Elf
Soldaat François Bernoyer keek uit over de immense uitgestrektheid van de woestijn. Voor zover het oog reikte slechts troosteloosheid en droogte. Geen spoortje schaduw. Een eindeloze, droge zandvlakte.
Voor hem lag het verminkte lijk van een door bedoeïenen vermoorde dragonder. Bernoyer keek er niet van op. Sinds ze Alexandrië hadden verlaten, was het een alledaags verschijnsel. Hij liep door. Zonder dat hij wist waarom moest hij terugdenken aan bepaalde woorden uit de toespraak die generaal Bonaparte had gehouden voor hun vertrek uit Toulon: Ik beloof iedere soldaat dat hij bij terugkeer van deze expeditie over genoeg geld zal beschikken om zes morgen grond te kopen.
Met door een mars van drie dagen uitgedroogde longen, smachtend van de dorst en afgemat, probeerde François moed te putten uit dat idee, en uit de gedachte aan zijn vrouw die op hem wachtte in hun rustige, door pijnbomen omringde huis in Avignon waar altijd het getsjirp van de krekels klonk.
Vrijwel zonder te worden geravitailleerd bewoog het leger zich ordelijk in twee kolonnes voort.
Verspreid tussen de achterhoede volgden de ezels zo goed en zo kwaad als het ging. Merkwaardigerwijs sloeg de kwalificatie ezels niet op de dieren, maar op de burgers die met de troep meetrokken. Om redenen die Bernoyer nog steeds ontgingen, had de opperbevelhebber een horde geleerden meegenomen die in dienst waren genomen onder de naam ‘wetenschappelijke commissie’. De groep telde leden van academies, ingenieurs, natuurkenners en wiskundigen, voor het merendeel afkomstig van de korte tijd geleden opgerichte technische hogeschool. En uitgerekend deze briljante geesten waren door de soldaten vernoemd naar een van de domste viervoeters. Omdat de militairen hadden gemerkt dat de geleerden halt hielden overal waar sporen uit de oudheid werden aangetroffen om ze zorgvuldig te onderzoeken, hadden ze de conclusie getrokken dat in werkelijkheid die mensen de drijvende kracht achter de expeditie waren en derhalve verantwoordelijk voor alle kwalen die het leger teisterden. Sindsdien werden die geleerden ezels genoemd en de echte ezels werden aangeduid als geleerden.
Enige onrust in de troep trok de aandacht van Bernoyer. In het licht van de opkomende zon was een groep bedoeïenenruiters opgedoken. De kolonne nam een verdedigende positie in, liet de ruiters tot binnen schootsafstand naderen en opende toen het vuur. Bij het eerste schot gingen de ruiters ervandoor. Even later keerden ze terug en gingen in hun stoutmoedigheid zelfs zo ver dat ze de linies aanvielen. Ook nu weer sloegen ze voor de artillerie op de vlucht.
Bernoyer zette zich weer in beweging. Hij was zo slap dat zijn knieën knikten. Automatisch tastte hij naar de veldfles die aan zijn riem hing en met zijn hoofd achterover probeerde hij de laatste druppels water op te likken, ook al wist hij dat de veldfles al zes uur leeg was.
De vorige avond hadden ze halt gehouden bij twee putten die generaal Desaix had laten schoonmaken. In een mum van tijd kwamen ze droog te staan. In een onbeschrijflijke wanorde hadden soldaten elkaar verdrongen om de putten in te gaan; de meesten waren gestikt of doodgedrukt. Anderen hadden zelfmoord gepleegd uit wanhoop dat ze geen water vonden.
De soldaat die naast hem liep zakte uitgeput in elkaar met om zijn mond een dikke laag schuim.
***
Dorp na dorp, alle even armoedig en troosteloos, te arm om in hun eigen onderhoud te voorzien, dorpen waar het leger zich niet werkelijk kon bevoorraden. Machteloos moeten de officieren toezien dat de soldaten aan het plunderen slaan, verwoestingen en vernielingen aanrichten. De dorpelingen slaan massaal op de vlucht naar een of andere uithoek in de woestijn.
Een adjudant wordt gedood doordat hij zich te ver naar voren heeft gewaagd. Een vrouw met een kind op de arm steekt hem de ogen uit met een slagersmes. Ze wordt ter plekke gefusilleerd.
Ze hadden Alexandrië op 4 juli bij het aanbreken van de dag verlaten. Het was nu de 10de. Omstreeks 2 uur ’s middags kreeg François het gevoel het slachtoffer te worden van een hallucinatie, van nog een drogbeeld: als een lichtend lint lag de Nijl voor hem. Op een van de oevers waren de contouren van het armoedige dorp Rahmanieh te onderscheiden.
Het gierende gehuil van vrouwen klonk op naar de hemel. Stofwolken opwerpend vluchtten de bewoners weg.
Toen het leger het dorp binnendrong bleek het geheel te zijn verlaten en was er absoluut geen voedsel en water te vinden. In het soort opwelling dat alleen zou kunnen worden verklaard door wrok en frustratie, namen de soldaten wraak door de huizen in brand te steken. Een uur of twee later leek Rahmanieh op een maanlandschap.
Toch sloeg het leger er zijn bivak op.
In gezelschap van een paar officieren van het 22ste regiment lichte infanterie liep François Bernoyer als een jachthond tussen de ruïnes door. Op een door de vlammen gespaarde zolder vond hij een zak half vol koren. Met zijn metgezellen begon hij het tussen stenen te malen en vervolgens op een plank te kneden. Op een houtskoolvuurtje bakten ze er broodjes van. Nooit leek het gezegde ‘Het hemd is nader dan de rok’ hem toepasselijker.
Een uur of twintig later arriveerde een flottielje onder bevel van kapitein ter zee Perrée en bestaande uit twee kanonneerboten, twee riviergaleien en een twintigtal transportschepen met proviand en munitie.
Bonaparte hield opnieuw een toespraak. Het enige wat François van die gepassioneerde woorden onthield was dat het nog wel even zou duren voor aan hun ontberingen een eind zou komen, dat hen nog meer slagen te wachten stonden en dat ze door nog meer woestijnen moesten trekken. Maar wanneer Kaïro eenmaal was bereikt zouden de mannen eindelijk zoveel brood vinden als ze maar wensten. En François bedacht - een beetje onnozel eigenlijk - dat ze tegen de opperbevelhebber hadden kunnen zeggen dat hij ze niet helemaal naar Afrika had hoeven te brengen voor wat Europa in overvloed leverde. Hij onderdrukte zijn wrok en hurkte aan de oever van de rivier. Hij schepte handenvol water uit de Nijl en sprenkelde het een paar keer over zijn hoofd.
Op dat moment werd hem gemeld dat de betaalmeester hem had geplaatst op de lijst van degenen die aan boord van de flottielje zouden gaan. Dit bericht maakte hem dolgelukkig; hij zou immers niet meer hoeven te lopen en zich om zijn eten te bekommeren.
De volgende dag, bij het eerste ochtendgloren, gingen ze aan boord en voeren stroomopwaarts de Nijl op. Dank zij een uiterst gunstige wind passeerden ze al gauw de infanteristen. De flottielje was alleen, onbeschermd.
***
Weggedoken achter een van de kanonnen van de eerste feloek, in de schaduw van het dorp Sjebreiss, wachtte Karim gespannen en vol ongeduld op de vijandelijke flottielje. Zijn lippen waren uitgedroogd, hij kon zijn speeksel maar nauwelijks wegslikken. Naar zijn gevoel zat zijn mond vol as. Zo smaakte angst misschien wel.
‘Ti kaniss pedimou?’
Karim keek op naar Papas Oglou. De Griek leek in een blakende vorm te verkeren; verbazingwekkend ontspannen voor iemand die op het punt stond de dood in de ogen te kijken.
‘Alles gaat goed, Nikos. Ik vind alleen dat het wat lang duurt.’
‘Je bent niet de enige. Maar ik denk dat alles nu heel snel zal gaan. De Fransen zijn niet ver meer. We wachten op het teken van Moerad.’ Hij wees naar een plek op de oever. ‘Kijk... Zijn ze niet prachtig?’
Caracolerend in de brandende zon waren duizend mamelukse ruiters met Moerad aan het hoofd bij het dorp in afwachting van wat er ging gebeuren. In hun veelkleurige kledij en met hun fonkelende wapenen boden ze een wonderbaarlijk fraai schouwspel. Een donderbus, een karabijn, twee pistolen, een aan de zadelboog en een voor de borst, nog twee aan het zadel, een dolk en een kromme, vlijmscherpe sabel maakten die mannen tot ware wandelende arsenalen. Bij ieder van hen hield zich te voet een knecht gereed om de wapens van zijn meester te herladen zodat deze steeds opnieuw onbelemmerd tot de aanval kon overgaan.
Het opvallende aan het geheel van die ruiterij was vooral de manier waarop de paarden waren gereedgemaakt. Van het zadel tot de stijgbeugel was niets gewoon. De achterboom was hoger dan gewoonlijk, de zadelknop liep verder door, zodat de ruiter van voren en van achteren werd gesteund en bijna klem zat, waardoor hij niet kon vallen als hij gewond raakte.
De stijgbeugel bestond uit een koperen plaat die langer was dan de voet. De oplopende, scherpe randen drukten net als sporen in de flanken van het rijdier en konden tijdens het gevecht de vijand en zijn paard verwonden.
Ook het toom was uitzonderlijk. Het bit was zo gemaakt dat het paard op het moment dat de mameluk de teugels aantrok, zo’n pijn voelde dat het onmiddellijk stilstond. Op die manier had de ruiter het rijdier volmaakt in de hand.
Bij dat alles kwam nog een ongehoorde weelde. De zadels en de tomen waren met zilver belegd, de stijgbeugels verguld, de sabels en de pistolen gedamasceerd. De tuigen fonkelden aan alle kanten van het goud en het zilver; hun schittering was oogverblindend.
‘Dat is waar,’ bevestigde Karim vol bewondering. ‘Ze zijn uniek. Zodra de Fransen ze zien trekken ze al terug. Om maar niet hiervan te spreken...’ Hij wees naar de batterij die op de rechteroever was geïnstalleerd en de rivier over een paar mijl bestreek.
Papas Oglou wilde iets terugzeggen maar op dat ogenblik klonk de stem van Moerad. ‘Nikos! Ze komen eraan!’
***
François had het gevoel dat een gloeiende zondvloed uit de hemel viel.
Tot dan was alle aandacht gericht geweest op de mamelukse ruiterij die verspreid langs de rivier stond opgesteld en die door niemand serieus werd genomen. Zeker niet door generaal Yaounsky die het bevel over de kannonneerboot voerde en de manoeuvres van de cavalerie nogal vermakelijk had gevonden. ‘Wacht maar,’ had hij gezegd, ‘tot ze binnen het bereik van onze kanonnen zijn, dan zullen ze toch verbaasd zijn! Dat wordt genieten. Die barbaren zullen ontdekken wat artillerie is.’
De mamelukken waren op afstand gebleven. De donderende batterijen waren niet de Franse, maar die van de vijand. Een vlaag van paniek gierde over de flottielje. De in Alexandrië geworven Turkse matrozen stortten zich achter elkaar in de rivier, ze werden liever een prooi van het water dan van de mamelukken.
Generaal Yaounsky was zo verbijsterd dat hij geen woord kon uitbrengen.
Op twee kabellengten afstand was een riviergalei geënterd en ingenomen. De bemanning werd onmiddellijk onthoofd. De bloedige hoofden werden op lansen gestoken en als trofeeën rondgedragen. Een eind verder hield de sjebek van kapitein ter zee Perrée echter stand.
Door een scherm van rook ontwaarde François de vijandelijke feloek die bezig was een schietpositie in te nemen. Er werd op zijn kanonneerboot gericht. Hij stond achter het stuurboordkanon en onderscheidde duidelijk de man die op het punt stond de lont aan te steken. Een Arabier, een grote kerel van een jaar of vijfentwintig. Een lange en gespierde gestalte. Een fractie van een seconde keken de jongeman en Bernoyer elkaar in de ogen. Bijna tegelijkertijd werd er een kogel afgeschoten die dwars door het Franse schip ging.
De rivier stortte zich met donderend geraas op het dek. Zonder nog langer te aarzelen trok François zijn laarzen uit en dook de Nijl in. Pas op dat ogenblik bedacht hij dat hij nooit had gezwommen. Maar in zo’n situatie maakt het overlevingsinstinct dat een mens alles kan.
Hij bereikte een bevriende boot en vroeg hem te helpen om aan boord te klimmen, wat hem werd geweigerd onder het voorwendsel dat de boot al te zwaar beladen was. Genadeloos werd hij weggeduwd. In uiterste wanhoop greep hij zich vast aan de ankerkabel, maar al gauw begaven zijn krachten het en moest hij loslaten. Om hem heen heerste alom paniek en klonken de doodskreten van de mannen die door de vijand gevangen waren genomen en wie zonder genade de keel werd afgesneden. Een voor een vielen de bemanningen in handen van de tegenstander.
Door welke goedheid van het lot werd Bernoyer gered? Hij had het niet kunnen zeggen. Een hand greep hem vast en sleepte hem naar de oever waar iemand hem hielp om aan land te komen.
Daar had een kapitein van de dragonders het initiatief genomen om de overlevenden te verzamelen. Misschien hoopte hij op die manier een nieuwe aanval te kunnen afslaan. Ondanks de moed die aan de dag werd gelegd door die man die zichzelf als leider had opgeworpen, was François er nog steeds van overtuigd dat zijn einde nabij was. Zijn besluit stond vast. Zodra de cavalerie tot de aanval zou overgaan, zou hij zich een kogel door het hoofd jagen.
Toen gebeurde het wonder.67
Aan de andere kant was, onder aanvoering van de opperbevelhebber, de voorhoede van het leger verschenen. Daarna namen vijf volledige divisies posities in tussen de duinen.
Onder de verwilderde blik van François Bernoyer stelden de divisies zich op in carré, kanonnen op de hoeken en de legertros en de ruiterij beschermd in het centrum.68
Vanzelfsprekend richtte zijn blik zich op de mamelukken en tot zijn verbazing stelde hij vast dat ze niet op de vlucht gingen voor zo’n geduchte massa, maar een aanloop namen om in gestrekte galop, met geheven sabel naar voren te stormen.
Dat deden ze.
In een werveling van zand stortten de ruiters zich, met hun leider aan het hoofd, op de carrés, waarschijnlijk in de hoop er door het geweld van de schok doorheen te kunnen breken. Bernoyer meende iemand te horen zweren dat hij in zijn hele militaire carrière nog nooit een zo fel ingezette aanval had meegemaakt.
Een eerste, verschrikkelijk salvo van kanonnen en musketten trof frontaal de mamelukse stormvloed. Degenen die niet door de kogels waren getroffen renden door en stortten neer voor de ondoordringbare hagen van bajonetten. Vanaf dat moment vormden de fiere ruiters geen samenhangend geheel meer, ze begonnen onzeker om de carrés heen te drijven. Sommigen reden er helemaal omheen in de hoop er een zwakke plek in te ontdekken, maar zonder succes. Zonder dat hun enig respijt werd gegund, werden ze weggemaaid door het kruisvuur van de bataljons.
Met een aan het sublieme grenzende heldhaftigheid gingen ze echter steeds maar weer tot de aanval over. Hoewel dodelijk gewond vonden sommigen zelfs de kracht om kruipend de vijandelijke linies te bereiken en te proberen een laatste sabelhouw of dolkstoot toe te brengen.
Na afloop van de slag lieten de mamelukken driehonderd van hun dapperste ruiters achter. Voor de eerste keer hadden infanteristen zonder te verzwakken hun onstuimige aanval weerstaan.
Bij het vallen van de nacht sliep soldaat Bernoyer, gehuld in zijn mantel, met een geruster gemoed in.
***
Op 14 juli bracht het Franse leger de nacht door in Sjadoer. De volgende dag hervatte het zijn mars naar Kaïro.
Het tempo werd opgevoerd hoewel de hitte nog steeds even drukkend was. Opgewekt werden hele dorpen uitgemoord om een vreselijk voorbeeld te stellen aan dat half-wilde en barbaarse land.
Op de 19de bereikte het leger Oeardane.
Dommelend in een hoek van het kampement ving François Bernoyer flarden op van een gesprek, en hij herkende meteen de stem van de opperbevelhebber. Hij was omringd door Junot, Berthier en Julien, zijn adjudant.
François zag dat Bonaparte zich met een ruk omkeerde naar een figuur die achteraf was blijven staan en in wie hij Bourrienne herkende.
‘U bent helemaal niet aan mij gehecht. Vrouwen!... Joséphine!... Als u aan mij gehecht was, zou u me op de hoogte hebben gesteld van alles wat ik net van Junot heb vernomen: dat is nog eens een vriend. Joséphine!... En ik ben zeshonderd mijl ver weg... U had het me moeten zeggen!... Joséphine heeft me bedrogen!... Zij!... Vervloekt, al die kerels!... Uitroeien zal ik ze, die geblondeerde melkmuilen!... En zij! Echtscheiding! Ja, echtscheiding! Opzienbarend, zodat iedereen het weet!... Ik moet schrijven! Ik weet alles!... Het is uw fout, Bourrienne, u had het me moeten zeggen!’
En François zei bij zichzelf dat de opperbevelhebber op dit moment zijn hoofd beslist bij wel heel vreemde zaken had...
***
Karim lag op zijn rug op de achtersteven van de feloek die stroomopwaarts naar Kaïro voer. Hij was in de zevende hemel. Zijn kleren waren aan flarden. De stank van buskruit hing aan zijn handen en in zijn haren. Sinds hun vlucht uit Sjebreiss haalde hij zich voortdurend de taferelen van de slag voor de geest. Duidelijk zag hij weer voor zich het doodsbange gezicht van die Franse soldaat op het moment waarop hij op het punt stond om te vuren. Het vijandelijke schip was uit elkaar gespat. De soldaat was in het water gesprongen.
Wat deed het ertoe dat Moerad bei de slag bij Sjebreiss had verloren.
De marine had haar overwinning behaald.