tot het bonzen van haar hart bedaarde.

Het eerste stuk had ze achter de rug. Het moeilijkste had ze nog voor de boeg.

Volgens de inlichtingen die Drovetti haar onbewust had gegeven, kon deze toren alleen maar de zogenaamde Mokattamtoren zijn. Als ze naar links ging zou ze in theorie bij de Jozefput moeten uitkomen, aan de voet van het paleis waar de man sliep die verantwoordelijk was voor al haar rampspoed.


***


Toen ze de slaapkamer van de onderkoning binnenrolde, slaakte de slaaf die aan de voet van het bed lag te slapen zo’n gil dat men zich had kunnen afvragen wie van beiden, Sheherazade of hij, het meest was geschrokken.

In het vertrek was het bijna volkomen donker. Slechts dank zij het flauwe schijnsel van de sterren dat door het raam naar binnen scheen, waren de gestalten en de voorwerpen te onderscheiden.

Toen het eerste moment van verbijstering voorbij was, rende de slaaf op Sheherazade af. Ze kon maar net buiten zijn greep blijven door op goed geluk door de kamer te rennen, waarbij ze tegen een drievoet opliep waardoor een koperen schaal kletterend op de tegelvloer viel.

Er heerste een enorme verwarring, de deur werd opengegooid en een soldaat stormde met een lamp in de hand naar binnen. Bijna tegelijkertijd klonk een stem, een soort gebrul waardoor Sheherazade in een zoutpilaar veranderde.

Mohammed Ali was met verwilderde haren en een gedamasceerde dolk in de hand overeind gekomen.

Er werd een kort bevel gegeven.

De soldaat zette zijn lamp neer en schouderde zijn geweer.

‘Nee! Niet schieten!’ Sheherazade was op haar knieën gevallen. ‘Ik smeek u, nee!’

Was het de klank van haar vrouwenstem die haar van de dood redde?

Opnieuw klonk er een bevel. De soldaat liet zijn geweer zakken.

‘Moestafa! Maak licht!’

De slaaf volgde het bevel op en stak de kandelaars een voor een aan.

‘Kom hier!’

Sheherazade stond op. De sluier bedekte haar gezicht niet meer. De onderkoning onderdrukte een rilling.

‘Wie ben je?’

‘Sheherazade. Dochter van Joessef Sjedid.’ Hoewel ze naar de grond keek, kon ze duidelijk merken dat de blik van de onderkoning zich in haar boorde, haar letterlijk uitkleedde.

‘Wie heeft je gestuurd?’

‘Niemand, Majesteit. Ik ben uit eigen vrije wil hier gekomen.’ Nu ze hem voor het eerst zag, stelde ze tot haar verbazing vast dat hij een serene, bijna onschuldige indruk maakte. Maar waarschijnlijk werd het beeld vertekend door de manier waarop hij was gekleed. Door het wijde nachthemd dat tot onder zijn knieën viel, leek hij namelijk op een gewone sterveling. Het alledaagse beeld van een burger die midden in de nacht uit zijn bed wordt gehaald.

‘Waarom wilde je...’ Hij onderbrak zichzelf doordat hij even plotseling als onverwacht de hik kreeg, waarna hij moeizaam vervolgde: ‘... me vermoorden?’

‘U vermoorden, sire? Bij God, ik zweer u dat ik dat nooit van plan ben geweest. Ik wilde alleen maar met u praten. Trouwens...’ Ze opende haar handen en hield ze aan hem voor.

Een nieuwe krampaanval belette de vorst meteen antwoord te geven. Hij probeerde snel in te ademen, waarna hij zijn slaaf beval: ‘Doorzoek het vertrek.’ Hij opende zijn mond om de soldaat hetzelfde bevel te geven. Maar opnieuw bleef het woord in zijn keel steken. Geërgerd gooide hij zijn dolk op het bed.

‘Heeft u vaak de hik, Majesteit?’

Het duurde even voordat Mohammed Ali reageerde, zo verbluft was hij van de stoutmoedigheid van de vraag. ‘Ben je soms gek geworden? Met welk recht...’ Opnieuw een onderbreking. Opnieuw een schokkende beweging van zijn borstkas. Het werd bijna komisch.

‘Neemt u mij niet kwalijk, Excellentie,’ zei Sheherazade, terwijl ze probeerde haar lachen in te houden, ‘maar ik ken een heel doeltreffend middel tegen...’

‘Majesteit,’ onderbrak de slaaf haar, ‘er is geen spoor van een wapen te bekennen.’

‘Ik heb u de waarheid gezegd. Ik wilde alleen maar met u praten. Mijnheer Drovetti...’

Mohammed Ali haalde zijn wenkbrauwen op. ‘Hoe ken je zijn naam?’

‘De consul van Frankrijk is een vriend.’

‘Hij heeft je toch niet geadviseerd om...’ Hij kreeg het weer benauwd.

‘Natuurlijk niet, Hoogheid. Maar gisteren nog heb ik hem mijn probleem uiteengezet, in de hoop dat hij bij u zou kunnen bemiddelen. Alleen omdat hij dat niet wilde, heb ik besloten u te ontmoeten.’

‘Hier! In mijn slaapkamer! Midden in de nacht!’

‘Onder ons gezegd en gezwegen, is dat niet de ideale plaats? Ik had hoe dan ook geen keus.’

Hij stikte bijna. Maar het viel niet te zeggen of het kwam door de hik, door de buitensporige durf van Sheherazade of door beide tegelijk. Te oordelen naar Mohammed Ali’s paars aangelopen gezicht leek hij een infarct nabij. Hij liet zich op de rand van het bed vallen, ten prooi aan elkaar steeds sneller opvolgende krampen.221

‘Mag ik, sire,’ durfde Sheherazade timide op te merken. ‘Men kan er dood aan gaan. Ik verzeker u dat ik het middel ken om er een eind aan te maken.’

Ironisch keek hij op naar Sheherazade. ‘Omdat je... omdat je... ook dokter bent?’

‘Vertrouw op me.’

Hij aarzelde. Het was te merken dat in zijn hoofd tegenstrijdige gedachten om de voorrang streden.

‘Laat mij maar begaan.’

Ze liep om hem heen en wilde achter hem gaan staan. Bijna onmiddellijk draaide hij om zijn as, dreigend.

‘Sire,’ herhaalde Sheherazade, ‘ik heb u al gezegd dat ik geen moordenaar ben.’

Mohammed Ali negeerde haar woorden en gaf de soldaat bevel de loop van zijn geweer tegen haar lendenen te drukken. ‘Doe nu...,’ zei hij, nog steeds hikkend, ‘wat... je vindt dat moet,’ waarna hij zich omdraaide.

‘Wanneer ik het zeg moet u uw adem inhouden. Maar pas wanneer ik het zeg.’ Intussen schoof ze haar armen onder de oksels van de onderkoning door, vervolgens langs zijn borstkas omhoog totdat haar handen zo veel ruimte hadden dat ze in zijn nek kwamen te liggen, toen die positie eenmaal was bereikt, drukte ze. verbouwereerd gadegeslagen door de soldaat en de slaaf, haar handpalmen tegen de halsaderen en boog op hetzelfde moment een eindje achterover zodat ze de pasja meetrok met haar beweging en hem dwong een heel klein beetje omhoog te komen. Toen de handeling voorbij was, trok ze haar armen terug en ging weer voor hem staan. ‘Zo,’ zei ze tevreden, ‘het is gebeurd.’ Plagerig voegde ze eraan toe: ‘Als ik het mag zeggen, sire, zou ik u aanraden een beetje gewicht kwijt te raken... Het kostte me nogal wat moeite om...’

‘Stilte!’

Sheherazade schrok op, zo hard klonk de schreeuw.

Met zijn armen langs zijn lichaam en verkrampte gelaatstrekken, wekte Mohammed Ali de indruk gespannen op iets te wachten. Naarmate de tijd verstreek, onderging zijn gezichtsuitdrukking een verandering, ze werd serener en tegelijkertijd kreeg zijn oogopslag iets ongelovigs. ‘Buitengewoon,’ zei hij ten slotte bijna onhoorbaar. Hij knipte met zijn vingers en gaf de twee mannen bevel weg te gaan, wat ze meteen deden.

‘Ik luister. Maar maak het kort.’

Sheherazade trok haar wenkbrauwen op. ‘Nodigt u dames nooit uit om te gaan zitten, sire?’

‘Zeker niet dames voor wie het al een hele gunst is dat ze nog in leven zijn. Genoeg gepraat. Wat heb je me te zeggen dat zulk gedrag zou kunnen rechtvaardigen?’

Voordat Sheherazade antwoordde trok ze de sluier die haar haren bedekte weg en schudde met een sierlijk hoofdgebaar haar lange zwarte lokken los zodat ze op haar schouders vielen. Ze zette een stapje naar voren. Bewust of niet, door zich te verplaatsen kwam ze in het licht van drie kandelaars te staan en werd haar hele gezicht verlicht. Misschien besefte Mohammed Ali pas op dat ogenblik werkelijk hoe buitengewoon mooi ze was. Niettemin bleef hij ijskoud.

‘Ik kom voor mijn land,’ liet ze zachtjes weten.

Hij keek ongeïnteresseerd.

‘U hebt inderdaad bevolen dat alle landbouwgronden in Egypte moeten worden geconfisqueerd?’

Dat bevestigde hij.

‘Het is zo dat ik een boerderij bezit en een landgoed van meer dan zeven feddan. Vóór mij behoorden ze toe aan mijn vader, die zelf...’

De onderkoning onderbrak haar. ‘Je hebt het gewaagd midden in de nacht mijn slaapkamer binnen te dringen om me met dat soort flauwekul te komen vervelen?’

‘Flauwekul. Het bezit van mijn vader, u noemt dat flauwekul. Jaren van opoffering? Een heel leven van bouwen, zweten en strijden?’

Hij wilde antwoorden, maar ze was hem te vlug af. ‘O, zeker! U hebt voorgesteld ons schadeloos te stellen. Goed, ik heb net zo’n voorstel. Uw paleis voor een kom rijst.’

‘Schaamteloos!’

‘Nee, wanhopig en oprecht, Majesteit! U heeft het recht niet me mijn enige rijkdom te ontnemen. Het enige ter wereld waaraan ik ben gehecht. Dat kan u niet!’

‘Het toppunt! Ik kan niet, ik heb het recht niet?’ Hij stond met een ruk op, zijn ogen fonkelden van woede. ‘Mohammed Ali kan alles! Hoor je me? Alles!’

Ze zette haar handen op haar heupen en nam hem uitdagend op. ‘Alles?’

‘Absoluut!’

‘En de hik?’ fluisterde ze.

Hij opende zijn lippen, wilde haar lik op stuk geven, bleef met open mond staan en barstte toen in een donderend, onbeheerst lachen uit. Zonder enige terughoudendheid plofte hij met zijn hoofd achterover neer op zijn stoel. Sheherazade wist eerst niet hoe ze moest reageren, maar proestte het toen ook uit. En even later lachten beiden zo hard dat het doorklonk tot op de gang, waar de soldaat die op wacht stond wel gedacht moest hebben dat de pasja zijn verstand had verloren.

‘Al was het maar voor het geluk dat je me bezorgd hebt, je mag gaan zitten... hoe heette je ook al weer?’

‘Sheherazade, dochter van Sjedid.’

‘Merkwaardige naam voor een Egvptische.’

‘Dat weet ik. Een idee van mijn ouders. Maar het zou te lang duren om het uit te leggen.’

Hij wierp haar vanonder zijn wenkbrauwen een blik toe. ‘En dat is niet het doel van je bezoek.’

Ze sloeg haar ogen neer en nam een nederige houding aan.

‘Je kent consul Drovetti echt? Of zei je maar wat?’

‘Ik heb vele tekortkomingen, sire. Maar leugenachtigheid behoort daar niet toe. Ja, ik heb de heer Drovetti leren kennen tijdens een avond bij dame Nafissa.’

‘Je gaat dus ook al om met vrouwen van mamelukken?’

‘Ze is een vriendin die ik al heel lang ken. Ze heeft me zien opgroeien.’

‘Ik begrijp het...’ Hij pakte een gebedssnoer en liet de kralen tussen zijn vingers doorgaan. ‘Zo, je verzet je dus tegen de wet.’

‘Majesteit...’

‘Dochter van Sjedid, wanneer zul je eens leren dat je een onderkoning niet in de rede valt?’

‘Neemt u mij niet kwalijk, sire. Ik ben impulsief.’

‘Op welke gronden, in naam van wat denk je dat de regels niet voor jou gelden? Wet is wet. Hetzelfde lot is voor zesduizend landeigenaren weggelegd. En jij zou de uitzondering willen zijn?’

‘Is het niet de uitzondering die ervoor zorgt dat op miljoenen mensen er één zich verheft? Uzelf Majesteit... U had ermee kunnen volstaan een bescheiden bikbasji te zijn onder vele andere. En toch...’

‘Het gaat niet om mij.’

‘Dat is te gemakkelijk!’

‘Opgepast, bent222 Sjedid. Je gaat te ver.’

‘Neemt u mij niet kwalijk. Mag ik u een vraag stellen?’

‘Zo... Worden we opeens beleefd?’

‘Waar is die wet voor nodig? De heer Drovetti zei toen hij het over u had: “Nu bepaalt niet zomaar een vertegenwoordiger van de Porte het lot van Egypte, maar een personage die elke dag iets meer afstand neemt van zijn Osmaanse achtergrond. Een heer die niet onder voogdij staat. Ik durf zelfs te zeggen: een Egyptenaar”.’

‘Een uitstekende analyse.’

‘En uw eerste daad als Egyptenaar is dat u de landbouwers onderdrukt?’

Hij liet zijn gebedssnoer langzaam door de holte van zijn hand glijden, en klemde daarna zijn vingers er krampachtig omheen. ‘Mohammed Ali is absoluut niet van plan om midden in de nacht de redenen van zijn beleid te onthullen, laat staan uit te leggen, en nog wel aan een vrouw, hoe mooi ze ook is, een vrouw die zich op de koop toe het recht heeft aangematigd om zijn slaapkamer binnen te vallen. Het enige wat ik je te zeggen heb is in een paar woorden samen te vatten: de welvaart van Egypte gaat naar Egypte.’

‘Uitstekend. Laat mij daar dan op mijn manier aan bijdragen.’

‘Verder nog iets?’

‘Mijn grond...’

Hij maakte een moedeloos gebaar. ‘Ik begin moe van je te worden.’ Hij stond op. ‘Ik geloof dat ik het grootste geduld en de meest uitzonderlijke grootmoedigheid aan de dag heb gelegd. Als je het goed vindt, zou ik nu graag weer naar bed gaan.’ Hij maakte aanstalten om naar zijn bed te lopen, maar ging weer naar Sheherazade terug. ‘Wat ik zeggen wil,’ zei hij op onverwachte toon, ‘als het je aantrekt, mijn bed is groot genoeg voor twee...’ Terwijl hij dat zei, had hij een onbetamelijk gebaar gemaakt. Hij stak zijn hand uit naar Sheherazades borst.

Ze had afstand kunnen nemen. Ze verroerde geen vin, en keek Mohammed Ali recht in de ogen.

Hij raakte haar borsten aan. Liet zijn handen naar haar dijen glijden.

Ze bleef van steen. Keek hem nog steeds strak aan.

In haar ogen las hij waarschijnlijk zo’n minachting, of een nog vernederender signaal, dat hij haar grommend wegduwde. ‘Verdwijn! Die komedie heeft nu lang genoeg geduurd. Ik heb slaap.’ Hij ging op zijn bed liggen en trok het laken op tot zijn kin. ‘Eén woord van mij,’ zei hij nog, ‘en mijn wachten slepen je als een hoopje vuil naar buiten. Dwing me niet ze te roepen.’

Sheherazade boog haar hoofd. Tranen liepen over haar wangen. Haar verstand schreeuwde haar toe dat ze weg moest gaan, haar gevoel hield haar tegen, ze was als aan de grond genageld. ‘Ik weet niet of u een dochter hebt, kinderen. Maar als dat zo mocht zijn, bid dan tot God dat niemand ze ooit berooft van wat u hun eens misschien nalaat. En...’ Plotseling werd de spanning haar teveel, en ze rende naar de deur.

‘Kom terug!’ Hij had het laken van zich afgeworpen en was op de rand van het bed gaan zitten. ‘Die grond, ben je daar dan zo aan gehecht?’

‘Meer dan aan wat dan ook,’ fluisterde ze.

‘Uitstekend. Om je te bewijzen dat ik niet zo’n monster ben als jij schijnt te geloven, stel ik je een transactie voor.’

‘Een transactie, sire?’

‘Ik leg je drie spelletjes voor. Als je er een kent, des te beter. Dat is dan het bewijs dat het geluk aan jouw kant is. In het tegenovergestelde geval is het een teken van God.’

Ze snoof als een kind en liep langzaam naar het bed.

‘Eerste spel: schaken.’

Ze schudde haar hoofd.

‘Biljarten.’

Weer was haar reactie ontkennend.

‘Dammen.’

‘Ik... eh... iets weet ik er wel vanaf.’

‘Dat is geen antwoord. Ken je dat spel of niet?’

Ze klemde haar lippen tot bloedens toe op elkaar, zo bang was ze om haar opwinding te laten blijken. ‘Ja...’ bracht ze er met moeite uit, ‘ik ken de regels.’

‘Goed, dan dammen we dus om jouw grond. Wie het eerst twee partijen voorsprong heeft, is de winnaar. Akkoord?’

‘Ik heb toch geen keus, Majesteit,’ mompelde ze met een klein stemmetje.