17 januari

Nog 349 dagen te gaan…

11.31 uur

Twee keer probeerden zwervers in te breken; de eerste keer een stel dronkenlappen en later een man en een vrouw met magere gezichten. Maar ik had de planken voor het zijraam teruggezet en ze van binnen vastgespijkerd met een kapotte steen en een paar oude spijkers die ik in een glazen pot had gevonden. Op de achterdeur zat nog een verroeste grendel, zodat ik die kon afsluiten. Zo nodig kon ik me uit de voeten maken door via het gat in de vloer onder het huis te kruipen. Ik had een stuk tapijt gevonden om over het gat heen te leggen.

Mijn schouder deed nog steeds pijn, maar de wond op mijn hand was inmiddels veranderd in een donkerroze litteken. Soms keek ik ernaar en dacht aan die avond in Treachery Bay. Het leek wel maanden geleden… Maar als ik zo’n nacht kon overleven, kon ik dit ook aan.

Ik had haargel gekocht, neptatoeages, een schaar en een paar nep-piercings. Voor de gebarsten en verweerde spiegel in de badkamer, of wat daarvan over was, knipte ik mijn haar kort en plakte het plat op mijn hoofd. De tatoeages legde ik op mijn arm en ik maakte ze nat zodat ze bleven zitten. Ten slotte zette ik de zogenaamde piercings; een in mijn onderlip en de andere boven mijn linkerwenkbrauw. Ik was flink afgevallen en toen ik mezelf in de spiegel bekeek, leek ik niet meer op de foto uit de krant. Ik staarde naar de onbekende jongen in de spiegel. Ik voelde me eenzaam en ellendig en ik was woedend dat mam geloofde dat ik Gabi iets aangedaan kon hebben. Ik moest haar van mijn onschuld zien te overtuigen.

Ik zette mijn mobiel aan en belde haar. ‘Mam?’

‘Cal! Waar zit je toch? Wat voer je uit? Kom toch alsjeblieft thuis!’

‘Dat gaat niet, mam. Het is te gevaarlijk voor me. En dan heb ik het niet alleen over de politie.’

‘Kom thuis, alsjeblieft. Ik word gek van angst om jou. Waar zit je? Bij wie ben je? Wie zorgt er voor je?’

‘Alles is oké, mam. Ik zorg goed voor mezelf. Maak je alsjeblieft geen zorgen. Maar één ding wil ik je heel duidelijk maken. Toen ik thuiskwam, was oom Rafe buiten bewustzijn en Gabi ademde niet meer. Ik heb ze met geen vinger aangeraakt.’

‘Cal, Rafe heeft je stem gehoord. Gabi schreeuwde: “Nee! Cal! Alsjeblieft, Cal! Niet doen!” Dat waren haar laatste woorden voor ze in een coma wegzakte.’ De stem van mijn moeder trilde en voordat ze onbeheerst begon te huilen, fluisterde ze: ‘En de politie heeft je vingerafdrukken gevonden op het pistool, Cal.’

Angstaanjagende beelden van de afgelopen dagen schoten als een woest martelende diavoorstelling door mijn hoofd. Stormen, haaien, Memorial Park, de dikke jutezak die over mijn hoofd werd getrokken, de engel, de krankzinnige man, de grafkelder, Gabi die levenloos op de grond lag, het blauwzwarte staal van het pistool… het pistool van Rafe.

14.15 uur

‘Welk pistool?’ vroeg ik dwingend. ‘Hou op met huilen en vertel me waar je het over hebt,’ schreeuwde ik tegen mijn huilende moeder.

Ze leek te schrikken van mijn toon en het snikken bedaarde. ‘Je oom is neergeschoten, Cal,’ zei ze langzaam en heel ernstig. ‘Het pistool lag er nog. En jouw vingerafdrukken zaten erop.’

‘Dat was Rafes pistool. Een paar dagen geleden heb ik het in zijn huis zien liggen, toen ik op zoek was naar mijn post.’

‘Zeg je nou dat je bij Rafe hebt ingebroken?!’ vroeg mijn moeder verbijsterd. Ze ademde diep in en uit.

‘Ik móést wel. Om de tekeningen te krijgen. Hij heeft tegen je gelogen, mam. De envelop was wél voor mij.’

‘Cal…’ zei mijn moeder met een diepe zucht.

‘Het pistool lag in zijn la,’ zei ik, ‘en hij kwam ervoor terug toen hij zogenaamd met jou bij die notaris was. Waar zou ik een pistool vandaan moeten halen, mam? Denk na. Je kunt niet zomaar een supermarkt binnenlopen en er eentje kopen! En Rafe zegt dat hij mijn stem heeft gehoord? Hij liegt! Ik weet ook niet waarom, maar hij liegt. En Gabi wist vast dat ze achter me aan zaten. Ze schreeuwde waarschijnlijk zo hard om me te waarschuwen.’

‘Maar waarom ben je dan weggelopen toen de politie eraan kwam? O Cal, laat ook maar zitten. Kom alsjeblieft naar huis. Dan praten we erover. Lieverd, we weten toch dat je niemand kwaad wilde doen. Je weet niet eens meer wat je hebt gedaan.’

‘Ik héb het niet gedaan. Hoe kan ik me iets herinneren wat ik niet heb gedaan!’ riep ik razend. ‘Wie speldt je al die onzin op de mouw? Mam, je spreekt met Cál! Je zóón! Wat mankeert jou?’

Ze was ervan overtuigd dat ik schuldig was, dat ik Gabi kwaad had gedaan, dat ik mijn oom had neergeschoten.

‘Geloof me alsjeblieft; ik geef jou de schuld niet,’ zei ze. ‘Ik weet wat je hebt doorgemaakt. Jij hebt het van ons allemaal het zwaarst gehad. Alsjeblieft Cal, we kunnen hulp voor je zoeken.’

‘Dat is niet het soort hulp dat ik nodig heb,’ schreeuwde ik. Het was onbegonnen werk. Ik kon haar door de telefoon niet overtuigen van mijn onschuld. ‘Je moet me geloven, mam.’

‘Alsjeblieft, Cal. Kom naar huis. Je hebt geen idee wat ik doormaak. Ik heb het gevoel dat ik mijn beide kinderen kwijt ben.’ Haar stem brak en ze begon weer te snikken.

‘Mam,’ zei ik rustig. ‘Ik heb het niet gedaan. Neem dat van me aan. Als ik eenmaal bewezen heb dat ik onschuldig ben, kom ik naar huis. Er is iets gaande wat enorm veel groter is dan jij je nu kunt voorstellen…’

Mijn mobiel gaf een paar waarschuwingspiepjes. Batterij bijna leeg. Ik moest de batterij vervangen door de reservebatterij die Boges me had gegeven.

Plotseling hoorde ik een mannenstem. ‘Callum, ben je daar?’

‘Wie is dat?’ vroeg ik.

Toen drong het tot me door. De politie was bij mijn moeder!

Meteen hing ik op.