Veertien

Beste Joseph,

De verovering van Egypte heeft zo veel harde strijd gevergd dat ze zeker een bladzijde toevoegt aan mijn krijgsroem.

Ik kan over twee maanden in Frankrijk zijn, ik verzoek je dringend over mijn belangen te waken. Ik heb veel huiselijk verdriet, want alle leugenachtigheid is aan het licht gekomen. Alleen jou heb ik op aarde nog over. Jouw vriendschap is me veel dierbaarder. Als ik die verlies of als jij me zou bedriegen, kan ik alleen nog maar misantroop worden...

Het is een trieste situatie als voor eenzelfde persoon alle gevoelens tegelijk worden gekoesterd in eenzelfde hart... Je begrijpt wat ik bedoel... Zorg ervoor dat ik bij aankomst een buitenhuis heb in de buurt van Parijs of in Bourgondië; ik ben van plan daar de winter door te brengen en me er op te sluiten; de menselijke natuur staat me tegen. Ik heb behoefte aan eenzaamheid en afzondering; roem zegt me niets meer; het gevoel is verdord. Wat is roem zouteloos als je negenentwintig bent; ik heb alles al gehad: ik kan alleen nog maar echt egoïstisch worden. Ik reken erop mijn huis te behouden; nooit zal ik het aan wie dan ook geven. Ik heb niets meer om van te leven. Vaarwel, mijn enige vriend, jegens jou ben ik nooit onrechtvaardig geweest. Dat moet je me nageven, ondanks het verlangen dat in mijn hart leeft om onrechtvaardig te zijn... Je begrijpt wat ik bedoel! Omhels je vrouw en Jérôme.


Het was eind juli. De opperbevelhebber zette zijn handtekening onder de brief aan zijn oudste broer en gaf hem aan de koerier die op het punt stond om naar Rosette te vertrekken.

Vervolgens, zijn kortstondige melancholie verdringend, stelde hij een document met een heel andere strekking op. Het was bestemd voor generaal Zajonchek, sinds 25 juli de nieuwe gouverneur van de provincie Menoef.

‘...U hebt stellig gisteren de bevelen voor de reorganisatie van uw provincie ontvangen. U moet de Turken met de grootst mogelijke strengheid behandelen. Hier laat ik, sinds mijn aankomst, dagelijks drie hoofden afhakken en door Kaïro ronddragen. Het is de enige manier om met die lieden hier af te rekenen.’

Was zijn melancholie misschien teruggekeerd? Hij moet de volgende dag heel somber zijn geweest, want in een brief aan generaal Menou, die zich tien dagen eerder van de stad Rosette meester had gemaakt, gaf hij bevel niet drie, maar vijf of zes gevangenen te onthoofden.

‘De Turken kunnen alleen met de grootste strengheid in toom worden gehouden. Elke dag laat ik vijf of zes hoofden afhakken in de straten van Kaïro.

Tot nu hebben we hen moeten ontzien om de faam van terreur die ons voorafging teniet te doen. Nu daarentegen dienen we de gepaste toon aan te slaan opdat de volkeren gehoorzamen. En gehoorzamen betekent voor hen bang zijn...’


Eigenlijk deden de instructies aan Menou er niet zo veel toe. Deze soldaat - die zich waarschijnlijk nog wel de tijd herinnerde dat hij in naam van de Revolutie de royalisten in de Vendée genadeloos bestreed - was de wensen van zijn superieur al lang voor geweest: sinds hij de organisatie van Rosette ter hand had genomen, leefde de stad onder de heerschappij van de terreur.

De opperbevelhebber legde zijn pen even neer en dacht aan wat hij nog tot stand moest brengen om de bezetting van Egypte at te ronden.

Uiteindelijk bezorgden die duivelse mamelukken hem heel wat last. Moerad bei had zich met het restant van zijn troepen teruggetrokken in Boven-Egypte en was vastbesloten een slijtageslag aan te gaan. Even kwam de gedachte aan een schikking bij de generaal op, maar dat was van later zorg. Nu moest hij zich eerst van de ander ontdoen, van Ibrahim bei. Volgens de laatste berichten had hij zich verschanst in Belbeiss, op een mijl of tien van Kaïro, vanwaar hij de provincie Sjarkieh en de oostelijke delta beheerste. Zo’n macht zo dichtbij hield een voortdurende dreiging in.

Kléber voerde het bevel in Alexandrië. Menou in Rosette, Murat in Kelioeb, Belliard in Gizeh. Generaal Zajonchek hield de provincie Menoef bezet, Vial de provincies Mansoerah en Damiette, adjudant Bribes de Bahireh en generaal Fugière de stad Mahallet el-Koebra. Hij, generaal Bonaparte, zou persoonlijk afrekenen met Ibrahim bei.

Hij zette een punt achter zijn overdenkingen en pakte zijn pen weer.

Trouw aan zijn streven tot overeenstemming met de Porte te komen, schreef hij een lange brief (de derde) aan pasja Aboe Bakr om te trachten deze over te halen naar Kaïro terug te keren.

Ook op dit punt zorgen te over.

Voor het goede verloop van zijn plannen was het absoluut noodzakelijk dat Istanbul neutraal bleef.

Maar wat voerde die verdomde Talleyrand toch uit! Alleen hij zou beter dan wie dan ook Selim III voor zich kunnen innemen zodat de sultan zich buiten de zaak hield. Maar hoewel Talleyrand al meer dan twee maanden geleden tot ambassadeur in Istanbul was benoemd, had hij zich nog steeds niet naar zijn standplaats begeven. Daar had hij zich toch toe verplicht. Hij had zijn woord gegeven!80

Deze laatste gedachten hadden de generaal zo kwaad gemaakt dat hij zijn pen wegslingerde zodat deze onder de tafel rolde, en besloot zijn aandacht op minder irritante onderwerpen te richten.

Hij liet het hoofd van het kledingatelier van het Oriënt-leger komen, soldaat François Bernoyer, en vroeg hem snel verschillende modellen legeruniformen te ontwerpen zodat hij er een kon kiezen dat het beste bij het land en het klimaat paste.

Drie dagen later werden alle Franse en Turkse kleermakers aan het werk gezet, en werd er een atelier ingericht met meer dan duizend arbeiders, die, zoals de generaal wenste, in vijfendertig dagen tienduizend uniformen konden vervaardigen.

Tevreden, zonder nog lastige zaken aan zijn hoofd te hebben, keerde hij terug naar zijn verovering.

Hij stelde een divan samen, die voornamelijk bestond uit oelema’s en sjeiks van wat hij de Sorbonne van het Oosten had genoemd, de universiteit el-Azhar.

Op 30 juli benoemde hij de Kopt Girges el-Gawhari, de voormalige medewerker van Moerad bei, tot intendant-generaal van heel Egypte.

Op 1 augustus werden aan de vrouwen van de mamelukken zware belastingen opgelegd; slechts als ze die betaalden mochten ze de bezittingen van hun man behouden. Alleen al sett Nafissa werd veroordeeld tot de betaling van het astronomische bedrag van 600.000 franc.


***


‘Het is een misdaad!’ brulde de Blanke. ‘Erger nog, het is trouweloosheid en het volmaakte voorbeeld van uw ondankbaarheid! Heb ik al niet 120.000 rijals gestort voor mijzelf en voor de andere vrouwen van mamelukken? Is nog geen drie dagen geleden de heer Eugène de Beauharnais, de stiefzoon van de opperbevelhebber, mij niet persoonlijk komen geruststellen? Een overvloed van complimentjes, een en al dankbaarheid voor de hulp die ik al die jaren ononderbroken aan de Franse kooplieden heb gegeven - Charles en François Magallon kunnen het bewijzen. En die diamant...’ Ze sloeg haar ogen omhoog om de hemel als getuige te nemen. ‘De diamant die ik in mijn argeloosheid heb gegeven aan die meneer de Beauharnais om hem blijk te geven van mijn dankbaarheid en die hij - ik vermeld het maar even - maar al te graag heeft aangenomen! Is zo’n geschenk niet het bewijs van de uitzonderlijke banden die er tussen ons bestaan? Waarom zou hij het anders hebben gehouden? Om zijn bedrog81 te beklemtonen, denk ik! 600.000 franc! Waar moet ik die vandaan halen?’

De officier die van het hoofdkwartier het bevel had gekregen de echtgenote van Moerad bei mee te delen welke belasting aan haar werd opgelegd, vervloekte inwendig degenen die hem die opdracht hadden gegeven. Godzijdank werd hij vergezeld door Girges el-Gawhari. De Kopt en de Blanke, mensen van hetzelfde bloed, zouden wel een weg vinden om tot overeenstemming te komen. Hij vond het dan ook verstandig om op het verbale geweld van sett Nafissa slechts met een gebaar van machteloosheid te reageren.

Dus nam de Kopt het woord. ‘Sett Nafissa.,.U schijnt de situatie niet te begrijpen. Uw echtgenoot...’

‘Moerad bei staat hier volkomen buiten!’

‘Maar hoe kunt u zo iets zeggen! Hij is nog steeds in oorlog met de Franse troepen. Weliswaar heeft hij de slag bij Imbaba verloren, maar hij heeft de wapens niet neergelegd.’

‘Nou en? Mijnheer Girges! Wat is er abnormaal aan die houding, in welk opzicht is die te bekritiseren? Niet alle Egyptenaren zijn Kopten, bent u dat soms vergeten? Het is niet iedereen gegeven om te beschikken over de schitterende bereidheid tot samenwerking die u bezielt!’

De intendant liep paars aan en stak zijn kin vooruit.

‘Moerad is aangevallen,’ vervolgde sett Nafissa. ‘Mannen hebben zijn grondgebied overmeesterd, alles is hem ontroofd. In welk opzicht is verzet een schande? Wel? Geef antwoord!’

‘Ik zeg u nogmaals dat het daar niet om gaat. Bovendien bent u niet verplicht het hele bedrag in één keer te betalen. Morgen 100.000 franc en de volgende dagen telkens 50.000.’

Dame Nafissa strekte een hand met gespreide vingers uit in de richting van de intendant. ‘Vijf in het oog voor wie niet voor de Profeet bidt!87 Schande over u!’

El-Gawhari leek zo in de war dat de Fransman vond dat hij niet langer kon zwijgen. ‘Burgeres, als u bij uw weigering blijft, zullen al uw slaven, de 56 vrouwen en de twee eunuchen, evenals de bezittingen van uw echtgenoot als nationaal bezit worden beschouwd. U zult alleen uw meubelen mogen behouden.’

‘Ik herhaal, zoveel geld heb ik niet!’

‘In elke oorlog, burgeres, moet de overwonnene boeten. Dat is de wet, de prijs die voor nederlagen moet worden betaald.’

Razend, met wapperende sluiers kwam de Blanke overeind. ‘Kent uw wet geen beloning voor het redden van mensenlevens? Moet ik u nogmaals herinneren aan de diensten die ik uw natie heb bewezen? Aan de Fransen die ik in mijn eigen huis onderdak heb verleend op het moment dat ze de ernstigste gevaren liepen? Aan mijn bemiddelingspogingen waar mevrouw Magallon dagelijks om vroeg zodat mijn echtgenoot zijn heffingen zou verlagen? En nu we het toch over haar hebben...’ Ze onderbrak zichzelf, haakte opgewonden het kleine horloge dat ze om haar pols droeg los en gooide het voor de voeten van de Fransman. ‘Hier! Geef dit terug aan die lieve Françoise, of liever nog, neem een voorbeeld aan meneer de stiefzoon van uw generaal, houd het. Het is een van de bewijzen van dankbaarheid die ik niet langer wil hebben nu ik weet hoe weinig achting uw bazen voor symbolen hebben.’

Zonder zelfs maar met zijn ogen te knipperen stond de officier nonchalant op en verklaarde tegen de intendant dat het onderhoud was afgelopen. Terwijl hij de Blanke strak in de ogen keek, zei hij: ‘U moet betalen... dame Nafissa... zo is het. En niet anders.’

‘Onthoud goed, meneer, wat ik u ga zeggen. In dit land bestaat iets merkwaardigs en verdorvens. Wij noemen het het boze oog. Het zal u geen geluk brengen als u, zoals u doet, misbruik maakt van de situatie en vooral als u uw woord niet nakomt. Geloof me. Ongeluk en vernedering zullen u en de uwen treffen.’

Het was 31 juli 1798.


***


Bezat de Blanke een onheilbrengend vermogen?

Toen het nieuws van de afgrijselijke ramp die de expeditie had getroffen de met de belastinginning belaste officier bereikte, moest de arme man daarvan wel overtuigd zijn geweest, of tenminste in verwarring zijn geraakt.


Het drama speelde zich af de dag na het gesprek met dame Nafissa. Op 1 augustus, bij zonsondergang om precies te zijn. Maar de opperbevelhebber kreeg er pas dertien dagen later lucht van, toen hij zich in het dorp Belbeiss bevond.

Meer dan een week daarvoor had hij aan het hoofd van tienduizend man vanuit Kaïro de achtervolging van Ibrahim bei ingezet. Twee dagen eerder had hij de mameluk verslagen bij het dorp Salahieh. Het was een hard gevecht geweest. De verliezen waren aanzienlijk. Maar het doel was bereikt: Ibrahim was op de vlucht, naar Syrië.

Men zat aan de lunch. Er heerste een ontspannen sfeer. De troepen hadden de mamelukken de goederen afgenomen die deze op een karavaan buit hadden gemaakt. De opperbevelhebber had besloten dat de soldaten onmiddellijk na terugkeer in Kaïro de goederen ten eigen bate mochten verkopen. Alle disgenoten waren opgewekt. Midden in de maaltijd liet de generaal, op bijna flegmatieke toon, weten: ‘Uitstekend. U voelt zich prettig in dit land, dat komt goed uit, want we hebben geen vloot meer om ons naar Frankrijk terug te brengen.’

De aanwezigen waren met verbijstering geslagen.

‘Wel,’ ging de generaal verder, ‘nu zijn we verplicht grootse dingen tot stand te brengen! En die zullen we tot stand brengen! De stichting van een groot rijk! Dat zullen we stichten! Zeeën die wij niet meer beheersen, scheiden ons van het vaderland, maar geen enkele zee scheidt ons van Afrika en Azië.’


De gebeurtenis waarnaar Bonaparte verwees had zich dertien dagen eerder afgespeeld. Op het moment waarop niemand het verwachtte, was een Engelse vice-admiraal83 opeens verschenen voor de rede van Aboekir, oostelijk van Alexandrië, waar de Franse vloot onder bevel van admiraal Brueys voor anker was gegaan. Omdat Brueys noch over nauwkeurige kaarten noch over loodsen beschikte, was hij op grond van eerder uitgevoerde peilingen tot de overtuiging gekomen dat het voor de Oriënt en de schepen met vierentwintig kanonnen onmogelijk was in de Oude Haven voor anker te gaan. De onfortuinlijke admiraal was zich de kwetsbaarheid van zijn positie volledig bewust. Het was echter merkwaardig dat hij, evenals zijn collega’s Menou en Kléber, absoluut niets meer van Bonaparte had vernomen sinds de troepen in Egypte aan land waren gegaan.84

Brueys zat dus in de klem op de rede van Aboekir toen de Engelsman hem vond. De manoeuvre was simpel. Ze hield in dat elk Frans schip afzonderlijk onder convergerend vuur werd genomen.

De apocalyps had binnen enkele uren een aanvang genomen.

Na afloop van het gevecht, dat voortduurde tot 3 augustus, waren twee fregatten en twee slagschepen van de Franse vloot tot zinken gebracht of verbrand. Negen andere vielen de vijand in handen. 1700 mannen kwamen om, 1500 raakten gewond, van wie tweederde gevangen werd genomen. Admiraal Bueys zelf bezweek om half acht op het dek van zijn schip, nadat hem een been was afgeschoten.

Tegen negen uur ’s avonds veranderde de Oriënt, het trotse schip dat de opperbevelhebber naar Egypte had gebracht, in een reusachtige fakkel. Vijf kwartier later vloog het met oorverdovend lawaai de lucht in; er ging een schok door alle andere schepen en de echo deed Alexandrië op haar grondvesten trillen. De beide legers waren met stomheid geslagen zodat het na die gruwelijke explosie twintig minuten lang stil bleef.

Aan Engelse zijde vloog geen schip de lucht in, geen schip werd in brand gestoken. De verliezen aan manschappen beliepen 218 doden en 677 gewonden. De schade aan de Engelse schepen bleef beperkt tot betrekkelijk omvangrijke averij.

Het nieuws van de overwinning bereikte Londen op 2 oktober 1798. De faam ervan vond haar neerslag in heel Europa. De Engelse vice-admiraal werd met eerbewijzen overladen. De Indische Compagnie schonk hem tienduizend pond sterling, de Levant-Compagnie een zilveren vaas en de City of London een degen en tweehonderd guinea’s. Hij werd door de koning benoemd tot ‘baron van de Nijl en van Burham Thorpe’ met een jaargeld van tweeduizend pond sterling. Tsaar Paul I schonk hem zijn portret in een doos ter waarde van 2.500 pond; sultan Selim III een diamanten aigrette ter waarde van 2.000 pond. Op 19 augustus 1798 verliet de vice-admiraal op de Vanguard Egypte; er bleven zes schepen achter om de blokkade van de Egyptische havens te verzekeren. Vervolgens zeilde hij naar Napels, waar hem andersoortige avonturen te wachten stonden.85

Bonaparte86 en degenen die hij in zijn dwaze avontuur had meegesleept waren nu de gevangenen van hun verovering.


***


De bogen wierpen steeds langere schaduwen op de immense binnenplaats van el-Azhar. Aan de voet van de opengewerkte muren lagen honderden gelovigen voorover naar Mekka gekeerd. Een stem had zich laten horen en de tijd stilgezet. En de tijd was aan Allah.

Verder weg, aan de andere kant van de binnenplaats, viel op de iwan weer het volle licht dat even was gebroken door de grauwe stenen muur. Hier begrensden 140 zuilen het brandpunt van de godsdienstijver, het kenniscentrum van de islam.

Bij de speciaal voor de buitenlandse studenten bestemde gedeelten heerste een andere sfeer. Syriërs, Perzen, Koerden en Nubiërs discussieerden luidruchtig over hun favoriete onderwerp: jurisprudentie, algebra, uitleg van de koran, en vooral over filosofie - een discipline die kort daarvoor nog in ongenade was. Soms, wanneer de met het toezicht belaste studieleider onverwacht een van de zalen binnenliep, zwegen de jongelui die aan het debatteren waren over een onderwerp dat mogelijkerwijs niet strookte met de orthodoxe regels die er golden, en lieten de kralen van hun gebedssnoer door hun vingers gaan om op die manier de toezichthouder gerust te stellen.87

Die studenten - meer dan drieduizend -, afkomstig uit de meest uiteenlopende streken van hetMidden-Oosten, leefden hier zonder materiële zorgen. In hun levensonderhoud werd grotendeels voorzien door de dagelijkse uitdeling van ongeveer achttien centenaar brood. Ook kregen ze olie voor hun lampen. Eventuele kosten konden ze bestrijden dank zij een vergoeding in contanten die ze elke maand ontvingen.

El-Azhar was in de eerste plaats een onderwijsinstelling, zonder twijfel de meest prestigieuze van de hele Oriënt, maar ook de naastenliefde werd in praktijk gebracht.

Terzijde van het gedeelte van de studenten was een vleugel ingericht waar behoeftigen die aan blindheid leden, de in Egypte meest voorkomende aandoening, gratis werden behandeld.

Ten oosten van dit noodhospitaal lag het gebouw waar het bestuur van el-Azhar was gevestigd. In één van de vertrekken waarover ze konden beschikken, waren op dit moment de invloedrijkste leden van Het Bloed van de Nijl bijeen. Dat die zeven personages bijeen hadden kunnen komen grensde aan het wonderbaarlijke. Met elkaar in contact komen, berichten doorgeven, zich verplaatsen was een heksentoer geworden in die tijd waarin in Kaïro de staat van beleg gold.

Het was inmiddels nog iets donkerder geworden. Maar van verlichting kon geen sprake zijn.

Nabil spreidde de kaart van Kaïro uit op de gedamasceerde houten tafel en wees naar de plaats waar de citadel lag. ‘Daar hebben ze hun geschut opgesteld. Ze hebben de bewoners van de kalaat el-gabel88 verdreven, een historische plek met de grond gelijk gemaakt en de voormalige residentie van de sultans veranderd in een vesting. Vandaar kunnen ze, als ze daar zin in hebben, een zondvloed van vuur over de hoofdstad uitstorten.’

Boetros sloeg met de vlakke hand op tafel. ‘En dan te bedenken dat tot nu toe de onderdrukker het gezicht van Turken of mamelukken had, en nu van ons ideaal, van Frankrijk! Voortaan hebben ze allen hetzelfde gezicht. Wat een ironie van het lot...’

‘Het is allemaal de schuld van die Italiaanse dwerg,’ ging Nabil verder.

‘Welke Italiaan?’ vroeg Salah vol onbegrip.

‘Hun opperbevelhebber! Zijn echte naam zou Buonapartee zijn. Napollionee Buonapartee.’

‘Nou zeg,’ zei Salah, die even verbaasd was als de rest van de groep.

‘Hoe dan ook,’ zei Nabil, zijn schouders achteloos ophalend, ‘Italiaans of niet, de gelegenheid waarop we al zo lang hebben gewacht, wordt ons door hem geboden. Al die jaren hebben de janitsaren de stad onder de duim gehouden, terwijl Moerad bei en zijn soortgenoten zich verrijkten. Daar is nu een punt achter gezet! De nieuwe bezetters mogen dan wel een politie- en controleapparaat uit de grond stampen, vroeg of laat zijn ze niet meer tegen de situatie opgewassen. De vernietiging van hun vloot is daarvan het overtuigende bewijs.’ Hij stak een duim op om op zijn vingers de verschillende aspecten van de situatie op te sommen. ‘Je hebt de slijtageslag die de mamelukken tegen hen leveren. Want Ibrahim is weliswaar op de vlucht, maar Moerad heeft nog steeds niet de wapens gestrekt. De dagelijkse speldeprikken die de bedoeïenen uitdelen, de aanvallen van de fellahs op de bezette dorpen, de Engelse vloot die onze havens blokkeert, zodat de Fransen voorgoed op Egyptische bodem zijn verbannen, en ten slotte heb je de Osmanen. Want in Istanbul laten ze het er niet bij zitten, reken maar!’

Osman haalde uit zijn galabieh een bedrukt vel te voorschijn en nam het woord over van Nabil. ‘Bovendien, als mijn inlichtingen juist blijken te zijn, probeert je Italiaan, maar zonder resultaat, in de gunst te komen hij onze buren. Hij heeft onder de gouverneurs van de grenslanden een rondschrijven laten distribueren - dat natuurlijk bedoeld is om de Franse propaganda te verbreiden -, waarvan ik een kopie in handen heb gekregen, die ik aan jullie laat zien.’

‘Dat bevestigt wat ik zei,’ merkte Nabil op. ‘Die Buonapartee is op Egyptische bodem geland zonder dat hij er een idee van had hoe absurd zijn onderneming was. En wat ons betreft is de tijd van praten voorbij, nu moeten we handelen.’

‘Dat zal niet eenvoudig zijn,’ merkte Boetros op. ‘Ze zijn bezig een heel nauwkeurig waarschuwingssysteem op te zetten. Ik heb ze geobserveerd sinds ze de stad zijn binnengetrokken. De bevolking heeft alle wapenen moeten inleveren. Overtreders krijgen lijfstraffen - honderd stokslagen, heb ik gehoord -, en wie wordt betrapt op het bezit van kanonnen of een voorraad kruit, wordt onthoofd. Die Barthelemy, die ze aan het hoofd van hun politie hebben gesteld, lijkt me stapelgek. Dat is nog niet alles. Ze hebben verordonneerd dat alle poorten die de straten afsluiten moeten worden gesloopt om zo de communicatie binnen een wijk onmogelijk te maken.’

‘Uitstekend nieuws,’ zei Nabil met een ironisch lachje. ‘Jullie begrijpen toch wel dat deze maatregel door het gewone volk zal worden ervaren als een rechtstreekse aanslag. Sinds mensenheugenis bood dat systeem van de poorten een zekere autonomie en een gevoel van veiligheid aan de wijken van de stad. Door dat systeem af te schaffen kan de bezetter de ergernis van de inwoners alleen nog maar meer op de spits drijven.89 Hij zweeg even en ging toen verder: ‘Ik stel voor dat we met ingang van de volgende week beginnen met de voorbereiding van de grote opstand. De beweging moet zo’n omvang hebben dat de Fransen de controle over de hoofdstad verliezen.’

Ieders gezicht drukte een zekere sprakeloosheid uit.

‘Een gerichte opstand,’ mompelde Osman weifelend. ‘Natuurlijk. Maar hoe zet je zo’n operatie in werking? Ze kan alleen een succes worden via een volksopstand. Honderden mensen op de hoogte stellen, ze laten weten op welke dag en welk uur ze in beweging moeten komen - dat lijkt onmogelijk!’

‘Er bestaat een middel. Weten jullie hoeveel minaretten Kaïro telt?’

‘Meer dan driehonderd, denk ik,’ antwoordde iemand.

‘Je zou zelfs aan driehonderdvijftig kunnen denken. Wel, die minaretten worden ons geheime wapen, onze signaaltorens. Onder de leden van onze beweging bevinden zich talrijke moëddzins die onze zaak geheel en al zijn toegewijd. Ik stel voor dat ze op de gebedsuren aan het volk onopvallend de berichten doorgeven die wij hun voorleggen. De Fransen kennen onze taal niet. Ze zullen er niets van begrijpen, of pas wanneer het te laat is.’

‘Geniaal!’ riep Boetros geestdriftig uit.

Klaterend applaus klonk op in de zaal. Natuurlijk werd Nabils voorstel met algemene stemmen aangenomen.

‘Broeders,’ ging hij met plechtige stem verder, ‘nu is de tijd van de fitna90 gekomen!’

‘De fitna!’ riep de groep eenstemmig uit.

‘Dood aan de mamelukken! Dood aan de Osmanen en dood aan Naboelio!’


***


Had Nabil, in het vuur van zijn patriottische plannen, ooit kunnen vermoeden dat zijn zuster, die al bijna zeven jaar uit de familie was gestoten, op een paar stappen vandaar woonde? Zo dicht bij el-Azhar dat de verwensingen die Het Bloed van de Nijl uitte, misschien tot haar waren doorgedrongen als ze luider hadden geklonken.

Samira draaide het vlammetje van de lamp iets hoger en trok zachtjes de deken over haar kind. De kleine Ali sliep als een roos, zonder enige weet te hebben van de melancholie van zijn moeder.

Samira bekeek hem terwijl ze trachtte het gevoel van leegte te verdringen dat haar hart al bijna een maand kwelde; sinds de dag waarop men het lichaam zonder hoofd van haar man, de knappe Ali Torjmane, was komen brengen. Buren die getuige waren geweest van het drama, hadden zich met die droeve taak belast. Ze vertelden haar dat de man op heterdaad was betrapt toen hij tegenover de klanten van een café openlijk de heilige oorlog predikte. Hij wist waarschijnlijk niet dat het hoofd van de politie, belast met de onderdrukking, Barthelemy Serra, zich onder de aanwezigen bevond. Eigenhandig sloeg de moordzuchtige reus de ongelukkige janitsaar het hoofd af.

Nu was Samira weduwe, met bovendien de zorg voor een kind van zeven jaar. Godzijdank had de overledene haar zoveel nagelaten dat ze lange tijd kon leven zonder zorgen om de dag van morgen. Maar gezien haar spilzucht zou de bodem van het spaarpotje gauw te zien zijn.

De eerste dagen na het drama had ze overwogen naar Sabah terug te keren. Nu haar man dood was, bestond er immers geen beletsel om weer in de schoot van de familie te worden opgenomen. Maar het zou het eind van haar vrijheid betekenen als ze zo’n stap zette. Nee. Ze zou er nooit tegen kunnen als ze weer in die kooi, hoe verguld ook, terechtkwam.

Ze dacht terug aan het bezoek dat Zobeida, sinds jaar en dag haar vriendin, haar die morgen had gebracht.

‘Je moet eruit. Mensen zien. Zwart staat vrouwen niet, en zeker niet vrouwen zoals wij.’

Zonder zich iets aan te trekken van de kritiek van haar omgeving ging Zobeida om met de Fransen. Niet zomaar de eerste de beste Fransman. Met officieren, luitenant-generaals, die een en al aandacht waren voor haar bekoorlijkheden, zo charmant en zo hoffelijk als ze nooit bij een man voor mogelijk had gehouden.

‘Over twee weken vindt het Nijlfeest plaats... Ga met me mee. Er komen veel interessante mensen, vooraanstaande mensen, en daar horen wij dan hij. Kom. Al was het maar voor je kind. Je moet ook aan zijn geluk denken.’

Geluidloos stapte Samira uit het bed en ging zichzelf bekijken in de kleine spiegel op de kaptafel.

Zacht liet ze beide handen langs haar wangen glijden zodat ze even de eerste rimpeltjes wegstreek die zich tersluiks rond haar ogen en bij haar mondhoeken hadden gevormd.

Eenendertig jaar al.

Ze omvatte haar borsten en constateerde tot haar geruststelling dat ze nog stevig waren. Natuurlijk, haar figuur was met de jaren wat voller geworden, maar wat deed dat ertoe! Ze straalde nog steeds de zinnelijkheid uit die haar altijd al had gekenmerkt.

Voorzichtig trok ze de la van de kaptafel open en haalde er een sjaal van rode zij uit, het laatste geschenk van de overleden Ali Torjmane. Haar hoofd schuin houdend hield ze hem tegen haar hals, en bekeek zich nog een keer in de spiegel.

Ja. Zobeida had gelijk. Zwart staat vrouwen niet.