4 januari
Nog 362 dagen te gaan…
11.35 uur
Boges stond voor de deur. Vandaag droeg hij zijn krullen, waar hij de schurft aan heeft, strak naar achteren gekamd. ‘Hoi,’ zei hij. Zijn lach verdween meteen van zijn gezicht toen hij zag hoe bont en blauw ik was. Hij vloekte. ‘Wat is er met jou gebeurd? Heb je gevochten?’
Daar gaan we, dacht ik. ‘We hebben in de baai een ongeluk gehad met de boot,’ zei ik. ‘Ik ben bijna verdronken.’
Boges keek me niet-begrijpend aan.
‘Ze hebben me met een helikopter aan een touw uit zee opgehesen. O ja, en er zaten ook haaien.’
Boges keek me vragend aan. ‘Ja, natuurlijk,’ zei hij na een moment van stilte. ‘Mijn oma heeft vijftig miljoen gewonnen in de loterij en de NASA heeft mij gevraagd voor hun volgende maanlanding.’ Hij stond een beetje te grinniken en wachtte tot ik zou meedoen.
Maar het was niet grappig. Ik maakte het verband los en liet hem de bloederige wond zien.
Boges vloekte weer. ‘Waarom heb je me dat niet verteld toen je me gisteren belde?’
‘Dat wilde ik net doen toen… nou ja, je weet het nu toch?’
‘Dus dat was jij!’ riep Boges. Zijn ogen werden plotseling groot. ‘Nee, man! Ik heb het op het nieuws gezien. Dat er iemand uit zee gered moest worden.’ Hij grijnsde naar me. ‘Man, je bent beroemd.’
‘Dacht je dat ik om zoiets beroemd wil zijn?’
Boges keek naar ons huis en de stapel kapotte spullen bij de vuilnisbak. ‘Zou de onderwereld achter de inbraak zitten?’ opperde hij lachend. ‘Misschien zat er een goudklomp in de koffer van je vader. En hebben ze dat ook meegenomen. Daar zul je nooit achter komen.’
‘Een goudklomp. Tuurlijk.’
We lachten. Het was de eerste keer sinds tijden dat ik kon lachen. Héél even vergat ik het verdriet om mijn vader, tot het me weer overviel, net als de haaien.
12.02 uur
De telefoon in de zitkamer rinkelde. Ik rende weg om op te nemen en Boges kwam achter me aan.
Een vriend van pap belde vanaf de kust.
‘Hé, Theo,’ zei ik. ‘Wil je mijn moeder hebben?’
‘Nee, eigenlijk niet,’ zei hij. ‘Volgens mij heeft ze genoeg aan haar hoofd. Ik vertel het liever aan jou.’
‘Wat moet je me vertellen?’ vroeg ik. Mijn maag begon zich al om te draaien.
‘Ik heb net de wijkagent van Treachery Bay gesproken. De boot van je vader is vanmorgen vroeg een paar kilometer naar het noorden aangespoeld. In de buurt van het Zwanennest.’ Het bleef even stil. ‘Hij zei dat er aan de boot was geknoeid.’
‘Geknoeid?’ Ik herinnerde me hoe raar het bootje op de golven had gedanst en hoe snel het vol water was gelopen en diep kwam te liggen.
‘Ik ben bang van wel, Cal. Volgens de agent heeft iemand heel bewust gaten in het metaal gemaakt. Vanaf het moment dat jullie vertrokken, hebben de luchtkamers zich heel langzaam met water gevuld.’
‘Ik vroeg me al af waarom de luchtkamers het bootje niet boven water hebben gehouden. Maar wie zou zoiets doen? We hadden wel dood kunnen zijn,’ fluisterde ik. Ik wilde niet dat mam het zou horen.
‘Het kan iedereen zijn geweest. Het is niet moeilijk om in de schuur te komen. Het zal wel een of andere dronkenlap zijn geweest met een ziek gevoel voor humor. Er is verder niet veel dat de politie kan doen. Jullie hebben gewoon heel veel geluk gehad.’
Nadat ik Theo’s vragen had beantwoord over hoe het met ons ging en hem had verteld dat ik het tegen mijn moeder zou zeggen, hing ik op. Ik had niet eens de moeite genomen hem te vertellen dat er bij ons was ingebroken.
‘Wat is er aan de hand? Wie was dat?’ vroeg Boges.
‘Er is iets heel erg mis,’ zei ik. ‘Er gebeuren vreselijke dingen met ons gezin. Sinds mijn vader vorig jaar in Ierland is geweest, is er iets ergs aan de hand.’ Ik liet hem de brief van mijn vader en de tekening van de engel zien.
Boges bleef zitten en nam alles langzaam en zwijgend in zich op. Toen vertelde ik hem over het geknoei aan de boot, over het zwemvest dat zich vol had gezogen met water en over die idiote vent en zijn waarschuwing over de Ormond-singulariteit.
‘De wat?’ vroeg Boges.
‘De Ormond-singulariteit. Iets wat met mijn familie te maken heeft.’
‘Het klinkt gevaarlijk, Cal. Het zal je oom niet bevallen als hij hoort dat er aan de boot is geknoeid,’ zei Boges. ‘Ik wil niet vervelend zijn, maar ik geloof niets van dat dronkenlappenverhaal van Theo.’
‘Theo? Wat wilde Theo?’ vroeg mam toen ze de keuken binnenkwam. Ze begon de vaatwasser in te ruimen.
Boges ging ongemakkelijk verzitten.
Ik wilde haar niet ongerust maken met dit laatste nieuws. Nog niet. ‘Hij heeft met de agenten gesproken,’ zei ik. ‘onze boot is aangespoeld bij het Zwanennest en hij vond dat we dat moesten weten.’
22.49 uur
Boges was naar huis en ik lag op mijn bed en probeerde te slapen. Het was een benauwde nacht. Al mijn blauwe plekken deden pijn en mijn handen prikten. Ik staarde naar de tekening van de engel en dacht aan de laatste dagen die ik met mijn vader in het ziekenhuis had doorgebracht. Zijn lichaam was slap en teerde weg, maar hij had me steeds indringend aangekeken.
‘Wat is er, pap?’ had ik gevraagd. Ik voelde dat hij me wanhopig graag iets wilde vertellen.
Maar tegen die tijd kon hij al niet meer praten.