Eenentwintig
17 juni
Het feest was in volle gang in Tivoli, waar meer dan tweehonderd gasten bijeen waren, voor het merendeel uit kringen van officieren en notabelen.
Samira Sjedid, die braaf tussen de gedamasceerde kussens zat, kon haar ogen niet afhouden van Zobeida. Ondanks alle vriendschap die ze haar toedroeg, voelde ze toch een beetje jaloezie. Haar jeugdvriendin schitterde, nooit had Samira haar zo stralend gezien als op dit ogenblik. Ze moest toegeven dat Zobeida boven alle verwachting was geslaagd.
De maitresse van een generaal worden, vooruit. Dat ze hem zo ver had gekregen dat hij met haar trouwde, was al verdienstelijker, maar dat ze haar huwelijkskandidaat ertoe had weten te brengen dat hij zich tot de islam bekeerde, was bijna een wonder, des te meer omdat het niet de eerste de beste generaal was, maar Jacques Menou, de commandant van de sector Rosette, een van de favorieten van de sultan el-kebir. Een nog opmerkelijker bijzonderheid was dat de generaal op de dag dat ze trouwden - dat was half maart - zijn voornaam had ingeruild voor die van Abd Allah, de slaaf van God, en beslist wilde dat hij alleen nog maar zo werd genoemd.159 Hoewel Menou kaal, papperig en naar sommigen beweerden enigszins achterlijk was, had Zobeida veel geluk gehad. Haar vader, de bescheiden eigenaar van een Moors badhuis, kon trots op haar zijn.
Samira wiep een schuine blik in de richting van haar cavalier. Het was merkwaardig, maar sinds enige tijd vond ze hem veel minder charmant, en moest ze helemaal niet meer lachen om zijn grapjes. Die tic van hem om de godganse dag over wiskunde te praten. Het was wel vermoeiend geworden. Wrevelig pakte ze het glas wijn dat op het koperen plateau stond en sloeg het in één teug achterover. Wat voor aantrekkelijkheid hadden vergelijkingen en algoritmen nu voor een vrouw?
Alsof Jean-Baptiste de stemming van zijn maitresse aanvoelde, pakte hij als een verliefde jongeling haar hand. ‘Gaat het niet goed, liefje? Zullen we naar huis gaan?’
Samira wilde bevestigend antwoorden, maar opeens werd haar aandacht getrokken door iemand die net binnenkwam. Ze ging niet in op de vraag van haar minnaar, maar vroeg: ‘Ken je die man daar?’
‘Natuurlijk, dat is schout-bij-nacht Ganteaume.’
Samira’s ogen begonnen te glanzen. Een schout-bij-nacht... Dat woog wel op tegen een generaal...
‘Hij heeft de ondergang van de vloot dus overleefd?’ Ze had de vraag voor de vorm gesteld, al haar aandacht ging uit naar de persoon. Hij was groot en had een hard en als uit steen gehouwen gezicht. Een brede mond, volle lippen. Een zwarte snor accentueerde de militaire strengheid van de gelaatstrekken.
Jean-Baptiste was begonnen aan een technische uiteenzetting over de slag bij Aboekir. Ze onderbrak hem, gebruikmakend van een woord dat ze had opgevangen. ‘De vlammen... maar dat moet vreselijk zijn geweest.’
‘Absoluut. De Oriënt brandde als een fakkel. Het heeft maar weinig gescheeld of Honoré was met het schip ondergegaan.’
‘Honoré?’
‘Dat is zijn voornaam.’
Plotseling pakte de jonge vrouw haar minnaar opgewonden bij zijn arm. ‘O! alsjeblieft, vraag hem bij ons aan tafel. Ik zou zo graag willen dat hij zelf het verhaal van zijn avontuur vertelt. Het lijkt me zo spannend! Wil je dat doen?’
Jean-Baptiste leek te aarzelen.
Poeslief kronkelde ze tegen hem aan. ‘Wees eens lief. Doe het voor mij... Je weet hoe gek ik ben op verhalen over veld- en zeeslagen.’
‘Maar hij heeft er misschien helemaal geen zin in. Hij is een belangrijke personage, en ik ben niet zo vertrouwd met hem dat ik...’
‘Jean-Baptiste... Schatje van me...’
Merkbaar met grote tegenzin deed hij wat hem werd gevraagd.
***
François Bernoyer slikte een laatste hapje kobeba160 door. ‘Ik heb in lange tijd niet zo lekker gegeten. Het was heerlijk.’
‘Na wat u in Syrië hebt moeten doorstaan, zult u alles wel fantastisch vinden,’ merkte Sheherazade glimlachend op.
Bernoyer trok een somber gezicht. Sinds de terugkeer van het leger, drie dagen geleden, was het alsof hij nog steeds het bloed rook en het kruit proefde. Bijna als vanzelf kwamen hem weer de beelden van hun intocht in de stad voor de geest.
De opperbevelhebber had zich vooraf laten gaan door groepen ruiters, ware herauten te paard die het nieuws van zijn overwinningen hadden verspreid. De propaganda had het gewenste effect, want een deel van het volk kwam zijn troepen tegemoet. Sjeik el-Bakri vond het niet genoeg dat hij een paar maanden eerder zijn eigen dochter van zestien jaar had geschonken, hij bood de sultan el-kebir bij diens terugkeer in naam van de stad ook een schitterende vos aan met een dekkleed dat was bestikt met goud, parels en turkooizen. Het dier werd geleid door een jonge mameluk, die eveneens als geschenk werd aangeboden.161 Na de welkomstredes maakte de opperbevelhebber op zijn nieuwe paard een triomfantelijke intrede via de zuidelijke poort, de bab el-Nasr, de poort van de Overwinning.
Daarna volgde Kléber, zwaarmoediger dan ooit.
François zwaaide met zijn hand door de lucht. ‘Ik hoop dat ik nooit meer aan de laatste maanden hoef terug te denken.’
‘U hebt gelijk,’ zei Nadia, ‘maar helaas worden sommige dingen nooit uit het geheugen gewist...’ Ze had zich uitgedrukt op een neutrale toon die een eindeloze droefheid maskeerde. Ook zij probeerde de laatste maanden te vergeten. En Bernoyer, die op de hoogte was van wat zij met zich meedroeg, wist niet wat hij moest zeggen. Hij sloeg zijn ogen neer. In de stilte klonk alleen het gemurmel van de fontein.
‘Wilt u koffie?’ vroeg Sheherazade die opeens uit haar overpeinzingen ontwaakte.
‘Graag, als ik u niet ontrief.’ Met een glimlach van verstandhouding voegde hij eraan toe: ‘Mazboet.162 Ik moet bekennen dat ik uw koffie in het begin nogal,’ hij leek naar het juiste woord te zoeken, ‘nogal zwaar vond. Nu vind ik ze heerlijk.’ Sheherazade maakte aanstalten om op te staan, maar haar moeder gebaarde dat ze moest blijven zitten. ‘Wacht maar, meisje. Ik ga wel. Jij hebt nog nooit een goed kopje koffie gezet, dat weet je toch.. En bovendien mag je je niet vermoeien.’ Ze wees naar Sheherazades ronde buik. ‘Die mogen we niet verliezen.’
Sheherazade streek met enige tederheid over haar rondingen. ‘Deze hier... die blijft zeker tot september zitten waar hij zit! Hoe dan ook, om terug te komen op de koffie,’ ging ze op opgewekter toon verder, ‘mijn moeder heeft gelijk. Ik begrijp maar niet hoe het komt, maar ik krijg nooit het visage voor elkaar.’ En zich weer tot Bernoyer wendend vroeg ze: ‘U weet toch wel wat het visage is?’
‘Natuurlijk, dat is het fijne laagje dat zich op de koffie vormt; men zegt dat het heiligschennis is als je dat er niet op krijgt.’
‘Dat is zo. Koffie zonder visage is gewoon troep.’ En met een berustende glimlach voegde ze eraan toe: ‘Er een troep van maken, daar ben ik goed in.’
Terwijl Nadia naar de keuken liep, vroeg Michel: ‘U gaat toch niet weer weg, hoop ik?’
Bernoyer sloeg zijn ogen naar de hemel. ‘God verhoede het. De Syrische veldtocht heeft de mannen uitgeput. Het zou onmenselijk zijn ze opnieuw de strijd in te sturen.’
‘Uiteindelijk zijn Gaza, el-Arisj, Jaffa, al die gevechten, nergens goed voor geweest,’ zei Sheherazade. ‘Een paar duizend doden meer, dat is alles.’
‘Helaas. Een ware ramp. Op de koop toe gaan er geruchten dat het niet lang zal duren of de Engelsen en het Turkse leger storten zich op ons.’
Michel bevestigde het door even met zijn ogen te knipperen.
‘En daarbij kwam nog het ongelooflijke verhaal van die dweper. Weet u daarvan?’
‘Nee,’ zei Michel.
‘Het schijnt dat toen wij in Saint-Jean-d’Acre waren, aan de mensen een figuur is verschenen die beweerde dat God hem de goddelijke opdracht had gegeven om de Fransen uit te roeien. Hij zei dat hij onkwetsbaar was voor kogels en zijn aanhangers onoverwinnelijk kon maken. Stel je voor, vorige maand is het hem gelukt een opstand te ontketenen in het hele westen van de delta, in het bijzonder in de streek rondom Damanssoer.’
‘Damanhoer,’ verbeterde Sheherazade hem.
‘Precies. Hij beweerde dat hij ook het vermogen had om alle voorwerpen die hij aanraakte in goud te veranderen, de geweer- en kanonskogels die op hem werden afgevuurd af te buigen en zelfs de granaten in de lucht tot stilstand te brengen. Getikt, of niet soms?’163
Pas toen Nadia de koffie had geserveerd gaf Michel antwoord. ‘François, de Oriënt is vooral een mystiek land. De bomen, de schepselen, de rivier, in alles wat leeft, in alles wat beweegt, is God altijd aanwezig. Dergelijke figuren hebben in het verleden al bestaan, in de toekomst komen er weer andere.’
‘Stel je voor, elke avond tijdens het gebedsuur doopte onze man tegenover zijn verzamelde aanhangers zijn vingers in een kom melk en vertelde dat hij daaraan genoeg had om zich te voeden. De mahdi. Weet u wat dat betekent?’
Een geamuseerde glimlach verscheen om Michels lippen. ‘De mahdi... In de islamitische traditie gaat het om een bovennatuurlijk wezen dat aan het einde der tijden de orde en de rechtvaardigheid, die uit de wereld zijn verbannen, zou herstellen, en de voorbode zou zijn van onsterfelijkheid en eindeloze gelukzaligheid... Dat is de mahdi.’
‘Een messias dus?’
‘Min of meer.’
‘Hoe dan ook, ik vind het een interessant verhaal,’ zei Sheherazade enigszins opgewonden. ‘Hoe is het afgelopen met die gezondene van God?’
François blies zachtjes in zijn kopje en nam een slokje. ‘Dat is het merkwaardigste. En het heeft niet zo veel te maken met tovenarij of mythe. Die duivelse kerel heeft een geslaagde verrassingsaanval ondernomen op de stad Damanhoer, waar een vlooteenheid van ongeveer honderd man was gelegerd. Het garnizoen is totaal vernietigd. Ja, u hoort het goed. Niet één overlevende.’
‘Dat meent u niet!’ riep Michel verbijsterd.
‘Zoals ik al zei, niet één overlevende. En dat is nog niet alles. De dagen daarna hebben duizenden boeren zich bij die vreemde figuur aangesloten en onze troepen die te hulp waren gesneld, gedwongen zich terug te trekken. Ik moet erbij zeggen dat de meeste mannen die het leger van die mahdi vormden, slechts met stokken waren bewapend.’
‘Bent u zeker van wat u hebt gehoord?’ vroeg Nadia verbaasd. ‘Dat verhaal lijkt me een beetje overdreven.’
‘Mijn bronnen zijn absoluut geloofwaardig.’
‘En toen, en toen?’ vroeg Sheherazade, die steeds meer geboeid raakte.
‘De onderdrukking deed natuurlijk niet onder voor de aanval...’ François had de laatste woorden met enige gêne uitgesproken.
‘Dat wil zeggen?’ vroeg Michel.
Bernoyer nam een slokje koffie en leek niet graag te willen antwoorden. ‘De stad Damanhoer is door de strijdkrachten van generaal Lanusse met de grond gelijk gemaakt. Praktisch van de kaart geveegd. De soldaten waren er zo op gebrand hun makkers die een paar dagen eerder waren gedood, op dezelfde plek te wreken dat ze alle mensen hebben afgemaakt die zich bij de engel hadden aangesloten. En omdat dit voor de meeste inwoners gold...’164
‘U bedoelt dat...’
‘Ja... mannen, vrouwen en kinderen, iedereen werd over de kling gejaagd en de gebouwen werden een prooi van de vlammen. Damanhoer is een necropool geworden.’
‘En de mahdi?’ vroeg Sheherazade gespannen.
‘Het schijnt dat Lanusse een week of twee geleden eindelijk met hem heeft afgerekend.’
‘Is hij dood?’
‘Eerlijk gezegd heb ik er geen idee van. Zijn lichaam is nooit gevonden.’
Op Bernoyers verhaal volgde een peinzende stilte.
Nadia stond op. Ze wilde niet laten merken dat tranen over haar wangen liepen. Het lot van die mysticus stond zo ver van haar af. Ze huilde om Nabil en Joessef.
***
Sinds een paar minuten hield Samira Sjedid haar dij tegen die van schout-bij-nacht Ganteaume gedrukt. Met een stalen gezicht vervolgde deze zijn uiteenzetting over het verloop van de slag bij Aboekir ten behoeve van Jean-Baptiste Fourrier, die zich stierlijk verveelde. ‘De kogel scheurde die arme Brueys letterlijk in tweeën. Gruwelijk om te zien. Concluderend: ik ben ervan overtuigd dat het gevecht zeker anders zou zijn afgelopen als Villeneuve eerder had gereageerd. Helaas, de soldatenwereld bestaat uit twee soorten individuen: zij die kansen grijpen en zij die volstaan met het afwachten van bevelen.’
‘Als ik u zo zie, admiraal, en hoor, is het duidelijk dat u tot de eerste categorie behoort.’ Samira had het compliment beklemtoond door haar dij nog een keer tegen die van Ganteaume te drukken.
Nu aarzelde de officier niet. Net onopvallend genoeg liet hij zijn hand onder de tafel glijden en legde hem op de onderbuik van zijn tafelgenote. ‘U bent heel vriendelijk. Staat u mij toe u evenzeer te complimenteren. Ook bij u lijkt het grijpen van kansen een tweede natuur te zijn.’
Samira barstte in luid gelach uit, en tegelijkertijd legde ze haar hand op die van Ganteaume.
‘Wel,’ riep Jean-Baptiste opeens. ‘Als we eens naar huis gingen? Morgen komt het instituut in alle vroegte bijeen. Ik moet helaas...’
‘O nee!’ protesteerde Samira. ‘Niet meteen. We hebben het zo gezellig.’
‘Wat krijgen we nu, liefje, zoëven overwoog jij te vertrekken!’
‘Dat is zo. Maar dat was voordat ik de admiraal leerde kennen. De manier waarop hij gevechten beschrijft ontneemt me alle lust om te gaan slapen.’ Ze keek Ganteaume strak aan. ‘Tenzij ook u, admiraal, gedwongen bent om vroeg op te staan.’
‘Een zeeman kent geen slaap,’ antwoordde Ganteaume elegant. ‘Vooral niet in aanwezigheid van schoonheid.’
Omdat Jean-Baptiste wel voelde dat aandringen geen enkele zin had, richtte hij zich rechtstreeks tot Ganteaume. ‘In dat geval verzoek ik u, burger admiraal, als het niet te veel gevraagd is, om deze dame naar haar woning te willen begeleiden. Ik moet werkelijk naar huis.’
‘U kunt op me rekenen, mijn beste Fourrier. Ik zal onze vriendin veilig en wel thuisbrengen.’
Jean-Baptiste bedankte met een hoofdknik.
Vrouwen zijn toch heel wat ingewikkelder, bedacht hij toen hij Tivoli verliet, dan alle algebraproblemen bij elkaar, en hun gedrag beantwoordt aan veel minder strenge wetten...
***
Op 150 mijl van Kaïro, ter hoogte van Keneh, bewogen de kruinen van de palmbomen nauwelijks. Op de Nijloever draaide het grote, door een rund aangedreven rad van een noria traag in de schemering. Vaag was het gezang te horen van een paar wulpen en watersnippen, die zich schuilhielden in de rietkragen. Verder weg waren de tarwevelden te onderscheiden waar elk ogenblik kon worden geoogst, en de maïsvelden waar de oogst nog tot juli zou moeten wachten.
In een bocht achter een duin lag ook de flottielje van Moerad bei te wachten.
Als de inlichtingen die hij de vorige dag had ontvangen juist bleken te zijn, zou hij binnenkort de hand kunnen leggen op een mooie prooi.
Volgens zijn spion had generaal Desaix, die geen enkele versterking had gekregen, zijn troepen ingedeeld in mobiele kolonnes die door het dal afzakten en werden gesteund door een rivierflottielje die de voorraden van het leger vervoerde. Volgens de laatste berichten hadden de kolonnes een achterstand opgelopen ten opzichte van de schepen. En net zoals bij Sjebreiss dreef de flottielje onbeschermd voort.
Moerad hief zijn verrekijker en hield hem voor zijn oog. De grijns die steeds op zijn gezicht had gelegen, werd nog meedogenlozer. Hij wierp een blik over zijn schouder om na te gaan of zijn mamelukken, bij wie zich achthonderd strijders uit de Hedjaz hadden gevoegd, hun posities hadden ingenomen. Hij gaf Karim, die het bevel over de eerste boot voerde, een teken dat hij zich gereed moest houden. Papas Oglou, die een eindje naar achteren lag, had zijn kanonnen al geladen.
Toen de vijandelijke flottielje hem overviel, begreep burger Morandi, die de leiding op de djerme Italië had, dat hij geen enkele kans zou hebben om zich uit de situatie te redden. Toch streed hij met de moed der wanhoop. Het gevecht duurde ongeveer twee uur. De een na de ander werden de djermes geënterd en ingenomen.
Toen hij naar zijn mening absoluut verloren was, stak Morandi uiteindelijk de lont in het kruitvat en sprong met zijn mannen overboord. De Italië vloog met een vreselijke klap in de lucht, waardoor alles wat het schip aan boord had, munitie, proviand, persoonlijke bezittingen en geneesmiddelen, werd weggeslingerd.
Bijna vijfhonderd lijken van matrozen en soldaten dreven op de bloedrode rivier toen Moerad zich terugtrok. Degenen die niet waren verdronken, waren afgeslacht.165
De overwinning was volledig.
De mameluk stak zijn vuist omhoog. ‘Allah is groot! Zijn woord is waarheid! Zie je wel, Nikos, een tijdje geleden twijfelde je nog aan alles. Kijk...’ Hij wees naar de bloederige lichamen die in de Nijl dreven... ‘Dat heb ik gedaan met je twijfels en de angsten van onze vriend Carlo. Ik heb ze de kop afgehakt!’
De Griek knikte, maar niet echt enthousiast.
Karim daarentegen juichte.
‘En het is nog niet afgelopen,’ ging Moerad verder. ‘Ik heb nieuws voor jullie. Over een paar weken verlaten we de oasen en gaan we stroomafwaarts naar Beneden-Egypte.’
Papas Oglou keek hem verbouwereerd aan. ‘Kaïro?’
‘Ik ben wel vermetel, Nikos, maar ik ben beslist niet gek. Ik zal om de hoofdstad heen en dwars door de delta noordwaarts trekken.’
‘Maar met welk doel?’ vroeg Karim, die absoluut gefascineerd was door de vastberadenheid van die man.
‘Alexandrië. Alle inlichtingen waarover ik beschik bevestigen dat het Turkse leger elk ogenblik aan land kan gaan. Het is zich op Rhodos aan het voorbereiden en de Engelse marine beschiet de kust al. De landing is op handen. Wanneer het zover is, hoef ik alleen nog maar contact te maken met de Osmaanse strijdkrachten. Als bevrijder zal ik mijn intocht in Kaïro maken.’
Hij zweeg en probeerde van de gezichten af te lezen welke indruk zijn plan had gemaakt. Karim en de anderen van de groep waren er volkomen voor gewonnen. Alleen Papas Oglou bleef sceptisch kijken.
‘Wat is er?’ mopperde Moerad geërgerd. ‘Heb je de dood langs zien komen?’
‘Nee, nee, heer,’ mompelde de Griek humeurig. ‘Maar het scheelt niet veel. Ik stel u teleur, dat weet ik. Maar ik geloof niet dat uw plan kans van slagen heeft. Welke weg u ook neemt, u zult altijd op Desaix stuiten.’
‘Allah is mijn getuige!’ riep Moerad tot het uiterste getergd. ‘Als ik niet al zo lang van je hield, zou ik je tong hebben afgesneden. Je brengt ons nog eens ongeluk!’ Hij stampte met zijn hak op de grond. ‘Over een maand ben ik in Alexandrië. Over een maand eet je uit mijn hand!’
Het was de 18de juni.
***
Op het moment waarop Honoré Cïanteaume bij haar binnendrong kon Samira een kreet van pijn niet onderdrukken. Toch had ze zich erop voorbereid haar nieuwe verovering te ontvangen, omdat ze tijdens het voorspel al had voorvoeld dat de omhelzing hevig zou zijn. Zodra de militair zijn uniform had losgehaakt, had ze beseft dat van alle mannen die ze tot op die dag had gekend, Ganteauine verreweg het forst geschapen was. Bovendien was de onnatuurlijke manier die hij had gekozen om haar te bezitten, daar, in de intimiteit van haar achterwerk, een duizend keer zo grote beproeving.
Ze kneep haar lippen tot bloedens toe op elkaar terwijl hij in haar op en neer bewoog.
Hij had zich zelfs niet de tijd gegund om haar uit te kleden. Of bijna niet. Zelf had hij zijn laarzen nog aan.
Nooit had iemand op zo’n ruwe manier de liefde met haar bedreven - maar was het wel liefde? - en haar in zo’n intieme streek van haar lichaam gepenetreerd.
Ze voelde hoe Ganteaumes handen haar rok hoger opschoven, tot aan haar middel. Naarmate hij dieper in haar doordrong had ze het gevoel dat een vuurgolf haar huid schroeide.
Nog een stoot, harder dan de vorige, ontlokte haar weer een kreet. Maar dat kon toch niet, die man zou haar openscheuren. Plotseling kwam er een paniek-gevoel over haar, bij de angstaanjagende gedachte dat ze na deze nacht nooit meer zou kunnen vrijen. Radeloos trachtte ze het massieve lijf dat achter haar geknield zat af te schudden. Haar pogingen waren zinloos, zijn vingers lagen als klemmen om haar heupen en hielden haar in een ijzeren greep. Ze deed nog een poging, die door hem werd onderdrukt. En het was misschien op dat ogenblik, zwevende tussen weigering en gehoorzaamheid, dat ze tot haar grote verbazing een nieuw genot ontdekte dat opwelde uit het diepst van haar lijf. Opeens had ze de indruk dat het halfduister één met haar werd. Dat de muren van de kamer meedeinden op het ritme van de omhelzing en dat in haar een vreemde en paradoxale versmelting plaatsvond waarin pijn genot bracht.