Zestien

Sabah was gehuld in een mauve ochtendnevel. Sheherazade ging voorzichtig rechtop in bed zitten. Ze keek even naar Michel die nog op zijn zij lag te slapen. Met een liefdevol gebaar streek ze over zijn haar, en zei tegen zichzelf dat ze misschien maar beter op kon staan. De hele nacht had ze de slaap niet kunnen vatten. Dit zou ook nu niet meer gebeuren.

Er woelden zo veel gedachten door haar hoofd. In haar leefde een pijnlijk gevoel. Pijn om wat ze was. Kon iemand op zijn eenentwintigste zo’n intense leegte in zich voelen?

Haar gedachten keerden terug naar haar man.

Haar man... Hoeveel zwaarder was dit woord met het verstrijken van de tijd gaan drukken.

Gisteren hadden ze met elkaar gevreeën. Hun lichamen hadden zich verenigd in een omhelzing die zich in niets onderscheidde van eerdere omhelzingen, behalve misschien op één punt: de verovering van het genot dat haar tot dan was ontgaan. Om het te bereiken had ze een spel gespeeld. Denkbeeldig overspel. De vingers van Michel die haar huid streelden, hadden haar niet meer gedaan dan dat ze flarden gevoelens bij haar losmaakten, de begeerte veroorzaakten waarvan ze bij voorbaat wist dat degene die haar bezat er niet in zou slagen haar te bevredigen. Dus had ze, zoals steeds, haar gedachten naar elders laten uitvliegen. Michels handen waren de handen van een ander geworden. De lippen, het geslacht, de geur van haar man had ze met behulp van haar herinnering omgezet, met gesloten ogen, met iets van dierlijke wanhoop, om achter haar oogleden het beeld van haar fantasie beter vast te houden. Karim... Alleen dank zij die list lukte het haar zoniet de top te bereiken, dan toch in de buurt ervan te komen. Ze drukte haar nagels in het vlees van de man, zette zich uit alle macht schrap, om hem in zich vast te houden, maar tegelijkertijd ook uit angst dat de beelden die haar bevredigden, van haar netvlies zouden verdwijnen.

Aan het eind van al die nachten vroeg ze zich wel eens af of haar zinnen waren gekneveld. Of haar lichaam niet in staat bleek te zijn om geroerd te worden door andere liefkozingen dan die van Karim, of uitsluitend dank zij beelden die ze zich voor de geest haalde. Toch gloeide in haar een vuur, ze voelde dat het haar inwendig verteerde, haar huid schroeide. Waarom dan toch? Waarom wilde de gloed maar niet gaan vlammen... Misschien was ze ziek. De gedachte dat ze nooit het absolute genot zou kennen in de armen van een man flitste door haar heen, zodat ze het wel had willen uitschreeuwen.

‘Slaap je niet?’

‘Nee. De warmte, denk ik.’

Met een slaperig gezicht nam Michel haar op. ‘Je denkt te veel, Sheherazade. Het is de warmte niet.’ Omdat ze aanstalten maakte om op te staan, smeekte hij haar: ‘Wacht. Blijf nog even liggen.’ Hij kwam omhoog en ging met zijn rug tegen het hoofdeinde van het bed zitten. ‘Eerlijk gezegd lag ik alleen maar een beetje te soezen. Ik maak me zorgen, Sheherazade. Om onze toekomst, om de toekomst van Egypte. En in de allereerste plaats om je broer.’

‘Om Nabil?’

‘Ik wilde er eigenlijk al een paar dagen met je over praten. Ten slotte bedacht ik dat jij de enige bent die hem tot rede kan brengen.’

‘Maar waarom? Wat is er gebeurd?’

‘Je weet wat voor overdreven vaderlandsliefde hem drijft. Hij wordt door zo’n vuur verteerd dat hij buitensporige standpunten inneemt.’

Sheherazade maakte een nonchalant gebaar. ‘O, is dat alles! Natuurlijk. Mijn broer is nu eenmaal zo geboren. Als kind al vond hij het leuk te spelen dat hij de koning van Egypte was, de hele dag zat hij vlaggen en vaandels te tekenen die volgens hem eens de Turkse halve maan zouden vervangen. Maak je geen zorgen, hij blaft wel maar bijt niet.’

‘Vergis je niet. Hij bijt wel. Gisteren in woord, morgen in daad.’

‘Kom toch, Michel! Wat bezielt je? Sinds wanneer heb je zo veel belangstelling voor mijn broer?’

Hij streek met zijn handen door zijn verwarde haardos. ‘Het Bloed van de Nijl. Zegt dat je iets?’

‘Nee, niets.’

‘Het is de naam van een verzetsgroep. Een organisatie die Egypte zou willen bevrijden van het juk van de bezetter, van alle bezetters. De groep wordt geleid door een man die ook het initiatief tot de oprichting heeft genomen.’

‘Is die man soms...’

‘Nabil.’

Sheherazade probeerde rustig te blijven. ‘Hoe ben je dat te weten gekomen?’

‘Hij is er gewoon zelf over begonnen. Een week geleden ongeveer. We zaten te praten over van alles en nog wat, en het gesprek kwam - zoals vaak met Nabil - op de politiek. Hij vond mijn houding “onvruchtbaar”. Hij verweet me dat ik me niet opwond over de schokkende gebeurtenissen in het land. Toen ik probeerde hem uit te leggen dat we niet veel konden doen om de situatie te veranderen, dat de wereld nu eenmaal is zoals ze is, werd hij kwaad. Een beetje ondanks zichzelf, denk ik, gaf hij zijn geheim prijs.’

‘Ik geloof niet dat het allemaal zo ernstig is,’ mompelde Sheherazade, die haar kalmte probeerde te bewaren. ‘Het zijn gewoon jongens die oorlogje spelen.’

‘Probeer je dat jezelf aan te praten? Je weet heel goed hoe impulsief je broer is. Tegenwoordig rollen er in Kaïro elke dag koppen. Niemand, van hoog tot laag. is veilig. Weet je niet wie sjeik el-Koraim is?’

‘De gouverneur van Alexandrië?’

‘Het is gisteren pas gebeurd. Ze hebben de sjeik in het openbaar gefusilleerd en zijn lijk onthoofd.’

‘Hoezo? Waarom?’

‘De details van de zaak ken ik niet. Ook in dit geval heb ik het nieuws van Nabil gehoord. El-Koraim zou niet bereid zijn geweest om samen te werken met de man die de leiding over Alexandrië van hem heeft overgenomen. Een zekere Kléber, geloof ik. Wegens geldgebrek zou de Fransman de kooplieden van de stad bijeen hebben geroepen om ze te laten weten dat ze 30.000 franc, verdeeld over christenen en moslims, aan de Fransen moesten lenen. Toen el-Koraim weigerde of misschien onwillig was het bedrag bijeen te brengen, schijnt de Fransman zijn geduld te hebben verloren en zou hij el-Koraim naar Kaïro hebben laten overbrengen. En toen die eenmaal in de hoofdstad was, heeft de opperbevelhebber over zijn lot beslist.’110 Michel haalde diep adem, waarna hij besloot: ‘Begrijp je nu waarom ik me zo veel zorgen maak om je broer? Hij brengt niet alleen zijn eigen leven in gevaar, maar ook het leven van de mensen om hem heen.’

Sheherazade huiverde. ‘Je hebt gelijk. Ik zal met hem praten. Misschien zou ik zelfs vader op de hoogte moeten stellen.’

‘Denk je echt dat die arme man behoefte heeft aan nog meer zorgen? Als je hem op zijn leeftijd en impulsief als hij is, komt vertellen dat zijn zoon een groep terroristen leidt!... Nee. Je moet tegen iedereen je mond erover houden. Alleen proberen Nabil tot rede te brengen.’

Sheherazade knikte. Na even te hebben nagedacht stond ze op en, terwijl ze een katoenen galabieh aanschoot, vroeg ze: ‘Wil je nog wat gaan slapen? Of zal ik koffie voor je zetten?’

‘Nee, ik ga ook naar beneden,’ antwoordde Michel terwijl hij opstond. Hij wilde zich net gaan aankleden, toen hij, langs het raam lopend, iets zag dat hem intrigeerde. ‘Sheherazade! Kom eens kijken! Vlug! Is dat niet...’

De jonge vrouw, die de kamer al uit was, keerde op haar schreden terug.

‘Kijk dan! Daar, bij de put.’

Ze boog zich een eindje voorover en keek naar de plek die haar man aanwees. ‘Dat... Dat is niet mogelijk,’ stamelde ze. ‘Geloof je dat het...’ Zonder zijn antwoord af te wachten, rende ze naar buiten.

Als gehypnotiseerd bleef ze voor het dier staan.

De hengst begroette haar door twee of drie keer met zijn manen te schudden.

Safir...

Ontroerd bekeek ze hem van alle kanten om zich ervan te overtuigen dat het wel degelijk haar paard was.

Door welk wonder was hij terug? De Franse soldaat, die Bernoyer, had toch tegen haar gezegd dat het dier op die avond in Imbaba in beslag was genomen? Dus?

Ze was zo blij dat ze haar wang tegen de snuit van de hengst duwde en haar armen om zijn hals sloeg.

Michel was naar haar toegekomen, gevolgd door Joessef en Nadia.

‘Het is ongelooflijk!’ riep Joessef uit terwijl hij over de met stofbedekte huid streek.

Nadia sloeg een kruis. ‘Heer van hemel en aarde. Safir...’

‘Hij zal wel zijn weggelopen.’

‘En zouden de Fransen niet hebben geprobeerd hem weer te pakken te krijgen?’

‘Misschien heeft hij van de duisternis gebruik gemaakt om ze op een dwaalspoor te brengen.’

‘Merkwaardig,’ merkte Joessef op. ‘Je zou haast zeggen dat hij kort geleden is bereden.’

‘Zou hij zijn ruiter hebben afgeworpen?’

Joessef maakte een vaag gebaar. ‘Probeer daar maar eens achter te komen. Maar hoe dan ook, hij is terug. Dat is het voornaamste,’ antwoordde hij. ‘Vooruit! ’ raadde hij zijn dochter aan. ‘Breng hem naar de stal en maak hem schoon. Ik denk dat hij dat hard nodig heeft.’

‘Zal ik je helpen?’ stelde Michel voor.

‘Geen sprake van! Het is mijn Safir. Ik moet hem weer mooi maken.’


Nauwelijks was ze bij de stal aangekomen of ze toomde het dier af. Ze maakte het bit los, en constateerde met verbijstering dat de mondhoeken waren ingescheurd. ‘Maar wat een bruut heeft je bereden! Mijn arme Safir...’

Ze haalde een beetje water uit een kruik, en begon voorzichtig de wonden te ontdoen van de vastgekoekte zandkorrels. ‘Een paard zo te behandelen... Ik dacht dat alleen de mamelukken daartoe in staat waren!’

Toen ze het zadel wilde afnemen ontdekte ze, goed weggedrukt in een spleet van het tuig, een stukje papier dat een eindje naar buiten stak. Geïntrigeerd trok ze het te voorschijn en vouwde het open. Er stonden woorden op die blijkbaar inderhaast waren geschreven. Haar hart begon sneller te kloppen. Het handschrift was haar onbekend, maar alles fluisterde haar de naam in van degene die het briefje had geschreven.


‘Pas goed op hem... Pas goed op jezelf... Ik vertrek morgenochtend om te proberen de Griek terug te vinden in Boven-Egypte. Ik had graag voor de reis afscheid van je willen nemen, maar helaas, mijn hoofd staat niet al te vast op mijn schouders. Barthelemy en zijn handlangers zitten achter me aan. Intussen heb ik mijn toevlucht gezocht in de Dodenstad. In het mausoleum van Qayt bei. Het is Sabah niet, maar ik ben er in elk geval veilig. Ik mis je, prinses.’

Was getekend: De boer.


Als een vloedgolf de stal was binnengestroomd, zou ze niet meer van haar stuk zijn gebracht. Haar knieën knikten. Ze moest zich vasthouden aan de boxdeur om niet te vallen. Ze las het briefje nog eens over, en las het een derde keer, drukte het papier tegen haar lippen, opgewonden op zoek naar een geur waarin de herinnering zich zou concretiseren.

Karim... Safir... door welke voorzienigheid?

Een eenvoudig briefje, Een paar tekens, haastig neergekrabbeld, en opnieuw was ze ondersteboven, opnieuw had ze dat hevige gevoel in haar buik. Die onzichtbare vuist die dwars door haar heen ging. Ze zag de letters niet meer, alleen de contouren van een gezicht dat op het oppervlak van het blaadje verscheen.

Ook de gelaatstrekken van Michel schemerden erdoorheen.


***


‘Wel, Rosetti. We dachten dat u dood was!’

‘Beste Nabil, u zou moeten weten dat wij Venetianen op de heilige katten lijken. God heeft ons zeven levens gegeven.’

De zoon van Sjedid knikte glimlachend.

De onverwachte komst van de consulaire agent had de hele familie overrompeld. Juist toen ze aan tafel zouden gaan, was hij binnen komen lopen, geen steek veranderd. Na de begroetingen en de welkomstwensen hadden ze hem natuurlijk overstelpt met vragen, iedereen was benieuwd naar de laatste gebeurtenissen, de situatie in Kaïro en zijn korte internering in de citadel.

Rosetti vertelde dat hij, een paar dagen nadat hij door de Fransen was vrijgelaten, door de sultan el-kebir, generaal Aboenaparte persoonlijk op het Ezbekieh was ontboden. De generaal was volkomen op de hoogte van de banden tussen de Venetiaan en Moerad bei. Na een lang betoog tegen hem te hebben afgestoken - even lang als saai -, over zijn zogenaamde verlangen in vrede met de Porte te leven, had Bonaparte hem dan ook gevraagd zich terstond naar de mameluk te begeven.

‘Moerad bei?’ vroeg Nadia. ‘Leeft die dan nog?’

‘Hij is springlevend, en vastbeslotener dan ooit om de strijd voort te zetten. Daarom word ik erop uitgestuurd om hem op te sporen. Wat me, tussen ons gezegd en gezwegen, niet erg aantrekt. Meer dan 250 mijl afleggen, dat is geen kleinigheid!’

‘Hij is nog steeds in Boven-Egypte, is het niet?’ informeerde Sheherazade met geveinsde afstandelijkheid.

‘Maar hoe weet jij dat?’ zei Michel verbaasd, ‘Tot nu toe hebben we niets over Moerad gehoord.’

Sheherazade nam haar onderlip tussen duim en wijsvinger. ‘Meneer Rosetti heeft toch duidelijk gemaakt dat Moerad meer dan tweehonderd mijl ver weg was. Het Noorden wordt door de Fransen bezet, dan blijft alleen het Zuiden over.’

‘Gefeliciteerd,’ zei de consul waarderend. ‘Een mooi voorbeeld van deductie.’

‘Eerder een kwestie van zesde zintuig,’ bromde Michel niet erg overtuigd.

‘En wat wenst de dwerg?’ vroeg Nabil. ‘Hij heeft u toch niet gevraagd een huwelijksaanzoek over te brengen. Of hij moet bigamie willen plegen. Alsof hij het niet al druk genoeg heeft met die kleine Zeinab.’

‘Nee,’ zei Rosetti geamuseerd lachend. ‘Ik zou een aanbod aan Moerad moeten overbrengen. De Fransen zijn bereid hem Boven-Egypte te gunnen, van Gourgeh tot de eerste cataract, op voorwaarde dat hij erkent van hen afhankelijk te zijn en belastingen aan hen betaalt.’

Michel schudde ernstig zijn hoofd. ‘Denkt u dat hij het zal aannemen?’

Bij wijze van antwoord stak Rosetti zijn armen fatalistisch omhoog.

‘Nog steeds even pessimistisch, die Rosetti!’ merkte Nabil op. ‘Dat herinnert me eraan dat u, de laatste keer dat u op Sabah bent geweest, bijna uw doodsangst op ons heeft overgedragen. Als we u moesten geloven zouden we over de kling worden gejaagd. Voor zover ik weet is niet één christen door het volk aangevallen.’

‘Dat is zo. Ik geef toe dat het allemaal beter is verlopen dan ik vreesde. Onze internering in de citadel heeft niet lang geduurd, maar het heeft maar weinig, heel weinig gescheeld of het was slecht afgelopen. Ik houd staande dat er een reëel gevaar dreigde. God weet wat voor wending de gebeurtenissen hadden kunnen nemen als het Moerad en Ibrahim niet was gelukt de gemoederen te bedaren.’ Nadia sneed een plak basboessa111 af en gaf die aan de consulaire agent. ‘Alstublieft, Carlo effendi. Van al die opwinding zult u wel trek hebben gekregen.’

‘Inderdaad, we leven in een gevaarlijke tijd,’ zei Rosetti terwijl hij het gebak aannam.

Joessef zwaaide met een vliegenmepper door de lucht. ‘Zoals mijn zoon zegt stelt u de zaken weer dramatischer voor dan ze zijn. Al met al zijn de Fransen niet slechter dan de mamelukken of de Turken. Zij proppen hun eten tenminste niet met hun handen naar binnen, zij laten geen boeren aan tafel en gedragen zich in het algemeen hoffelijk. Ik persoonlijk kan niet vergeten dat Sheherazade haar leven aan een van hen heeft te danken.’

‘Eén leven gered tegenover honderden mensen die uit het leven zijn weggerukt,’ reageerde Nabil met doffe stem. Heel snel vervolgde hij: ‘Is het waar wat er wordt verteld? De Franse generaal zou een instituut voor kunsten en wetenschappen hebben opgericht.'

‘Zeker. Hij heeft het het Institut d’Egypte genoemd.112 En hij heeft het Chatsjef-paleis als zetel van het instituut uitgekozen.’

Sheherazade deed alsof ze het gesprek aandachtig volgde en vroeg wat het doel van het instituut was.

‘Als wat men mij erover heeft verteld waar is, zal het tot doel hebben alle gegevens en documenten die licht kunnen werpen op de geschiedenis van Egypte, op te sporen, te bestuderen en te publiceren.’

Nabil begon te lachen. ‘Nou ja, de Italiaan ziet zich steeds meer aan voor Alexander de Grote.’

‘Ik zie het verband niet,’ merkte Michel verbaasd op.

‘Toen de Griek Egypte had veroverd en Alexandrië had gesticht, heeft hij daar iets soortgelijks opgericht.113 Hij wilde er alle menselijke kennis verzamelen, samenvatten en doorgeven aan het nageslacht. Maar in die tijd spraken de leidende klassen in Alexandrië, Antiochië, Athene en Korinthe dezelfde taal en putten hun kennis uit dezelfde bron. Terwijl hier... Er gaapt een brede kloof tussen de beide oevers van de Middellandse Zee. Pogingen om op korte termijn het Oosten en het Westen met elkaar te versmelten lijken me al bij voorbaat mislukt.’

Het spijt me dat ik u moet tegenspreken,’ verklaarde Rosetti. ‘Ik denk dat de Franse generaal op de toekomst wedt. Met dit instituut vestigt hij de aandacht van de geleerden op de wezenlijke vraagstukken die zich in Egypte voordoen, en die het land beslist zal moeten oplossen als het ooit een moderne staat wil worden. Eeuwen van bezetting door mamelukken en Turken hebben geleid tot een ware geestelijke stagnatie in dit land en de ontwikkeling op tragische wijze afgeremd. En dan is er nog de archeologie. U weet het mischien niet, maar nog geen jaar na de landing kreeg een genie-officier een verbazingwekkende steen in handen.114 Een steen van zwart graniet met inscripties in drie verschillende talen, de eerste in hiërogliefen, de tweede in het Oudsyrisch115 en de derde in Griekse lettertekens. Geloof het of niet, deze ontdekking zal ongekende gevolgen hebben voor het begrip van het oude Egypte.’

‘Wat duizenden doden rechtvaardigt...’

‘Heb medelijden!’ riep Joessef uit. ‘Ik word zeventig en heb glad maling aan de intellectuele toekomst van Egypte! Vandaag interesseert me. Eventueel morgen...’ Hij nestelde zich in zijn fauteuil. ‘Vertel eens wat over het heden, Rosetti. Wat staat ons te wachten?’

De consul slikte een laatste hapje van zijn taart door. ‘Ik heb de indruk dat de Fransen zich installeren alsof ze van plan zijn nooit meer uit dit land weg te gaan. Samen met de moslims hebben ze Eid el-Kebir gevierd. Ik was er zelf bij en ik moet erkennen dat dit feest zelden met zoveel pracht en praal is gevierd. Ik geef toe dat ik het nogal verwarrend vond om te zien hoe die generaal met zijn benen over elkaar op de grond met stille aandacht zat te luisteren naar een stuk of honderd sjeiks die gehurkt in een halve cirkel verzen uit de koran opzegden.’

‘Maar kom nou toch, Carlo!’ zei Nabil spottend, ‘Als ik u zo hoor, zou die Buonaparte een vrome moslim zijn geworden, een waar kind van de Profeet. Maar ziet u dan niet in dat hij de mensen gewoon zand in de ogen strooit? Door zo te handelen probeert die man alleen maar bij het volk in de gratie te komen. Dat is alles.’

‘Wees niet bang. Ik laat me gaan rad voor ogen draaien. Ik stel de feiten vast, dat is alles. En soms moet ik er zelfs om glimlachen. Toen de Fransen een paar dagen later vierden wat zij de 1ste Vendémiaire noemen, de eerste dag van hun Republikeinse kalender, was ik letterlijk sprakeloos, ’s Avonds hadden ze de Egyptische notabelen uitgenodigd voor een banket met tweehonderd couverts in een van de zalen van het paleis van Elfi bei. Je had het moeten zien om het te geloven: alom Turkse kleuren en republikeinse kleuren. Op de punten van de aan rotten gezette geweren zag je naast elkaar de halve maan en de Phrygische muts. Het maal zelf was er een van louter contrasten, een wirwar van tulbanden en pluimen, kaftans en epauletten.’

‘U hebt me nog steeds geen antwoord gegeven, Rosetti,’ zei Joessef humeurig. ‘Nu u bij die lieden in een goed blaadje staat, zou u me kunnen informeren over het lot dat ons te wachten staat.’

‘Ik moet u helaas zeggen, effendi, dat de voorbereidingen voor nog meer gevechten worden getroffen. De Verheven Porte staat op het punt Frankrijk de oorlog te verklaren. Volgens de laatste berichten zou de sultan de Franse zaakgelastigde, Pierre Ruffin, hebben laten arresteren. Naar mijn mening is de breuk tussen Istanbul en de Franse Republiek een feit.’

Nadia nam haar hoofd tussen haar handen. ‘Nog meer bloedvergieten. Nog meer rampspoed... Wanneer komt er nu eens een eind aan?’

‘Wanneer al die mensen de Egyptische bodem verlaten!’ riep Nabil uit. ‘Wanneer de ongelovigen die ons bezet houden, van onze aarde zijn weggevaagd! Mamelukken, Turken, Fransen en zelfs wezens zoals u, meneer Rosetti! De dag waarop...’

Sheherazade viel Nabil in de rede. ‘Stop! Als je in het wilde weg beledigingen blijft rondstrooien, zal iemand je nog eens je tong afsnijden. Bovendien ben je onredelijk! Meneer Rosetti is altijd een trouwe vriend geweest.’

‘Natuurlijk! Je hebt volkomen gelijk. Maar vraag die trouwe vriend dan eens waarom hij Moerad bei nooit heeft gewaarschuwd dat er een invasie op handen was.’

‘Wat zeg je?’

Nabil keek de consul strak in de ogen. ‘In naam van een oude vriendschap, weet u nog wel?’

Heel kalm, toegeeflijk glimlachend, antwoordde de Venetiaan: ‘Zoon van Sjedid. Het zal u misschien verbazen, maar ik heb tot in de kleinste details aan Moerad bei verslag uitgebracht van mijn gesprek. Hij wilde me niet geloven. Geen moment. Overigens zou het geen verschil hebben uitgemaakt als hij wel geloof had gehecht aan mijn woorden.’

Met een onzekere uitdrukking op haar gezicht wendde Sheherazade zich tot de Venetiaan. ‘Laat toch gaan, Carlo! Mijn broer is gek.’

Buiten zichzelf legde Joessef er nog een schepje bovenop. ‘Gek en onhoffelijk!’ Hij stak een wijsvinger uit naar zijn zoon. ‘Vergeet je dat deze man onder ons dak is? Bij mensen van ons bloed wordt een gast niet beledigd. Een gast is heilig! Zo heilig als brood! bied je verontschuldigingen aan, onmiddellijk!’

Nabil haalde een paar keer diep adem. Zijn gezicht zag lijkbleek. ‘Ja, dat is zo. Ik bied u mijn verontschuldigingen aan, Rosetti.’ Alsof hij tegen zichzelf sprak, voegde hij eraan toe: ‘Nu moet ik weg. Ik heb een afspraak.’

In het Oosten, buiten de muren, strekt zich een grote zandvlakte uit tot de voet van de Mokattam. Er rijzen talloze koepels uit op, die glinsteren in de namiddagzon. Het is de Dodenstad. Hier rust tot in alle eeuwigheid de laatste mamelukkendynastie. Op de deuren van de mausolea staan krijgshaftig klinkende namen gegraveerd: Chanqa Barqouq, Qourqoumaz, Inal en ten slotte Qayt bei, zonder twijfel het meest prestigieuze monument. Achter de bogen en de grote, van traliewerk voorziene nissen reikt een minaret naar de hemel. De mooiste, de zuiverste van alle minaretten van Kaïro. Op de achtergrond tekent zich de graftombe zelf af, waarop, omgeven door een fijn filigraanwerk, de stenen koepel rust waarvan de zuivere ronding nooit door het spel van licht en schaduw wordt verstoord.

De Dodenstad is verlaten. Een licht windje doet het zand nauwelijks opwervelen. Alleen een paar katten zwerven rond in de drukkende stilte. Misschien was een van die katten ooit een sultan, een almachtige vizier, nu gedoemd om slechts over zijn eigen graftombe te waken.

In die lugubere sfeer, ondanks zichzelf onder de indruk, moet Sheherazade onwillekeurig huiveren. Zelfs Safir trappelt nerveus. Gelukkig is het nog niet donker en verlicht de zon, hoewel al zwakker, de plaats voldoende om spoken en djinns op afstand te houden.

Langzaam stapt ze af en loopt naar het mausoleum van Qayt bei. Als ze bij de stoep is gekomen, blijft ze staan, speurt aandachtig om zich heen. Waar is hij? Is hij er nog of zou hij al zijn vertrokken om zich bij Moerad bei aan te sluiten? Maar dat briefje... Het was - dat wist ze zeker - een verhuld verzoek, een uitnodiging om naar hem toe te komen. Waarom zou hij het anders nodig hebben gevonden zo veel details aan haar door te geven: Intussen heb ik mijn toevlucht gezocht in de Dodenstad. In het mausoleum van Qayt bei. Ze kon zich niet vergist hebben. Het was onmogelijk dat ze het zo verkeerd had begrepen.

Ze wilde zijn naam roepen, maar ze bedacht zich. Omdat hij wel bezorgd zou zijn, op zijn hoede, zou hij bedacht zijn op het geringste geluid van voetstappen. Hij zou haar vast hebben zien komen. Met kramp in haar maag besteeg ze een voor een de zeventien treden naar de hal.

Links van de deur van de sabil116 het vertrek voor de offergaven. Rechts de entree van de gang die naar de sahn, de onoverdekte binnenplaats, leidt.

Na een ogenblik van aarzeling loopt Sheherazade de gang in. Haar voetstappen echoën onder het gewelf. Ze gaat sneller lopen. Tussen deze muren heerst een vage vochtigheid die naar haar gevoel als een lijkwade om haar heen hangt.

Wanneer ze op de binnenplaats uitkomt, gaat haar hart als een bezetene te keer. Haar handen zijn klam en haar knieën knikken.

‘Karim...’ Bijna zonder dat ze het weet welt de naam op uit haar mond. Ze herhaalt hem, bewuster nu: ‘Karim...’

Ze doet de zwarte tailassan die haar hoofd bedekt af en laat haar blik langs de muren glijden.

Een irrationele redenering roept haar toe dat hij daar moet zijn, dat hij beslist op haar wacht; haar vrouwelijke instinct blaast haar het tegenovergestelde in. Niets om haar heen wijst op zijn aanwezigheid.

Ze loopt door. Gaat de gebedsruimte binnen, laat haar ogen ronddwalen. Niets. Ze loopt door naar de iwan.117 Links is een deurtje in de muur uitgespaard. Ze duwt het zachtjes open. Voor haar verrijst een sombere massa, omringd door een houten hekwerk. Het is de katafalk waarin de overleden meester van het oord rust, sultan Qayt bei, die al meer dan vier eeuwen dood is.

Ze kan bijna geen adem meer halen en vlucht weg zonder de deur te sluiten.

Het zonlicht wordt al beangstigend zwakker. Nog even en het zal volkomen donker zijn. Sheherazade denkt aan Michel.

Hij had hevig geprotesteerd toen ze de moed had opgebracht hem te laten weten dat ze een ritje in de woestijn ging maken. Niet verder dan de rand van Sabah, had ze hem verzekerd; een uurtje, niet meer. Voor Safir. Ze had al zo lang niet meer gereden. Ten slotte had Michel toegegeven.

Een uurtje... Niet meer.

Ze moet nu echt terug naar Sabah. Het moet. Ze heeft al genoeg kwaad aangericht. Nu moet het afgelopen zijn.

Ze legt de weg in omgekeerde richting af, ze loopt niet meer, ze rent bijna.

Ik had graag voor de reis afscheid van je willen nemen, maar helaas, mijn hoofd staat niet al te vast op mijn schouders.

Karims stem bonkt tegen haar slapen. Ze moet wel gek zijn. Of ze is bezeten van een kwade genius.

Het paard snelt door het labyrint van de Dodenstad. Zijn hoeven dreunen over de grond en storen de sultans in hun eeuwige slaap.

Ze slaat de weg naar het Oude Kaïro in en haast zich in de richting van Gizeh.

Achter een van de muren van het mausoleum van Qayt bei komt het hoofd van Barthelemy Serra omhoog. Zijn arm zit in een draagband en hij wordt vergezeld door drie mannen.

‘Die vrouw...’ hijgt hij. ‘Die ken ik. Maar waarvan? Waar heb ik die toch eerder gezien? Wanneer? Waar? Wat spookte ze hier uit? Ze moet iets met die Karim te maken hebben.’

‘Dat denk ik ook,’ antwoordde een van de janitsaren. ‘Je had haar moeten aanhouden en ondervragen. Dan hadden we het geweten.’

‘Ja, ja. Jij bent me een slimmerd, zeg. Als we haar hadden aangehouden, zou ze een geweldige stampei hebben gemaakt, en als die zoon van Soleiman op dat moment zijn gezicht had laten zien, zou hij ons door de vingers zijn geglipt. Je hebt nog steeds niet door dat ik hém wil hebben. Hem. En zijn ingewanden.’

‘Tja. Maar die Karim van je hebben we nog steeds niet. Ben je absoluut zeker van wat je hebt gehoord?’

‘Ze hebben hem gezien, zoals ik jou nu zie. Geen twijfel mogelijk.’

‘Best. Maar we staan hier al vanaf vanochtend te wachten. Hij had intussen zijn neus toch wel kunnen laten zien. Of niet soms?’

‘Je wordt ongeduldig, Fahini. Je wordt ongeduldig. We krijgen die ta’jine chawanki118 wel te pakken. We hebben nog de hele nacht voor ons...’


***


Sheherazade hoorde het indringende geluid van een galopperend paard dat haar in haar voetspoor volgde. Ze vond het verstandiger om te versnellen. In de schemering waren de kleuren van het veld opgelost. Godzijdank was Sabah niet heel ver meer.

Ze drukte haar hielen in de flanken van Safir, die er nog meer de vaart in zette en zo een okeren werveling achter zich opwierp. Op dat moment kreeg ze de indruk dat haar achtervolger hetzelfde had gedaan. Juist toen ze, door angst bevangen, achterom wilde kijken, hoorde ze iemand roepen: ‘Sheherazade.’

De schok was zo groot dat ze bijna haar evenwicht verloor. Ze had niet gedroomd, het was inderdaad de stem van de zoon van Soleiman. Ze trok uit alle macht aan de teugels zodat Safir tot stilstand kwam.

Bijna onmiddellijk stond Karim naast haar.

‘Waar was je?’ zei ze met onvaste stem. ‘Ik kom net uit de Dodenstad.’

‘Ja, dat weet ik. Ik zal het je uitleggen. We kunnen hier niet blijven. Kom, volg me.’

Met een ruk trok hij de hals van zijn paard half opzij, ging van de weg af en reed het land op. Na een lichte aarzeling ging Sheherazade achter hem aan. Ze reden een hele tijd tussen de schaarse bomen door tot er, aan de rand van een dorahveld119, een lemen huisje in zicht kwam.

‘Hier zijn we veilig,’ zei Karim.

Hij sprong als eerste op de grond en hielp Sheherazade af te stijgen. De horizon begon al geleidelijk duister te worden.

‘Gewoonlijk zit hier een Griekse zeeman. Stavros. Een vriend van Papas Oglou. Ik had het geluk hem vanochtend tegen te komen toen hij op het punt stond naar Alexandrië te vertrekken.’

Hij trok haar mee naar binnen. De inrichting bestond voornamelijk uit een terracottalamp, een stromatras bij wijze van bed, een broodoven en een wankele, oude tafel.

Sheherazade was overmand door een zekere angstige spanning die ze maar niet kon onderdrukken. Een teveel aan emotie waarschijnlijk, waardoor haar hart voortdurend oversloeg.

Karim stak de lamp aan, die een bleek schijnsel op hun gestalten wierp.

‘Ik dacht dat ik doodging toen ik je in de Dodenstad zag aankomen.’

‘Ik heb naar je gezocht. Waar was je?’

‘Verstopt, een paar passen verder. Maar Granaatpit was je voor. Ik kon niets doen. Ik moest wachten tot je weer wegging.’

‘Barthelemy?’

‘Ja. Ik weet niet hoe hij erachter is gekomen dat ik daar was, maar hij loerde op me.’

De gedachte dat ze zo dicht in de buurt van het monster was geweest, bezorgde haar koude rillingen. ‘Ik dacht dat je niet meer zou komen.’

‘Wat het me ook zou hebben gekost, ik zou...’ Hij streek met zijn wijsvinger over haar lippen. ‘Stil. Zeg niets. Ik weet het.’ Hij vroeg haar naast hem op de stromatras te gaan zitten. ‘Kom. Erg comfortabel is het niet, het is jammer genoeg het enige wat ik je kan aanbieden, prinses.’

Ze schudde haar hoofd. ‘Michel wacht op me. Ik moet naar huis.’

‘Een paar seconden maar. Even. Heel even.’

Ze liet zich naast hem tegen de grijze muur zakken. ‘Dus je vertrekt naar Boven-Egypte,’ zei ze hakkelend.

‘Ik heb niet veel keus. Kaïro is bezet. Barthelemy zit achter me aan. Moerad is mijn enige mogelijkheid. Bij hem heb ik in elk geval iets te eten.’ Hij probeerde te glimlachen. ‘Je ziet, prinses... Hij staat er niet best voor, die Qapoudan pasja. Dan was de boer, in zijn tuin, er toch beter aan toe.’

‘Waarom ben je weggegaan?’ Ze had de vraag eruit gegooid, alsof ze het niet langer kon verdragen hem zo lang te hebben ingehouden.

Karim boog zijn hoofd een eindje. ‘Omdat de bloemen doodgingen van mijn adem.’

‘Nee, Karim,’ geeft antwoord. ‘Ik moet het weten.’

‘Je kent het antwoord toch.’

‘Je dromen over roem?’

‘Dat is het niet alleen, Sheherazade. Je komt uit een vooraanstaande familie, ik moet nog iemand worden. En bovendien...’ Hij aarzelde even. ‘Je hebt gezien wat er met Samira is gebeurd... Denk je echt dat je Joessef nog zo’n beproeving had kunnen aandoen?’

Van ons allen, Sheherazade, hen jij de enige die niet in staat zou zijn haar vader verdriet te doen. Ik weet dat je, wanneer je trouwt, het zal zijn met een goed man. Een man van ons bloed. Dat was het antwoord. Maar ze kon de moed niet opbrengen het te erkennen, nog minder om het te bekennen.

‘Hoe dan ook, prinses, het is te laat... Je bent nu dame Sjalhoeb.’

Ze knikte nauwelijks merkbaar. ‘Ik hou van je...’ fluisterde ze.

Had zij dit gezegd, of die ander die soms bezit nam van haar ziel?

Ze voelde Karims lippen die zich op de hare drukten. Als in een droom beantwoordde ze zijn kus. Een onmetelijke weekheid was over haar gekomen, bijna onmiddellijk gevolgd door het zo lang onderdrukte verlangen naar hem.

Onder zijn handen gleed de sjaal van haar haren af. Hij streelde haar hals, de harde tepels van haar borsten ‘Ik verlang naar je, prinses...’

Zwijgend schoof ze zachtjes opzij en begon zich uit te kleden, in een vanzelfsprekende opwelling, zonder angst of gêne. Karim deed hetzelfde. Even later tekenden hun naakte figuren zich af in het halfduister.

Nu waren het wel degelijk Karims handen die haar lichaam beroerden. Geen spel meer nu, geen gefantaseerd overspel. Toen hij op haar ging liggen, kreeg ze het gevoel over de zee te glijden, dat haar fantasie en haar zinnen deinden op golven, en toen hij bij haar binnendrong overviel haar het absurde verlangen om in tranen uit te barsten.

De tranen stroomden over haar wangen, terwijl hij zich in haar op en neer bewoog, bij elke beweging een wirwar van beelden opriep, zuchten van genot, een stroom van water en vuur.

Op het hoogtepunt van hun omhelzing opende ze opeens haar ogen. In paniek. Ze klemde hem nog steviger tegen zich aan, met geweld, alsof ze zich ervan wilde overtuigen dat het inderdaad Soleimans zoon was die met haar vree en dat die werkelijkheid al voldoende was om haar klaar te laten komen.

Bijna meteen wist ze dat het niet zou gebeuren. Hoewel ze nog nooit zo intens op drift was geweest naar de sterren, zou ze niet verder komen. Weer niet. Net zoals met Michel.

Met iets van woede sloot ze weer haar ogen en wilde uit alle macht opnieuw wegvliegen, zich vastklemmen aan Karims vleugels zodat hij haar mee zou nemen in zijn genot dat zij voelde komen. Tevergeefs. Karim dreef weg en liet haar achter op het strand.

Op het moment dat hij op haar terugzakte, zette de gedachte dat ze nooit in de armen van een man klaar zou komen, zich definitief vast in haar geest. Even snel stelde ze zichzelf gerust door zich voor te houden dat het niet zo belangrijk zou zijn, omdat ze zich immers zo heerlijk voelde in de armen van Soleimans zoon. Het enige wat telde was dat hij naast haar lag. Dat ze hem kon aanraken, zijn geur ruiken. Hoe lang?

Het beeld van Michel die op Sabah op haar wachtte, schoof opeens over haar droom heen.

‘Wat moet er van ons worden?’

Karim schudde zijn hoofd. Hij wist het net zo min als zij.

‘En als ik nu eens wegliep? Alles achter me liet?’

Verbijsterd keek hij haar aan. ‘Dat is onmogelijk! Waar zou je heen moeten?’

‘Ik heb er geen idee van. Met jou mee... Bij jou...’

‘Maar ik heb niets. Vanavond nog minder dan toen ik de zoon van de tuinman van Sabah was. Nee, Sheherazade, gebruik je verstand, dat kun je niet doen. Denk aan het verdriet van je vader.’

‘Moet ik je soms weer kwijtraken nu ik je net heb gevonden? Moet ik met die gedachte verder leven?’

Liefdevol streelde hij Sheherazades haar. ‘Waarom zouden we elkaar kwijtraken? Eens zal de oorlog afgelopen zijn. Dan kom ik terug.’

‘Ik zal moeten wachten...’

‘We hebben geen keus, prinses. Dat weet je.’

‘Zelfs als je terugkwam, over een maand, een half jaar -, wat zou daarmee veranderen. Michel zal er nog steeds zijn...’ Ze zweeg, op haar gezicht was opeens opstandigheid te lezen. ‘Waarom? Waarom heb je niets gedaan om dat huwelijk te verhinderen? Waarom heb je me helemaal verloren laten gaan?’ Opnieuw gleden de tranen over haar wangen, maar nu waren het tranen van wanhoop.

‘Hoe had ik je ervan kunnen weerhouden? Ik kon je niets bieden, niets geven. Ik was niemand en ik ben nog niemand. Wie wilde je aan je zijde hebben? De boerenzoon, of een man die jou waardig was?’

Ze probeerde zichzelf te kalmeren. Maar de toekomst leek haar opeens zo somber. Ze had de indruk dat haar leven uitzichtlozer was geworden dan het een paar uur eerder was. Het vreemde was dat de vreselijke ontreddering een positieve kant had: ze voelde zich besmeurd noch schuldig door wat ze net had beleefd.

Ze legde haar hoofd op Karims schouder.

Kon de tijd maar stil gaan staan...