Drieëntwintig

Toen de sultan el-kebir in de nacht van 23 op 24 juli bij Aboekir aankwam, vernam hij dat het fort en de schans die de toegang tot het schiereiland beheersten, in handen van de vijand waren gevallen.

Op 15 juli was de schans, die door zeshonderd man werd verdedigd, bestormd door de troepen van Moestafa pasja. Het garnizoen was tot de laatste man afgemaakt. Het fort, waar kapitein Vinache het bevel voerde, had twee dagen later gecapituleerd.

Naast al deze ellende was er ondanks alles ook goed nieuws: sinds de 19de hadden de Turken, hoewel twintigduizend man sterk, geen doorbraak proberen te forceren. Ze hadden zich beperkt tot het vormen van een bruggenhoofd en verzuimd het succes van de eerste uren uit te buiten. Dit gebrek aan activiteit was echter wel verklaarbaar: het Osmaanse leger bestond slechts uit infanteristen. Bedachtzaam als hij was had Moestafa pasja besloten te wachten op de aankomst van zijn cavalerie en zijn trekdieren, en van een divisie janitsaren die bij de Dardanellen was gelegerd. Hij rekende ook op de mamelukken van Moerad bei, die volgens de laatste berichten uit de oase Sjargeh zou zijn vertrokken en op weg zou zijn naar Aboekir.

Maar op de ochtend van deze 25ste juli was Moerad nog steeds niet aangekomen. Moerad zou ook niet meer komen. Aan zijn spectaculaire opmars naar het noorden was uiteindelijk een halt toegeroepen door de troepen van generaal Friant, op een paar mijl van Gizeh.

Aboenaparte daarentegen was wel ter plekke. Hij was erin geslaagd bliksemsnel het hele Oriënt-leger te verzamelen. Daartoe had hij Desaix uit Boven-Egypte terug moeten roepen, Reynier uit Belbeiss, Kléber uit Damiette, evenals de divisies Lannes en Rampon, zodat in Kaïro slechts de soldaten van het depot en de gewonden achterbleven.

Murat vormde de voorhoede, bestaande uit de cavalerie, de brigade Destaing en vier stuks geschut, al met al 2300 man. Lannes voerde het bevel over de rechterflank, met 2700 man en vijf kanonnen. Generaal Davout, die net uit de hoofdstad was aangekomen, had positie gekozen in de achterhoede die moest voorkomen dat het leger werd afgesneden van Alexandrië.

Op een paar steenworpen afstand waren Britse officieren te onderscheiden, die tussen de Turkse troepen rondreden.

Verder weg, op zee, sloeg commodore Sydney Smith, aan boord van de Theseus, gespannen de opstelling van de legers gade door zijn verrekijker. Het was te merken dat hij zich zorgen maakte. Had hij geen fout gemaakt door zich op te werpen als militair adviseur van de pasja, terwijl hij geen enkele competentie ten aanzien van gevechten te land had?

Niets aan te doen! De teerling was geworpen.

Rechts van de schans heeft Moestafa pasja een stelling betrokken op een verhoging in het terrein.172 Hij wordt omringd door zijn lijfwacht en de vaandels met het embleem met de drie staarten.

Een eindje naar achteren bevindt zich een groep officieren, onder wie een man van gemiddelde lengte. Een robuuste figuur. Een sprekend gezicht met een uitstekend voorhoofd en zeer geprononceerde wenkbrauwen. Bijzonder levendige, bruine ogen. Een smalle snor die de bovenlip siert. Een lichtere huidskleur dan die van de hem omringende soldaten. Dat komt doordat de man Albanees bloed in zijn aderen heeft. Hij loopt tegen de dertig. Zijn naam is Mohammed Ali.173 Hij heeft de rang van bikbasji.174

In zijn ogen ligt een intense uitdrukking. Waaraan denkt hij een paar seconden voor het gevecht waarvan hij voorvoelt dat het genadeloos zal zijn? Misschien aan zijn oom Toessoen, die hem na de dood van zijn vader had opgevangen. Of aan de vriend van zijn vader, de tsjorbadg175 van Praousta, die hem na de dood van Toessoen en tot op dit ogenblik als zijn eigen zoon had opgevoed. Of gaan zijn gedachten misschien uit naar het lieflijke dorp waar hij is opgegroeid? Kavalla, het havenstadje aan de Egeïsche Zee, gelegen tegen de flanken van de kust van Macedonië. Misschien dwalen zijn gedachten ook wel af naar zijn vrouw die met hun beide kinderen daar op hem wacht.

Vanaf de verhoging in het terrein kan Mohammed Ali het hele landschap overzien... Zonder hem ooit te hebben ontmoet herkent hij de figuur die op een schimmel langs de vijandelijke linies draaft. Vaak heeft iemand hem beschreven. Het kan niemand anders zijn. Generaal Bonaparte. Een zeker gevoel van bewondering overvalt hem als hij de generaal gespannen heen en weer ziet galopperen. Ze hebben immers bepaalde trekken gemeen. Ze zijn in hetzelfde jaar geboren. En de Fransman, daar is Mohammed zeker van, wordt gedreven door dezelfde ambities als een andere man, een veroveraar uit vroeger tijden, Alexander de Grote.

Alexander, die net zoals hij, Mohammed Ali, in Macedonië is geboren.

Bonaparte, Alexander...

Met het soort voorgevoel dat bepaalde, door de goden uitverkoren schepselen soms hebben, en hoewel hij vandaag' nog niet meer is dan een bescheiden bikbasji van een Albanese legereenheid, weet hij zeker dat zijn naam eens naast die van de beide anderen zal worden genoemd. Daarvan is hij overtuigd, net zoals men overtuigd kan zijn van de onveranderlijke loop van de zon.

Het vuur van de Franse batterijen is losgebarsten.

De Turkse kanonnen schieten terug.

De infanterie-eenheden storten zich op elkaar. In golven winnen en verliezen de twee legers terrein.

De infanterie van Moestafa pasja is dapper, maar mist ervaring in het manoeuvreren.

Dus krijgt de Franse cavalerie de kans door de linies heen te breken. Op bevel van de opperbevelhebber verzamelt Murat zijn ruiters, spreekt ze toe en laat de hoornblazer het sein voor de aanval geven.

De Fransen delen geweldige klappen uit..

Al gauw worden de mannen van Moestafa pasja naar de zee gedreven.

Buitengewoon onstuimig gaat Murat opnieuw tot de aanval over, maar al te blij dat hij eindelijk al zijn energie kwijt kan. Sinds het begin van de campagne had hij zijn ongeduld maar met moeite kunnen bedwingen.

De nieuwe charge slaat de gelederen van de Turken uiteen. Ze zijn in paniek geraakt en worden de zee in gedreven. Hun enige uitweg is dat ze zich in de golven storten en proberen naar de schepen terug te zwemmen. De meesten zullen het niet redden. Al gauw drijven duizenden tulbanden op het schuimende en door bloed roodgekleurde water.

Generaal Lanusse valt op zijn beurt in het centrum van het front aan en drijft een wig in het vijandelijke leger. De linies van de janitsaren vallen uiteen en ook zij trekken zich terug op het strand.

De strijd is een uur aan de gang. Achtduizend Turken zijn reeds gedood, en achttien kanonnen, dertig munitiewagens, vijftig vlaggen met de Osmaanse kleuren zijn in handen van de Fransen gevallen.

Mohammed Ali bevindt zich nog steeds aan de zijde van Moestafa pasja. Vanaf het allereerste ogenblik was het hem duidelijk dat de overwinning hun niet zou toevallen.

Maar waarom draalt de Fransman om de Berg van de Vizier aan te vallen en zijn tegenstander de genadeslag toe te brengen?

Vanuit een lager gelegen positie kijkt Bonaparte door zijn verrekijker naar de berg. Zelfs na het succes van Lanusse is het naar zijn mening onmogelijk de schans rechtstreeks aan te vallen. De positie is te sterk. De verdediging staat opgesteld in een halve cirkel, waarvan de rechter- en de linkervleugel het gebied tot aan de zee bezet houden. Bovendien wordt de stelling geflankeerd door kanonneerboten en gedekt door zeventien stuks veldgeschut.

Dank zij de gebruikelijke vaardigheid waarmee hij de essentiële gegevens van een slagveld kan analyseren, heeft Bonaparte echter opgemerkt dat het strand van Aboekir een klein eindje oostwaarts een soort kaap vormt. Deze is onbezet. Als daar een batterij werd geplaatst zou ze de hele linkervleugel van de vijand in de flank kunnen bestoken.

Onmiddellijk krijgt kolonel Cretin opdracht zich daar te posteren.

De eerste kogel slaat vlak naast Mohammed in.

In een mum van tijd daalt een regen van staal neer die de Turkse positie ondermijnt.

Mohammed werpt zich op de grond. Wordt net niet getroffen door een granaatscherf. Wanneer hij weer omhoog komt is hij vrijwel alleen. Op bevel van de pasja hebben de janitsaren zich teruggetrokken om buiten bereik van de kanonnen te zijn.

Mohammed snelt naar zijn aanvoerder. Hij probeert boven het vreselijke lawaai uit te komen om hem duidelijk te maken dat die terugtocht een fout is. Dat de berg tot elke prijs behouden moet blijven. Maar wie zou in zo’n vuurregen geloof hechten aan de adviezen van een eenvoudige bikbasji?

Doordat de Turken zich hebben laten terugvallen, is aan de linkerzijde een bres van een mijl breed ontstaan. Murat kan zijn geluk niet op en stort zich met de kracht van een orkaan in de bres. Lannes volgt hem en stoot rechtstreeks door naar het kamp van de pasja.

Even later valt de volledige bezetting op dat uiteinde van het schiereiland ten prooi aan de Fransen.

Mohammed vecht met de moed der wanhoop. Aan zijn zijde heeft hij niet meer dan een stuk of honderd Albanezen.

Door een dik rookgordijn onderneemt een vijandelijke ruiter, bijna alleen aan het hoofd van zijn eenheid, met getrokken sabel een charge in de richting van Moestafa pasja. Hoewel hij al gewond is, aarzelt de pasja niet om de strijd aan te gaan. Hij snelt de ander tegemoet, trekt met zijn vrije hand zijn pistool, richt op het gezicht en schiet.

Als door een wonder wordt Murat slechts onderaan zijn kin gewond. Hij heft zijn sabel, laat hem neerkomen en hakt twee vingers van zijn tegenstander af.176 De pasja tuimelt op de grond. Hij wordt onmiddellijk omsingeld en gevangen genomen.

Mohammed Ali, die machteloos getuige is van het gebeurde, weet nu dat het gevecht zal eindigen in één grote slachting. Waarheen hij zijn blik ook richt, de vijand is overal.

Toch biedt hij met bravoure weerstand, tot het moment dat hij, bij de zee gekomen, niet verder kan wijken. Hij wordt door een sabelhouw licht aan zijn arm gewond. En in zijn lies door nog een houw. Hij duikt in de golven. Er staat niet geschreven dat vandaag, bij Aboekir, zijn levensloop zal worden gestuit. Hij zwemt recht voor zich uit, onder een regen van kogels en granaten. Lijken stoten tegen hem aan, hij duwt ze opzij. De eerste sloepen zijn niet ver weg meer.

Buiten adem, volkomen uitgeput, slaagt hij erin zich aan een van de boten vast te klampen, waarna hij in het kielzog wordt meegesleept naar de vloot.

Aan de reling van het schip, dat zich van de kust verwijdert, vermoedt hij eerder dan dat hij ziet hoe de Franse soldaten de honderd vlaggen, de stukken veldgeschut, alle tenten en de vierhonderd op het strand achtergebleven paarden onderling verdelen.

Zijn hart bloedt bij het zien van de zes- tot zevenduizend kameraden die op de golven drijven. Maar merkwaardigerwijs is hij er niet verbitterd over, het overwegende gevoel is nog steeds bewondering. De Fransman was het sterkst.

Alexander, Bonaparte. Eens ook hij, Mohammed Ali.

Hij haalt diep adem. Zijn longen zuigen zich vol lucht. Hij houdt al van de geur die opstijgt van het Egyptische land en hem geheel en al doordringt. Hij houdt van de palmbomen die wiegen in de wind. Van de lijn van de duinen, de minaretten van Alexandrië die, hoewel veel groter, hem aan die van Kavalla doen denken.

Eens zal hij terugkomen. Dat staat vast.


***


Intussen maakt ook iemand anders zich op om te vertrekken.

De nacht is over Aboekir gevallen.

De opperbevelhebber zit op een trommel. Bij het schijnsel van fakkels leest hij voor de derde keer de bundel kranten door die commodore Sydney Smith, heel slim overigens, hem in handen heeft gespeeld voordat hij naar zijn schip terugkeerde.

Het zijn Engelse kranten en nummers van april, mei en juni van de Gazette française de Francfort.

Omdat Bonaparte al bijna tien maanden geen nieuws uit Europa heeft bereikt, zijn die artikelen buitengewoon welkom. Wat de sultan el-kebir erin heeft gelezen staat hem in hoge mate tegen.

Wat krijgen we nu? Terwijl hij, Bonaparte, zich in Egypte met roem overlaadde, leed het Directoire nederlaag op nederlaag?

Had zelfs Kléber, die met een somber gezicht uit Saint-Jean-d’Acre was teruggekeerd, hem niet zoëven in aller aanwezigheid toegeroepen: ‘Generaal, staat u mij toe dat ik u omhels! U bent de grootste van de hele wereld!’177

En wat stond er in die regels te lezen? Italië was verloren. De Russische en Oostenrijkse legers hadden Jourdan aan de Donau verslagen, Sherer aan de Adige en Moreau aan de Adda. De Cisalpijnse Republiek bestond niet meer. Zestigduizend door Soevorov geleide kozakken waren in de Alpen bij de grens aangekomen. De hele Vendée was in opstand!

‘Praatjesmakers, kletskousen zijn bezig Frankrijk te gronde te richten! Het wordt tijd het te redden!’

François Bernoyer hoort de opperbevelhebber hardop denken. Bonaparte is opgesprongen. Hij loopt met zijn handen op zijn rug heen en weer. Iets zegt François dat de man op het punt staat een ernstige beslissing te nemen. Opeens duikt Bonaparte zijn tent in, waar hij zijn secretaris Bourrienne ontbiedt, evenals schout-bij-nacht Ganteaume, die nog helemaal vervuld is van de warme herinnering aan Samira Sjedid.

‘Wel, Bourrienne. Mijn voorgevoel heeft me niet bedrogen: alles loopt in het honderd, Italië is verloren!’

François Bernoyer sluipt wat dichterbij, spitst zijn oren nog wat meer.

‘De ellendelingen! Al het voordeel van onze overwinningen is verloren gegaan! Wat moeten die incompetente lieden ook aan het hoofd van de staat! We mogen niet wachten tot alles vernietigd is. Dan zou het kwaad onherstelbaar zijn.’

Maar waar is hij op uit? denkt Bernoyer.

‘Door mijn aanwezigheid zal ik de soldaten aanvuren, het leger het verloren zelfvertrouwen teruggeven. Ik moet het vaderland behoeden voor de razernij van de buitenlanders en van zijn eigen kinderen. Ik moet terug naar Frankrijk!’

Bernoyer schrikt op. Heeft hij dat goed gehoord?

Generaal, gaat u zo gebukt onder het verlies van Italië, windt u zich zo op over de opstand in de Vendée? Of is het de ambitie, die u altijd heeft verteerd, om eindelijk de macht te grijpen? Wat kunt u eigenlijk nog tot stand brengen in Egypte sinds uw grote droom voor de wallen van Saint-Jean-d'Acre in rook is opgegaan?

‘Wegjagen zal ik dat stelletje advocaten die ons uitlachen en niet in staat zijn de Republiek te besturen. Ik zal me aan het hoofd van de regering stellen. Ik keer terug!’

Wat, generaal? Egypte verlaten? Als een vulgaire deserteur? Bent u soms vergeten dat uw soldaten al het vertrouwen dat u hen inblies nodig hadden om, zoals zij hebben gedaan, u over de zeeën te volgen naar een onbekend doel? Naar een streek waarvan de meesten de naam niet kenden? Bent u soms vergeten dat u ons hebt beloofd dat we na deze expeditie genoeg geld zouden hebben om zes morgen grond te kopen? En dat we op dit ogenblik al meer dan zeven maanden soldij tegoed hebben?

‘De stand van zaken in Europa dwingt me belangrijke beslissingen te nemen. Ik ga terug!’

Wat, generaal? Dit leger dat meermalen van plan was zijn vlaggen weg te halen en ijlings scheep te gaan naar huis, maar zijn voornemen niet heeft uitgevoerd uit angst u te trotseren? Zou u de mannen aan hun lot overlaten?

‘Ganteaume, ik leg mijn lot in uw handen. U moet zorgen dat ik in Frankrijk terugkom!’

Zou u een geschonden, verzwakt leger in de steek kunnen laten? U, die beter dan wie dan ook weet dat we, telkens wanneer het ons gegeven was een overwinning te behalen, tegelijkertijd werden verzwakt. We hebben onszelf versleten door onze overwinningen. Voor uw successen hebben we immers een hoge prijs moeten betalen! Denkt u eens terug aan de ironische woorden die Kléber tot u richtte: Als ik de vijand was, zou ik u elke dag een overwinning bezorgen.’ Over een paar maanden is van het expeditieleger niets meer over! Het zal zijn opgezogen als een voorjaarsbuitje door de zandvlakten langs de Nijl!

‘Bovendien, Ganteaume, heeft u niets te vrezen: mijn goede gesternte zal ons beschermen en ondanks de Engelse schepen zullen we aankomen.’

Dat is desertie, generaal! U kunt niets ter verontschuldiging aanvoeren als u de oevers van de Nijl verlaat en aan iemand anders de taak overdraagt om een gewaagde expeditie, waartoe alleen u hebt aangezet, tot een einde te brengen.

‘U moet de Muirov en de Carrère zeilklaar maken... Ik zal zorgen dat u de Turkse vlaggen en de in Syrië en bij Aboekir veroverde vaandels krijgt. Ik keer terug.’

U bent toch wel van plan het leger te informeren?

‘Niemand mag van mijn vertrek op de hoogte worden gesteld. Niemand, behalve degenen die mij zullen vergezellen.’178

U, de held van Italië, Imbaba, en vandaag van Aboekir, zou degenen die u in de steek laat niet onder ogen durven te komen?

‘Ik zal aan ze terugdenken. Aan mijn dappere, trouwe soldaten.’

Daar steekt u ze wel een poot mee toe, generaal. Net zo 'n poot als van die arme Caffarelli die bij Akka voor niets is gestorven. Nu u de benen neemt, moet u meteen maar toegeven dat de expeditie naar Egypte een volstrekte utopie was en dat het absoluut onmogelijk was haar tot een goed einde te brengen. Ik zeg u, burger generaal, het is een schandelijke trouwbreuk, verachtelijk verraad, een gruwelijke lafheid! Die onweerstaanbare aandrift van vaderlandsliefde die u lijkt te bezielen, is in werkelijkheid niets anders dan ziekelijke ambitie. Behouden vaart, generaal! Maar ik beklaag diep degene aan wie u de fakkel gaat overdragen.


***


Sheherazade blies haar tweeëntwintig kaarsjes uit en richtte zich enigszins aangedaan op.

Deze 27ste juli had niets gemeen met alle voorgaande verjaardagen. Naar het voorbeeld van haar moeder was ze nog steeds in de rouw; ze had geen feestje willen geven en ze had niemand uitgenodigd. De enige aanwezigen waren Michels ouders, Amira en Georges Sjalhoeb, die onverwacht uit Minieh waren teruggekeerd. Om redenen die niemand begreep, hadden ze besloten Egypte te verlaten en naar Italië te gaan, omdat ze - waarschijnlijk ten onrechte - meenden dat niets ze nog aan het land bond. Noch Michel noch hun kleinkind dat op komst was. Eens, later, zouden ze terugkomen, wanneer de tijden rustiger zouden zijn.

De enige gast, die niet tot de familie behoorde, was dame Nafissa.

Ook de Blanke beleefde zware tijden. Sinds het vreemde ‘gesprek’ met haar man in die nacht van de 13de juli, had ze niets meer gehoord. Moerad was verdwenen, ergens in de buurt van de oasen van Boven-Egypte. De Blanke bleef niettemin alle problemen het hoofd bieden met voorbeeldige moed en trouw.

Ze klapte enthousiast in haar handen en drukte een kus op Sheherazades voorhoofd. ‘In afwachting van de dag dat je de kaarsjes van je duizend jaar uitblaast! Ik wens je toe dat elke dag van het komende jaar het verdriet van het afgelopen jaar uitwist.’

‘Moge God u verhoren, sett Nafissa. Ik denk dat wij er allemaal behoefte aan hebben dat uw wens uitkomt. Wij allemaal.’ Bewust benadrukte ze deze laatste woorden, waarbij ze haar moeder strak aankeek. Ondanks de serene gelaatsuitdrukking' die Nadia tegenover iedereen probeerde aan te nemen, was duidelijk merkbaar dat voor haar deze feestdag een dag van droefenis was zoals alle andere dagen.

Sheherazade liep naar haar toe en sloeg haar armen zo liefdevol mogelijk om haar heen. Iets zeggen had geen enkele zin. Beiden wisten wat er allemaal ontbrak om op deze verjaardag een andere sfeer te scheppen. Sinds januari had Sabah zijn deur opengezet voor de omringende woestijn. En de woestijn had zich in het huis genesteld. Hoe men de bloesem van jasmijn en gardenia ook uitkneep, voortaan kwamen er nog slechts nietszeggende geuren af.


***


Samira nam de hand van Ganteaume en kuste die in aanbidding. Ze beleefde naar haar gevoel een waanzinnige droom. Het duizelde haar. Nadrukkelijk vroeg ze nog een keer: ‘Ben je heel zeker van je besluit? Wil je echt dat ik met je meega?’

‘Ja, mijn hartje. Ik wil niets liever. Hoe dan ook, als mijn voorgevoel me niet bedriegt, zal er niets positiefs meer in dit land gebeuren. Jij en het kleintje hebben hier geen enkele toekomst.’

‘En dat vertrek... Wanneer zal het zijn?’

‘Over twee of drie weken, denk ik. Het zal afhangen van de Engelse en Turkse schepen. Zolang ze voor de rede van Aboekir blijven liggen, kunnen we onmogelijk uitvaren. Het gevaar is enorm. We moeten een gunstig moment afwachten.’

Frankrijk... Het eind van de wereld...

Zij, de dochter van Joessef Sjedid, aan de arm van een schout-bij-nacht in de hoofdstad van Europa. Nu zou Zobeida haar ogen wel niet kunnen geloven! Maar er was wel een detail dat haar dwarszat en haar vreugde bedierf. Geen ogenblik had Honoré het met haar over trouwen gehad. Wat voor toekomst had hij voor hen beiden op het oog? Wie zou ze zijn, daar in Parijs? Wat zou ze zijn? Maitresse, concubine? Want Honoré was getrouwd. Vader van twee kinderen. Dus...

De woorden brandden haar op de tong. Ze bedacht zich. Uit onhandigheid, door te veel aan te dringen liep ze het gevaar hem voor het hoofd te stoten en in één klap te verliezen wat haar vanavond de kans van haar leven leek. Vooral omdat zijn verzoek iets unieks had. Als ze Honoré moest geloven, nam zelfs de opperbevelhebber zijn kleine Pauline niet mee. Sterker nog, zij wist niets af van het grote vertrek.179

‘Het is goed, mijn lief. Ik zal je volgen. Omdat jij dat wenst.’


***


Daar de regering mij heeft teruggeroepen, wordt aan generaal Kléber opgedragen het opperbevel over het Oriënt-leger over te nemen.

Was getekend: Bonaparte.


Kort, maar klaar.

Jean-Baptiste Kléber verfrommelde met een nerveus gebaar de missive van zijn opperbevelhebber. In zijn gewoonlijk vriendelijke ogen brandde een verschrikkelijk vuur, dat geen afbreuk deed aan de schoonheid van zijn gelaatstrekken maar ze juist nog mooier maakte.

In een paar stappen liep hij naar het raam dat uitzicht bood op de zee en staarde lang naar de Oude Haven, de baai van de Maraboet. Vluchtige beelden schoten door zijn hoofd. Brokstukken van het Egyptische mozaïek, die campagne die opeens niet meer was dan een geweldige absurditeit.

Plotseling draaide hij om zijn as en keek met zijn blauwe ogen chef-arts Desgenettes strak aan. ‘Zo zit het dus... Zonder dat ik me ertegen kan verzetten, zit ik met Egypte opgescheept. De soldij loopt al maanden achter... De mensen van het land hebben de gewoonte om te betalen opgegeven, en in die omstandigheden stapt onze man op, knijpt er zonder te dokken tussenuit als een tweede luitenant die in de garnizoenscafés alleen maar schulden heeft gemaakt en rotzooi getrapt! Een fraai voorbeeld... Desgenettes...’

Hij sprak zonder stemverheffing, maar zijn ingehouden woede verried een weloverwogen hardheid die veel dreigender leek dan wanneer hij zijn longen uit zijn lijf had gebruld. Het was een ijskoude, snijdende woede.

Hij wendde zich tot Menou, sinds een paar maanden Abd Allah Menou, en vroeg: ‘U wist het dus...’

‘De dag ervoor pas. Hij had me naar Rahmanieh laten komen. Bij de fontein, op de plek waar tijdens de slag bij Aboekir het hoofdkwartier was. Mijn eerste vraag was: “Waar gaat u heen, generaal?” ’

‘En wat antwoordde hij?’

‘ “Naar Frankrijk”.’

‘En toen?’

‘ “Hoe komt u daarbij!” ’ was mijn felle reactie. ‘ “U weet toch wel dat we u hier nodig hebben.” Zijn antwoord was ondubbelzinnig: “Daar ben ik nog harder nodig”.’

Kléber daaide zich weer met een ruk om en pakte van het bureau een ander document en zwaaide het voor Menou’s gezicht heen en weer. ‘Het is een proclamatie aan de divan van Kaïro. Hebt u die gelezen?’

Menou schudde zijn hoofd.

‘Daar ik heb vernomen dat mijn eskader gereed was en dat een formidabel leger’ - een ironische glimlach speelde om Klébers mond, en voor zichzelf herhaalde hij: Een formidabel leger... ‘daarop scheep was gegaan; in de overtuiging, zoals ik u altijd heb gezegd, dat ik niet in alle rust en vree zal kunnen genieten van Egypte, het mooiste deel van de wereld, zolang ik niet een slag toebreng die al mijn vijanden in één klap verplettert, heb ik derhalve besloten me aan het hoofd van mijn eskader te plaatsen en tijdens mijn afwezigheid het opperbevel over te dragen aan generaal Kléber, een man van voorname verdienste, wie ik op het hart heb gedrukt jegens de oelema’s en de sjeiks dezelfde vriendschap aan de dag te leggen als ik...’

Kléber stopte een ogenblik. ‘Een man van voorname verdienste...' Hij lachte even. ‘De man die hij niet eens onder ogen durfde te komen... Een paar in de haast gekrabbelde woorden...’180

Desgenettes waagde het schuchter te vragen: ‘Burger generaal, wat bent u van plan tegen de mannen te zeggen?’

De vraag was nog niet gesteld of alle spanning van Kléber ontlaadde zich in één klap. Hij sloeg met zijn vuist op tafel. De Elzasser, toch al een boom van een vent, leek nog groter. ‘Wat ik ze ga zeggen!’ Zijn woorden klonken als bomexplosies. “Vrienden, die neuker heeft zijn broek vol stront bij ons laten liggen! We keren terug naar Europa en smijten hem die in zijn smoel!” Dat ga ik ze zeggen!’181