Week 1
1 januari
Nog 365 dagen te gaan…
Een vissersboot
Treachery Bay
00.01 uur
Boven ons hoofd ontplofte vuurwerk. Hoewel we twee kilometer bij de kust vandaan waren, kon ik vanuit het bootje het geschreeuw en gejuich horen. ‘Gelukkig Nieuwjaar,’ schreeuwden ze.
Ja ja, dacht ik. Het was dan misschien wel Nieuwjaar, maar gelukkig was het zeker niet.
De boot deinde op het zwarte water en huiverend dacht ik aan de waarschuwing die ik die ochtend had gekregen. Het nieuwe jaar lag dreigend voor me, als een monster dat langzaam uit de diepte oprijst.
Zolang ik me kon herinneren, waren we elk jaar in januari met pap, mam en Gabi, mijn kleine zusje, in de auto gestapt om naar het strandhuis aan Treachery Bay te rijden. Alleen was dit jaar mijn vader er niet bij.
Ik keek naar de man tegenover me: mijn oom, de eeneiige tweelingbroer van mijn vader. Vreemden konden hen niet uit elkaar houden, maar in mijn ogen zagen ze er totaal anders uit. Het gezicht van oom Rafe was op de een of andere manier veel harder dan dat van mijn vader. Hun uiterlijke kenmerken waren hetzelfde – allebei waren ze lang en hadden ze donker haar en een vierkant gezicht – maar mijn vader leek voortdurend binnenpretjes te hebben, terwijl oom Rafe meestal keek alsof hij op een begrafenis was. Ik was blond en tenger, net als mam, maar ik hoopte dat ík meer op mijn vader leek dan Rafe.
00.13 uur
Er was een flinke wind opgestoken. Ik kon het gesis waarmee de gloeiend hete restjes van het vuurwerk de golven raakten niet meer horen. In het zuidwesten stond een enorme donkere wolkenmassa op het punt de maan te verslinden.
‘Oom Rafe,’ zei ik. ‘Er komt een forse storm aan. We moeten maar eens teruggaan.’ Plotseling merkte ik dat alle andere bootjes al weg waren. ‘Rafe, start de motor. We moeten echt nu terug, het noodweer kan elk moment losbarsten.’ Ik haalde de zwemvesten tevoorschijn, gooide er een naar Rafe en trok mijn eigen zwemvest aan.
‘Cal,’ zei hij, ‘maak je je nou niet veel te druk?’
‘Je hebt er geen idee van hoe snel het weer kan omslaan in deze baai,’ snauwde ik hem toe.
Hij was maar één of twee keer eerder in het strandhuis geweest en ik kon me niet herinneren dat hij ooit mee was geweest op de boot.
‘Het kan elk moment losbarsten, geloof me nou maar.’
00.17 uur
Al vanaf mijn tweede ging ik met mijn vader mee op dit oude, gedeukte sardineblik. Hij had me alles geleerd over de meertjes en inhammen in de riviermonding en ik wist dat het op dit moment uit de hand dreigde te lopen. De oceaan zocht zich een weg naar binnen; ik kon de witte schuimkoppen van de branding zien. De donderwolken kwamen met grote snelheid op ons af en de nacht was aardedonker. De hoger wordende golven smeten het bootje heen en weer.
De buitenboordmotor wilde niet starten. Rafe stond te klunzen en te vloeken en probeerde steeds opnieuw om hem aan de praat te krijgen.
Ik hoopte maar dat de golven niet nog hoger zouden worden. Wanneer golven een bepaalde hoogte krijgen, slaan ze om en als er een flinke omsloeg boven dit kleine bootje, zouden we zonder enige twijfel kapseizen.
‘Laat mij erbij!’ riep ik. Ik kroop naar de achterkant. ‘Ik probeer het wel,’ zei ik terwijl ik Rafe aan de kant duwde. Een grote golf tilde het bootje op en liet het weer vallen, waardoor ik struikelde.
‘Wat doe je?!’ schreeuwde hij.
Ik negeerde hem; ik was totaal gefocust op wat ik aan het doen was om ons uit deze situatie te redden. Ik greep het koord van de startmotor en trok, maar de motor wilde niet aanslaan. ‘Hij is verzopen,’ schreeuwde ik. ‘Je hebt hem verzopen!’
Ik wist dat mam op het strand bezorgd op ons zou staan wachten. Ze vroeg zich vast af waarom we nog niet terug waren. Opnieuw probeerde ik de buitenboordmotor aan de praat te krijgen. Niets.
‘Rustig, Callum,’ riep Rafe boven de oorverdovende wind uit. ‘Laten we gewoon even vijf minuten wachten.’
Ik keek naar mijn oom, die doorweekt was en stond te wankelen op zijn benen. ‘Maar we hebben geen vijf minuten meer!’
00.39 uur
Het noodweer raasde met orkaankracht over de oceaan. De toppen van de hoogste golven sloegen over de boot en ondanks het feit dat ik als een razende aan het hozen was, maakten we snel water.
‘Pak een emmer!’ riep ik. ‘Schiet op en help met hozen, anders zinken we!’
‘De motor wil nog steeds niet starten!’ riep Rafe terug.
Overal om ons heen waren metershoge dreigende golven; van alle kanten kwamen ze op ons af. Plotseling trok een grote golf al het water onder ons vandaan en het kleine bootje smakte met een klap omlaag in het golfdal. Ik vloekte en greep me met één hand stevig vast terwijl ik met de andere doorging met hozen.
Het was een hopeloze strijd. Voor elke liter water die ik uit de boot schepte, sloegen er tien naar binnen. Het water klotste al om mijn schenen. Wat raar dat we zo diep liggen, dacht ik. De luchtkamers in de romp zouden ervoor moeten zorgen dat we blijven drijven, ook met een grote hoeveelheid water aan boord en zelfs als we onslaan. Wat was er mis?
01.01 uur
De achterkant van de boot lag nu diep in het water, omlaag getrokken door het gewicht van de buitenboordmotor. De voorkant stak omhoog, als een wip. Op de een of andere manier werkten de luchtkamers niet. We zonken.
01.12 uur
Toen kwam de regen. In stromen kwam het naar beneden. In enkele seconden waren we doorweekt en zagen we geen hand voor ogen meer. Rafe ging door met zijn vruchteloze pogingen om de buitenboordmotor aan de praat te krijgen. Gelukkig hebben we zwemvesten, dacht ik. Verdrinken zullen we niet.
Ik tastte om me heen naar touw, om ons aan elkaar vast te binden voor het geval de boot zonk, toen ik voelde dat er iets naderde. Ik keek op en bevroor. Ik kon me niet meer bewegen. Het was een nachtmerrie: een monsterlijke golf van zeven meter hoog torende boven ons uit. Ik kon niets doen. Ik hoorde Rafe iets schreeuwen vlak voordat de muur van water boven ons omkrulde en als een lawine op ons neerviel.
Dat was het laatste wat ik zag.
Als een kurkentrekker werd ik dieper en dieper het kolkende water in gezogen; mijn armen en benen werden alle kanten op getrokken. Mijn angst dat ik weer omhoog zou drijven en tegen de onderkant van het bootje aan zou botsen, maakte plaats voor absolute paniek toen ik merkte dat mijn zwemvest loodzwaar aanvoelde en me juist dieper naar beneden trok, verder van het wateroppervlak vandaan.
Ik schopte woest om me heen en worstelde om mezelf te bevrijden uit het zwemvest. Ik wist dat ik misschien nog een kleine minuut mijn adem kon inhouden, dus ik moest zorgen dat ik zo snel mogelijk aan het oppervlak kwam.
Heel even zag ik een wazig beeld boven me: een bijna vergeten herinnering aan mijn vader die boven me in het water zweefde. Zijn ogen stonden wanhopig, hij had al zijn kleren aan en zwom door het water naar me toe. En ik, een driejarige peuter die van de aanlegsteiger was gevallen, zag zijn doodsangst terwijl ik hulpeloos naar de bodem van de baai zakte. Die dag had hij me van de verdrinkingsdood gered. Nu was hij er niet meer, maar hij zou me weer redden. Mam en Gabi konden niet nog een sterfgeval verwerken.
01.25 uur
Met mijn laatste krachten lukte het me het zwemvest uit te trekken. Ik schopte en sloeg met mijn armen om bij het wateroppervlak te komen. Het leek onvoorstelbaar ver weg. Het leek of het niets uithaalde, maar ik bleef knokken tegen het verpletterende water… en haalde me het beeld van mijn vader voor de geest. Net toen ik dacht dat ik mijn adem geen seconde langer kon inhouden, brak ik door het woeste golvendek heen.
01.26 uur
Het noodweer had nu zijn piek bereikt. De wind geselde me met schuim en water. Ik greep de kiel van de boot vast, die ondersteboven een paar centimeter boven de golven dreef. Ik klemde me eraan vast en elke keer dat het me lukte mijn mond boven water te krijgen, hapte ik naar adem. Mijn oom was nergens te bekennen.
‘Rafe!’ riep ik en meteen spuugde ik een slok zout water uit. In het kabaal van de storm leek mijn stem niet meer dan een fluistering. ‘Rafe!’ riep ik nog eens, nog net voor een grote golf me overspoelde.
Deze keer wierp de kracht van de storm me naar de andere kant van het nog maar net zichtbare bootje, dat op de een of andere manier toch bleef drijven. Hoewel de golf me met kracht tegen de romp sloeg, lukte het me het ankertouw te grijpen en snel om mijn pols te wikkelen.
01.35 uur
Het touw schuurde over mijn geschaafde huid en wreef er zout in. Ik kon alleen maar hopen dat alles goed was met Rafe; dat hij op weg was naar de kust om hulp te vragen. Maar wat onder normale omstandigheden misschien een half uur zwemmen was, zou hem nu zeker vele uren kosten.
Toen het bootje omsloeg, was er een grote luchtbel onder gevangen. Ik had geluk. Zolang het bootje niet zonk, had ik een kans.
02.59 uur
Ik moest inmiddels een heel eind afgedreven zijn, kilometers van de kust. Het anker maakte geen schijn van kans tegen de kracht van de storm. Ik huiverde, door de koude wind en doordat ik al veel te lang in het water lag. Ik vroeg me af of het ook door de shock kwam. Mijn vastgebonden hand deed pijn en toen ik keek, zag ik dat er in mijn rechterhand onder het touw een diepe snee zat.
Ik herinnerde me dingen die mijn vader tegen me had gezegd. Ik kon bijna zijn stem in mijn hoofd horen klinken: Callum, weet wat je in zo’n situatie moet doen: ontspannen en watertrappen. Als je dat doet, kun je uren blijven drijven.
Ik probeerde kalm te blijven door te denken aan alle redenen waarom ik niet mocht sterven.
Ik moest nog ontdekken wat pap met zijn laatste brief had bedoeld. Ik moest de tekeningen zien die hij in het ziekenhuis had gemaakt en die dokter Edmundson me zou sturen. En dan nog die idioot op straat… Ik moest weten wat er aan de hand was.
04.13 uur
De storm ging liggen. De deining was nog sterk en de golfslag kort, maar het ergste noodweer was voorbij. Voorzichtig hief ik mijn hoofd en zocht naar de kustlijn, naar lichtjes. Maar overal om me heen was het aardedonker.
Ik knipperde met mijn ogen; mijn oogleden waren pijnlijk gezwollen. Langzaam begon ik in het maanlicht de vormen van de golven te onderscheiden. Mijn hand deed zeer en ik maakte mijn greep op het ankertouw wat losser. Bloed sijpelde uit mijn gemangelde vlees.
Bloed in het water.
Weer kreeg ik een flashback. Deze keer was het een afschuwelijk beeld: een aangespoelde dode hond op het strand… Dat wil zeggen: de kop, schouders en voorpoten van een hond. Het dier was compleet in tweeën getrokken. Er is in de zee maar één roofdier dat zoiets kan.
Een ijzige huivering trok door mijn lichaam.
Ik probeerde mezelf gerust te stellen. Haaien komen zelden in de baai. Waarschijnlijk maakte op dit moment een reddingsploeg zich klaar om zodra het licht werd naar me te gaan zoeken. Het enige wat ik hoefde te doen, was vasthouden, bij de boot blijven en wachten tot ik werd gered.
05.02 uur
Het leek of ik me al uren vastklemde, met mijn hoofd rustend op de boot en het touw om mijn pols. Uren waarin ik mijn uiterste best deed om wakker te blijven. De uitputting verzwakte me. Mijn vingers kon ik al bijna niet meer voelen.
Toen botste er met een klap iets tegen de boot aan. Ik hoopte maar dat het gewoon iets was wat onder water dreef. Ik keek om me heen. De hemel was al veel lichter, maar verder zag ik nog steeds niets anders dan golven, overal golven.
Weer een dreun, deze keer zo hard dat ik bijna mijn greep op het touw verloor. Nog steeds zag ik niets, maar ik wist dat er iets moest zijn. Het zweet brak me uit, ondanks de ijzige kou.
Een derde dreun, nu zo hard dat ik in het water viel. Ik spetterde en glibberde en klauterde weer op de romp van de omgeslagen boot. Ik hees mezelf op aan de rand van de kiel. In het grijze licht zag ik een haai van minstens drie meter. Hij rolde om en liet zijn witte buik zien voor hij weer in het water verdween.
Misselijk van angst wachtte ik, biddend dat hij weg was gegaan. Ik keek om me heen op zoek naar een wapen, iets waarmee ik mezelf zou kunnen verdedigen, wat dan ook.
Op de golven, net buiten mijn bereik, dreef de pikhaak van de boot.
Weer een harde dreun. Het omgekeerde bootje met mij erbovenop schoot door het water. De haai zat onder de boot en nam ons met zich mee. Elk moment kon hij de romp aan stukken stoten en me te grazen nemen. Maar net zo plotseling als het was begonnen, stopte de beweging. Ik zag de rugvin met grote snelheid verdwijnen.
Ging hij echt weg?
De haai had mij en de boot in de buurt van wat drijvende rommel gestuwd. Het houten uiteinde van de pikhaak dreef vlak bij me.
In de verte zag ik de verdwijnende rugvin vaart minderen, zich omdraaien en recht op me afkomen!
Zonder erover na te denken greep ik de pikhaak. Ergens klonk een hard, ronkend geluid, maar al mijn aandacht was gericht op de haai, die door het water sneed.
Woesj, woesj, woesj. Er was geen tijd; ik kon alleen maar denken aan het monster daar voor me. Ik hief de haak hoog in de lucht, klaar voor de strijd. De haai viel aan en zo hard ik kon, mepte ik hem op zijn kop. Zijn kille linkeroog staarde me aan toen hij weer onder water verdween.
‘Kom op!’ riep ik woest. ‘Waar zit je?!’
05.28 uur
Niet weten waar de haai was, was nog erger dan hem recht op me af zien komen.
Ik keek in de richting van het lawaai en heel even voelde ik opluchting bij het zien van een helikopter in de verte. Maar toen ik me terugdraaide, zag ik de haai weer. En hij had een vriendje meegenomen.
Door het roze-met-gouden wateroppervlak kwamen de twee vinnen recht op me af.
De eerste haai botste tegen de boot. Ik durfde hem niet te slaan met de haak; ik was doodsbenauwd dat de haak in de ruwe huid zou blijven steken en dat het beest me het water in zou trekken, waar de tweede haai rondjes zwom.
De eerste haai verdween.
‘Volhouden,’ klonk een mannenstem. ‘Het komt allemaal in orde. Nog even volhouden, Callum.’
Ik keek strak naar de rondzwemmende haai, de pikhaak hoog geheven. De eerste haai liet zich nog steeds niet zien. Hoe kon ik me ooit verweren tegen twee haaien?
Boven me lieten ze een man in een oranje overall uit de helikopter zakken.
‘Haaien!’ schreeuwde ik. ‘Er zitten haaien!’
Plotseling kwam de eerste haai weer tevoorschijn. Met opengesperde kaken zwom hij op me af, klaar om me te verslinden. Ik brulde en met alle kracht die ik in me had, sloeg ik met de pikhaak op zijn bovenkaak. Hij liet zich terugvallen en één seconde dacht ik dat ik veilig was. De omgekeerde boot schudde. De tweede haai zat onder me!
‘Schiet op!’ schreeuwde ik naar boven.
De man in de oranje overall kon me niet horen boven het gebulder van de rotor en de motor uit.
De helikopter ging lager vliegen en de zee werd vlak. De tweede haai kwam boven water. Nu zwommen ze alle twee in volle vaart op me af.
Op de een of andere manier slaagde ik erin te begrijpen wat de man riep. ‘Ik kom naar je toe! Ik grijp je zo beet, oké?’
Stel je voor dat hij mis greep.
Stel je voor dat ik recht in de opengesperde muilen van de twee haaien viel?
Ik wist niet waar ik moest kijken, wat ik moest doen…
De eerste haai raakte de romp, sloeg zijn tanden in de boot en schudde eraan.
‘Loslaten, Cal! Laat los en pak mij beet!’
De helikopter vloog nu zo laag dat ik dacht dat hij in zee zou storten. Plotseling liet de haai de boot los. In het aluminium van de romp bleven drie tanden achter.
De stem klonk nu veel dichterbij. ‘Pak mij beet!’
De tweede haai stootte tegen de boot aan; bijna viel ik in het water. Het was nu of nooit.
Precies op het moment dat ik mijn redder beetpakte, viel de eerste haai zo woest op het bootje aan dat hij eroverheen vloog. Ik trok mezelf razendsnel op. De man maakte de reddingslijn aan me vast, sloeg zijn benen om me heen en bracht me in veiligheid.
Onder me sprongen de haaien met opengesperde bekken uit het water omhoog.
Vakantiehuis
Treachery Bay
09.46 uur
Ik lag op mijn rug en staarde naar het plafond van mijn slaapkamer in ons vakantiehuis. De plaatselijke dokter had me nagekeken, mijn hand gehecht en me iets gegeven om me ‘te helpen ontspannen’. Ja ja. Ontspannen.
Ik had mam en Gabi min of meer verteld wat er in de boot was gebeurd. Wisten ze maar van die krankzinnige vent gisteren, toen we nog thuis waren. Nu voelde ik me zo raar, van de wereld bijna, alsof ik me alles wat er was gebeurd, had ingebeeld. Maar de pijn in mijn vingers en de snee op de rug van mijn hand waren het bewijs. Ik dacht aan de haaien en huiverde, waarna ik weer in slaap sukkelde.
17.25 uur
Het was donker. Even dacht ik dat ik terug was in het van haaien vergeven water. De kamer tolde. Ik greep de zijkanten van het bed en zag mijn handen: rauw, geschaafd en opgezwollen.
Mam en Gabi kwamen met soep en deden de gordijnen open zodat het licht de kamer in stroomde.
‘Waar is oom Rafe? Is alles goed met hem?’ vroeg ik.
Mam schudde haar hoofd.
Ik zag tranen in haar ogen.
‘We hebben nog niets van hem gehoord,’ zei ze huilend. ‘Waarom zijn jullie niet omgekeerd toen het ging stormen? Zelfs wíj zagen dat er slecht weer aankwam.’
‘Dat probeerde ik. Dat wilde ik ook,’ zei ik. ‘Ik zei het steeds, maar Rafe…’
‘Rafe kent de baai niet zo goed als jij.’
‘Dat weet ik. Maar hij wilde niet naar me luisteren, mam!’
De telefoon ging.
‘Ik moet opnemen,’ zei ze. Ze veegde haar gezicht af en liep weg.
‘Maak je geen zorgen over hem,’ riep ik toen ze de kamer uit liep. ‘Hij komt wel weer opdagen.’
Gabi klom op het bed. ‘Ik hoop dat alles goed is met oom Rafe,’ zei ze. ‘Denk je echt dat hij wel terugkomt?’
‘Natuurlijk. Wacht maar rustig af.’
‘Maar als hij nou is verdronken, Cal?’
‘Het komt goed, Gabi.’ Ik hoopte dat het waar was wat ik zei.
Gabi kroop tegen me aan. ‘Ik blijf hier om je te beschermen tegen alle nare dingen,’ fluisterde ze.
Ik knuffelde mijn kleine zusje. Dat zei ik altijd tegen haar toen ze nog heel klein was en bang in het donker. Nu was ze negen en nergens bang voor.
‘Dankjewel Gabi, maar nu moet ik slapen.’
20.03 uur
Doorweekt van het zweet werd ik wakker uit een nachtmerrie. Het is altijd dezelfde. Ik lig ergens zonder dat ik me kan bewegen. Er gebeurt iets vreselijks, ik bevries van kou en angst, maar ik kan er niets tegen doen. En altijd is er een versleten witte speelgoedhond, die me om de een of andere reden de stuipen op het lijf jaagt.
Gabi kwam binnen en ik probeerde de nare droom van me af te schudden.
‘Gaat het wel, Cal? Je lag te schreeuwen. Driehonderdvijfenzestig wat?’
‘O, niets. Ik had gewoon een enge droom.’
‘Het gaat goed met oom Rafe,’ zei ze. ‘Hij is aangespoeld bij het Zwanennest.’
Zachtjes blies ik mijn adem uit. ‘Ik ben blij dat hij leeft, maar die idioot heeft ons bijna allebei de dood in gejaagd.’
‘Mam vindt hem geen idioot,’ zei mijn zusje.
Ik vond het maar niets dat ze dat zei.
Gabi liet zich op de grond ploffen, ging in kleermakerszit zitten en keek naar me op. ‘Waarom had je je zwemvest niet aan?’ vroeg ze. ‘De mannen van de helikopter zeiden dat je het niet droeg.’
‘Ik had mijn zwemvest wél aan. Het ligt ergens op de bodem van de baai.’
‘Wat? Is het overboord geslagen?’
‘Nee, ik moest het uittrekken. Het trok me naar beneden. Het spul dat erin zit, had zich volgezogen met water, of zo.’
‘Zoiets heb ik nog nooit gehoord.’
Nu ik erover nadacht: ik ook niet.
Gabi deed haar zwart-met-zilveren Keltische ring van haar vinger en leunde op het bed om hem aan mijn pink te schuiven. ‘Hier, die mag jij hebben,’ zei ze.
Pap had de ring in Waterford voor haar gekocht en hem aan haar gegeven toen hij terugkwam van zijn eerste reis naar Ierland.
‘Nee, dat kan ik niet van je aannemen. Je bent gek op die ring.’
‘Nee echt, neem jij hem. Alsjeblieft? Hij zal je beschermen. Als jij veilig bent, ben ik het ook.’ Ze tilde mijn hand op met haar beide eigen handen. ‘Zie je wel? Hij past precies.’
20.16 uur
Er klonken buiten stemmen toen Rafe aankwam. Ik hoorde mam in de keuken tegen hem schreeuwen en kon een glimlach niet onderdrukken. Het deed pijn aan mijn gezicht, maar het was het waard.
Toen Gabi was weggegaan, bestudeerde ik mijn gezicht in de spiegel. Het was de eerste keer dat ik mezelf goed bekeek. Het was afschrikwekkend. Ik had een blauw oog, mijn lippen en neus waren rood en geschaafd en mijn linkerwang was gezwollen en paars, met een lange schaafwond erover die eruitzag alsof hij er met oorlogskleuren op geschilderd was.
Ik keek onderzoekend naar mijn gezicht. Het leek veranderd. En niet alleen door de verwondingen en blauwe plekken. Het zag er serieuzer uit, harder, vastbesloten. Er was veel wat ik moest uitzoeken en ik hoopte dat de jongen achter dat gezicht het aankon.
Mijn vader was fotojournalist. Hij verzamelde in Ierland materiaal voor een documentaire over Australiërs van Ierse afkomst. Hij was erheen geweest voor onderzoek, om mensen te interviewen en om een groot congres bij te wonen, maar kennelijk was hij op iets buitengewoons gestuit.
Ik was vastberaden uit te zoeken wat hij over onze familie had ontdekt. In zijn laatste brief, van meer dan een half jaar geleden, had hij het over een groot geheim gehad. Ik had zijn woorden steeds opnieuw gelezen in een poging er iets uit te halen wat een aanwijzing kon zijn. Bij de brief zat een tekening van een enorme engel, waarvan ik de betekenis ook nog moest zien te ontdekken.
De engel was bijna drie meter hoog en gekleed in volledige militaire uitrusting uit de Eerste Wereldoorlog. In zijn hand hield hij een vlammend zwaard en zijn gedeeltelijk opgevouwen vleugels staken boven hem uit. Als hij ze zou uitspreiden, had hij waarschijnlijk de spanwijdte van een Boeing 747. Zo’n engel fladderde niet door de lucht, die zou het lawaai maken van een Black Hawk-helikopter.
Ik haalde de brief van mijn vader uit mijn rugzak.
Pension Clonmel Way
Carrick-on-Suir, Ierland
2 juni
Lieve Cal,
Over een paar weken ben ik thuis en kan ik je vertellen waarom de tekening van de engel die ik meestuur zo belangrijk is.
In het kort (en ik moet erg voorzichtig zijn voor het geval deze brief in verkeerde handen valt): ik denk dat ik iets heb ontdekt over onze familie dat tot grote opschudding zal leiden. Het zal de geschiedenis veranderen, als het ons tenminste lukt een aantal ingewikkelde aanwijzingen te ontrafelen. Vertel dit alsjeblieft aan niemand, Cal, maar jij en Gabi kunnen maar beter alvast aan het idee gaan wennen dat we rijk zijn! Veel meer kan ik niet zeggen, dat is niet veilig. Er is in elk geval al één persoon die er meer van weet: een levensgevaarlijke vrouw die ook in Kilkenny was, bij de conferentie waar ik mijn lezing over de familie Ormond heb gegeven. Ze bleef me maar vragen stellen en ze is vastbesloten om erachter te komen wat ik heb ontdekt. Als zij het weet, kan het niet anders dan dat er nog meer mensen op de hoogte zijn. Bovendien ben ik er net achter gekomen dat ze contacten heeft met de onderwereld…
Ik moet zo veel mogelijk informatie boven water zien te krijgen zolang ik in Ierland ben. Op dit moment hoeven mam en Gabi er nog niets van te weten, maar als ik thuis ben, zullen we gezamenlijk een plan van aanpak opstellen. We moeten een manier zien te vinden om het stil te houden… tot het juiste moment is gekomen.
Cal… dit is zo moeilijk om op te schrijven. Ik wil je niet ongerust maken, maar mocht er iets met mij gebeuren, dan zul jij dit tot een goed einde moeten zien te brengen. En met alles wat er op het spel staat, kan het gevaar zeer groot zijn. Beloof me alsjeblieft dat je hier met niemand over praat. Wanneer ik thuis ben, zal ik je alles uitleggen.
Ik verheug me erop jullie weer te zien.
Veel liefs van pap
Ik prikte de tekening op de muur. Een briesje dat door het open raam kwam, tilde het papier op; het leek net of de engel wilde gaan vliegen. Ik haalde het papier weer van de muur en vouwde het samen met de brief van mijn vader op. Ik wilde niet dat Rafe de tekening zag.
Mijn vaders woorden bleven door mijn hoofd spoken. Ik voelde hoe het verdriet me in zijn klauwen probeerde te krijgen, maar ik duwde het weg. Wij, rijk? Wat had hij ontdekt? Ik had geen zin in nog meer gevaar. Daar had ik mijn buik van vol.
Ik kon niet wachten tot de andere tekeningen met de post zouden komen. Misschien had pap iets getekend waardoor ik zou snappen wat in vredesnaam de Ormond-singulariteit was.