9 januari

Nog 357 dagen te gaan…

Memorial Park
Venetian Way, Richmond

20.56 uur

Alles in me riep dat dit een heel erg slecht plan was. Ik had mam wijsgemaakt dat ik samen met Boges naar de late film ging. Hoefde hij vanavond nou maar niet te werken.

‘Ik had eigenlijk veel liever gehad dat je vanavond gewoon thuisbleef en vroeg naar bed ging,’ zei mam. ‘Maar goed, het is vakantie en je kunt morgen uitslapen.’

Ik keek op mijn horloge…

21.10 uur

Ze had er al moeten zijn, dacht ik. De aanblik van het schaars verlichte park voor me beviel me totaal niet. Het was dom van me om hierheen te gaan. Ik werd nerveus. Een vliegtuig gierde boven mijn hoofd en ik concentreerde me op de donkere massa van het grafmonument.

Ik hoorde de auto achter me niet aankomen.

Toen ik me omdraaide, was het al te laat…

21.14 uur

‘Hé, wat…’

De hand die over mijn mond werd gelegd, maakte de rest van mijn woorden onverstaanbaar. Iemand werkte me tegen de grond. Ik sloeg om me heen, schopte en vloekte, maar het geluid kwam niet langs de harde hand over mijn gezicht.

Twee mannen zetten me rechtop tegen de auto, zo te zien een donkerblauwe Mercedes, en gooiden een zware zak over mijn hoofd. Mijn armen werden op mijn rug gedwongen en strak vastgebonden, daarna werd ik opgetild en als oud vuil in de kofferbak gesmeten.

‘Wie zijn jullie? Waar brengen jullie me heen?’ schreeuwde ik. Ik probeerde mijn armen los te trekken.

‘Hou je kop dicht of je krijgt klappen,’ siste een van hen tegen me. Hij duwde me neer en toen sloegen ze de achterklep dicht.

21.19 uur

Ik probeerde uit de hobbels en draaien op te maken waar we heen gingen en in welke richting, maar al snel was ik totaal gedesoriënteerd. Ik trilde als een rietje. Ik had naar Boges moeten luisteren. Hij had begrepen dat het een valstrik was. Hoe kon ik zo ontzettend stom zijn?

Ik herinnerde me een stukje op tv over een meisje dat ontvoerd werd en in de kofferbak was gegooid. Op de een of andere manier was het haar gelukt een van de achterlichten eruit te schoppen. Ze had haar arm naar buiten gestoken, er als een bezetene mee gezwaaid en zo iemands aandacht weten te trekken. Ik probeerde wanhopig hetzelfde te doen, maar ik kon me amper bewegen. Ik lag ergens tegenaan, tegen iets groots dat achter me lag. Ik kon niet ver genoeg uithalen met mijn voeten om de lampen zelfs maar te raken.

Gefrustreerd lag ik te worstelen in een poging mezelf uit de zak te bevrijden toen er een luide bonk uit de auto klonk.

‘Hou je gemak daar achter!’

22.02 uur

Het leek of we een eeuwigheid hadden gereden. Toen de auto eindelijk afremde en tot stilstand kwam, had ik er geen idee meer van waar we waren. De zak gleed een beetje opzij toen ik uit de auto werd gesleurd.

‘Kom op, makker,’ zei de man die me in de kofferbak had gesmeten, een boom van een kerel met een kaal hoofd en een oorbel.

Ik ving een blik op van een zandstenen trottoir, een groot toegangshek, traptreden met tegels en wat struiken en bomen. Voor ik nog meer details in me kon opnemen, trok die vent de zak weer naar beneden en werd ik de trap op geduwd.

Onbekende locatie

22.09 uur

Ik viel een kamer binnen, verstrikt in de zak. Het enige wat ik kon zien, was een rood met zwart tapijt en schoenen van mensen. ‘Wat zijn jullie van plan?’ riep ik. Ik probeerde overeind te komen. ‘Wat moeten jullie van me?’

‘Wat moeten we van jou?’ klonk een vrouwenstem.

Ik wist niet zeker of het dezelfde stem was die ik aan de telefoon had gehoord, maar het zou kunnen.

‘Laat eens kijken,’ zei ze. ‘We willen meer weten over het Ormond-raadsel.’

Daar had je het weer, de woorden die ik in het kantoor van Rafe had gezien.

‘We willen alles weten,’ zei ze, ‘dus steek maar van wal. Geef antwoord,’ schreeuwde ze en ze schopte tegen de achterkant van mijn knieën.

Mijn benen begaven het en opnieuw viel ik op de grond. ‘Ik weet niks van een Ormond-raadsel. Ik weet niet waar jullie het over hebben. Waarom vragen jullie het niet aan iemand anders die Ormond heet? We zijn met een heleboel. Ik weet niets.’

Het was waar. Ik had geen flauw idee waar ze het over hadden. Maar dat wilden ze niet geloven.

‘Ik zal je een andere vraag stellen,’ ging de vrouw verder. ‘Wat weet je over de Ormond-singulariteit?’

‘Echt, daar weet ik ook niks van.’

‘Dat kan niet,’ schreeuwde ze. ‘Vertel ons wat je weet.’

‘Ik weet niets. Laat me gaan, jullie verspillen je tijd.’ Ik probeerde mijn stem niet te laten trillen; ik wilde niet dat deze mensen wisten hoe bang ik was. Stel je voor dat ze me zouden vermoorden en vervolgens in hun achtertuin begraven? Niemand wist waar ik was. Ik wist zelf niet eens waar ik was. En Boges wist alleen van de afspraak in Memorial Park.

Mijn ondervragers veranderden van tactiek.

‘Wat weet je van de Ormond-engel?’ De stem klonk nu rustig en serieus.

‘Niets.’

Boges had gelijk. De engel was belangrijk.

‘We beginnen opnieuw,’ zei mijn ondervrager. ‘We hebben alle tijd van de wereld.’

‘Nee, dat hebben we niet,’ hoorde ik iemand achter me fluisteren.

‘Hou je kop, Kelvin,’ zei de vrouw.

Iemand pakte me bij de schouders en trok me omhoog. ‘Vertel ons wat je weet, anders gaan we heel vervelend worden.’

Eerlijk gezegd vond ik het al knap vervelend.

22.31 uur

‘Voor de laatste keer…’ begon iemand.

‘Ik dacht dat je die kleine etter net had verteld dat we alle tijd van de wereld hadden.’

‘Hou je kop, Kelvin.’

‘Vertel ons alles wat je weet over het Ormondraadsel en de Ormond-engel.’

‘Waar hebben jullie het over?! Niets. Ik weet van niets, van alle twee niet. Laat me alsjeblieft gaan!’

Ze kenden geen genade en bleven aandringen. Ze wilden een antwoord. Ik werd op de grond rond gerold, geschopt en heen en weer gesleurd. Mijn handen waren nog steeds vastgebonden en ik zat nog altijd opgesloten in de jutezak. Ik zweette, hijgde en alles klonk uit de verte.

23.29 uur

Ik had gezegd dat ik naar de wc moest.

Een van hen bracht me naar het toilet, trok de zak van mijn hoofd en sloeg de deur achter me dicht. ‘Geef maar een gil als je klaar bent,’ riep hij. Vervolgens barstte hij in lachen uit; waarschijnlijk omdat hij bedacht wat een klus het voor me moest zijn met mijn handen achter mijn rug gebonden.

Ik keek om me heen, maar er was geen uitweg. Er waren geen ramen of ventilatoren. Ik probeerde details over de ruimte waarin ik me bevond op te slaan en spoelde het toilet door met mijn elleboog. Voor ik iets kon roepen, vloog de deur open, werd de zak weer over mijn hoofd gegooid en werd ik meegesleurd voor nog meer vragen.

‘Je vader heeft je een kaart gegeven, toch.’ Het klonk als een mededeling en niet als een vraag.

‘Nee,’ zei ik. ‘Mijn vader heeft me geen kaart gegeven. Ik weet niks van een kaart. Wat voor kaart?’

‘Je vader…’

‘Mijn vader is al meer dan een half jaar dood,’ schreeuwde ik. ‘Tegen de tijd dat hij uit Ierland kwam, kon hij niet meer praten. Hoe had hij me in vredesnaam een kaart moeten geven? Denk dan zelf eens na! Jullie verspillen je tijd aan mij. Ik weet er helemaal niets van af.’

In de stilte die volgde op mijn uitbarsting hoorde ik mijn ontvoerders onder elkaar fluisteren. Een paar woorden ving ik op. Zo te horen waren deze mensen aanwezig geweest op de conferentie in Ierland. Daar hadden ze zeker iets gehoord over het Ormond-raadsel. En de Ormond-singulariteit, wat dat ook mocht wezen.

23.58 uur

Zonder waarschuwing werd ik de gang door gesleept en een klein kamertje in geschoven, niet groter dan een kast. Ik boog me net voorover om de zak af te schudden toen ik door een harde klap op mijn hoofd van mijn stokje ging.