10 januari
Nog 356 dagen te gaan…
00.29 uur
Ik was verdwaald in een vreemde, zwarte, pijnlijke droomwereld. Vage stemmen zweefden om me heen.
‘We hebben al genoeg tijd aan hem verspild. Hij weet niks.’
‘Hij is nutteloos. We moeten hem laten gaan.’
‘Dumpen zul je bedoelen!’
‘Wat, hem van een rots de diepte in gooien?’
Ze wilden me vermoorden!
‘Snap je dan niet dat we levend meer aan hem hebben dan dood?’
‘Maar hij kan ons identificeren. We hebben geen keus, hij moet uit de weg worden geruimd.’
‘Nee. We hebben hem levend nodig.’
0.38 uur
De stemmen werden duidelijker en vervaagden weer. Ik lag op de grond en deed mijn uiterste best om wakker te blijven, vechtend tegen het zware gevoel in mijn hoofd. Uit alle macht probeerde ik me te concentreren op wat de stemmen zeiden. Het was allemaal zo mistig. Ik voelde om me heen naar de muur om tegenaan te gaan zitten, toen de deur plotseling openging. Een donkere, vage figuur boog zich over me heen…
05.51 uur
Langzaam werd ik wakker. Ik had geen idee hoe lang ik buiten westen was geweest, maar ik dacht dat het wel een paar uur moest zijn, want het begon al licht te worden. Ik wist niet of de stemmen die ik had gehoord, echt waren of deel van een nachtmerrie. Het leek allemaal een verre herinnering. Was er nou werkelijk iemand hier binnen geweest? vroeg ik me af. Wat was er gebeurd?
Mijn schouder deed pijn. Waarschijnlijk had ik de eerste keer dat ik was neergeslagen tegen iets hards gestoten. Het duurde even voor mijn hoofd helder was en ik weer wist wat boven en onder was. Ik schudde de zak van me af en keek om me heen.
Of de stemmen nu echt waren geweest of niet, ik moest een manier zien te vinden om hieruit te komen.
06.01 uur
Ze hadden me opgesloten in een soort kast, een piepklein kamertje waarin schoonmaakspullen stonden. Tussen alle planken, dweilen, emmers en spullen op de vloer kon ik mijn kont amper keren.
Toen mijn ogen zich aan het licht aangepast hadden, zag ik een dakluik in het plafond. Wanhopig zocht ik naar een manier om erheen te klimmen, maar eerst moest ik mijn handen los zien te krijgen. Ik had iets scherps nodig.
06.07 uur
Ik had een plan bedacht. Ik drukte mijn oor tegen de deur en luisterde ingespannen of ik aan de andere kant bewegingen hoorde.
Stilte.
In de deuropening stak een afgebroken tegel een stukje uit. De rand was ruw en scherp. Ik draaide me om en hield mijn gebonden handen tegen de rand; daarna begon ik ze heen en weer te bewegen in een poging het touw stuk te krijgen.
Het was erg pijnlijk om zo achterovergeleund te zitten, zeker met mijn zere schouder, en hoe ik het ook probeerde, ik kreeg het touw niet stuk zonder ook mijn handen open te halen.
Het deed zeer, maar mijn plan werkte.
06.13 uur
Mijn handen waren bevrijd. Ik keek weer naar boven, naar het dakluik. Het leek onmogelijk hoog, maar ik moest proberen naar boven te komen. Snel keerde ik een stapel emmers op zijn kop, zette ze stevig neer en gebruikte toen de hoeken van de muren om erbovenop te klimmen.
Ongemakkelijk hurkend en gesteund door de muren, kwam ik voorzichtig overeind. Ik kon het me niet veroorloven om te vallen, want het geluid van de omvallende emmers zou mijn ontvoerders alarmeren. Het moest lukken.
Even dacht ik dat ik buiten iets hoorde, maar het kon ook het bonken van mijn pijnlijke hoofd zijn.
06.19 uur
Ze kwamen terug. Ik moest opschieten.
‘Er is geen enkel verband tussen hem en ons,’ hoorde ik een man zeggen. ‘We zullen hem voorlopig even hier moeten houden. Later kunnen we hem laten lopen; we pakken hem wel weer wanneer we hem nodig hebben.’
Wilden ze me als een konijn opjagen? Meer motivatie dan die woorden had ik niet nodig. Mijn vingertoppen raakten nauwelijks de rand van het dakluik, maar het was nu of nooit. Ik boog mijn knieën en zette me stevig af. Even dacht ik dat ik zou vallen en met een dreun op de grond zou komen, maar ik kon mezelf net houden. De toren van emmers kon elk moment omkieperen en me verraden.
Tegen de muur gedrukt en hangend aan één arm tastte ik naar de sluiting. Ik duwde uit alle macht. Niets. Ik probeerde het opnieuw en duwde nog harder. Deze keer begon het te kraken.
Ik verstijfde. Hadden ze me gehoord?
Ik kon het niet veel langer houden. Elke spier in mijn lichaam spande zich om me daar boven te houden, ingeklemd in een hoek vlakbij het plafond, als een menselijke spin.
Ondanks mijn wankele positie nam ik een risico en met alle kracht die ik kon vinden, gaf ik een harde ruk aan de hendel. En deze keer ging het luik met luid gekraak open. Met een soort slingerbeweging wist ik mezelf omhoog te gooien en beide zijden van het luik te grijpen. Ik schopte tegen de muren en de emmers en werkte mezelf door de opening. Met donderend geraas viel de stapel emmers op de grond.
Ik was buiten. Ik kroop over het dak en durfde niet om te kijken. Beneden me klonk al geschreeuw. Ik zag een balkon, sprong erop en gleed langs de regenpijp naar beneden. Net toen ik op de grond landde, verscheen er een man op het balkon.
Hij keek omlaag en staarde me woedend aan. ‘Je kunt maar beter je kop dichthouden,’ riep hij terwijl hij een been om de regenpijp sloeg.
Ik draaide me om en rende weg. Ik concentreerde me op het rennen en nergens anders op, ik dwong mezelf harder te rennen dan ik ooit had gedaan…
06.58 uur
Ik was in een deel van de stad dat ik niet kende en probeerde de weg naar huis te vinden. Ik dacht niet dat ik nog één stap zou kunnen zetten, maar ik zette door.
Hoe lang ik door de stad liep, wist ik niet. Ik wenste dat ik beter op het huis had gelet waaruit ik was ontsnapt. Maar ik wilde daar alleen maar zo snel mogelijk weg, dus zodra ik de grond had geraakt, was ik als een idioot begonnen te rennen. Ik wist zeker dat we de avond ervoor minstens een uur in de auto hadden gereden, maar misschien hadden ze ook wel een paar rondjes gereden om me in de war te brengen.
Uiteindelijk kwam ik in een straat die ik kende en daarvandaan vond ik de weg naar huis.
Thuis
Flood Street, Richmond
07.43 uur
Iedereen lag nog in bed toen ik thuiskwam. Ik sloop naar mijn kamer en maakte een paar aantekeningen. Namen van straten en gebouwen waar ik langs was gekomen. Op een kruising niet ver van het huis was een klein kerkje geweest, en een basisschool en een wasstraat voor auto’s.
Daarna haalde ik mijn vaders tekening van de reusachtige engel tevoorschijn. Ik bestudeerde die nauwkeurig, op zoek naar iets wat kon verklaren waarom ik kon zijn ontvoerd en ondervraagd. Wat is er toch met jou, vroeg ik aan de strenge figuur, wat wil iedereen weten? Welk geheim bewaak je?
Op dat moment viel het me op dat de engel iets om zijn nek had dat onder het gasmasker uit kwam. Het leek nog het meest op een sieraad. Een soort van… medaillon? Hoe bestond het dat ik dat niet eerder had gezien?
Misschien zou ik op een dag achter het geheim komen en kon ik teruggaan naar die plek, maar dan zonder zak over mijn hoofd of touw om mijn polsen..
09.21 uur
Ik werd wakker en de doodsangst van de avond ervoor verdrong de nachtmerrie die ik weer eens had gehad. De duisternis uit mijn droom, de vrieskou, de angst, de witte speelgoedhond en ergens een huilende baby, werden overschaduwd door de herinnering aan de bezemkast waarin ik opgesloten had gezeten.
Wat moest ik tegen mam zeggen? Ze zou woest op me zijn omdat ik gisteravond niet thuis was gekomen, maar ik kon haar met geen mogelijkheid vertellen dat ik was ontvoerd. Niet na alles wat ze al had meegemaakt. Ik wist dat ik het voor mezelf moest houden. Voorlopig in elk geval.
Er hing een eigenaardige sfeer in huis. Ik stapte uit bed en liep de gang door.
Gabi en mam waren allebei in de keuken, mam stond met haar rug naar me toe te bellen en aantekeningen te maken.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ik. Ik was bang dat ze erachter waren gekomen waar ik was geweest.
‘Wat is er?’ vroeg ik nog eens.
‘Het is állemaal weg,’ fluisterde Gabi. ‘Alles.’
‘Wat? Wat is er weg?’
Mam liet het potlood waarmee ze aan het schrijven was vallen en het rolde over de grond. Langzaam legde ze de telefoon neer. Toen ze zich naar ons omdraaide, snakte ik naar adem van schrik. Ze zag er bijna net zo beroerd uit als op het moment dat ze het nieuws kreeg over de ziekte van pap.
Gabi wendde zich tot mij. ‘Al ons geld is weg, Cal! Pap heeft zo’n beetje alles opgenomen toen hij in Ierland was.’
Ik keek naar mam alsof ik wilde zeggen: vertel me dat het niet waar is.
‘Ze heeft gelijk,’ fluisterde mam. ‘Er stond precies genoeg geld op de rekening voor zes maanden hypotheekafbetaling. Nu is er niets meer.’
Ik kon niets uitbrengen. Ik keek hoe mam Gabi troostte, haar dicht tegen zich aan drukte, over haar haren streelde en zei dat het allemaal goed zou komen.
Hoe moest mam zonder geld de hypotheek betalen? Tot vorig jaar had ze een volledige baan gehad bij een architect, maar ze had heel lang onbetaald verlof moeten opnemen toen pap ziek werd. Nu deed ze alleen nog maar tijdelijk werk.
‘Allemaal weg,’ zei mam. ‘Verdwenen. Meer dan honderdduizend dollar is in rook opgegaan. Al ons spaargeld. Er staat nog negentien dollar op de rekening.’
Het enige geluid was het ingehouden snikken van Gabi. Ik wilde iets zeggen, maar kon geen woorden vinden. Ik wist dat de hypotheekbetalingen elke maand automatisch van paps rekening werden afgeschreven. Maar wat zou er nu gebeuren? Mam verdiende net genoeg voor de boodschappen. We hadden onze vader verloren, ik had bijna mijn leven verloren en nu leek het erop dat we ons huis ook nog gingen verliezen.
Wie deed ons dit aan? Als ik misschien toch nog van plan was geweest mam te vertellen wat er gisteravond was gebeurd, kon daar nu geen sprake meer van zijn. Op geen enkele manier kon ik haar opzadelen met nog meer problemen. Ze was zo gespannen dat ze niet eens vroeg waar ik gisteravond was geweest.
‘Ik moet oom Rafe bellen,’ zei mam.
‘We raken ons huis niet kwijt, mam. Ik kan gaan werken,’ zei ik. ‘Ik kan van school gaan en een baan zoeken.’
Mam trok me stevig tegen zich aan. ‘Geen sprake van. We komen er wel uit. Godzijdank heb ik jullie nog,’ zei ze. ‘Ik weet nog niet hoe, maar we redden het wel. We hebben altijd elkaar nog.’
Het huis van Boges
Dorothy Road, Richmond
10.52 uur
Het was heet op de fiets; het was vast dertig graden in de schaduw.
Zodra ik bij Boges was, gingen we naar zijn kamer. Ik liet me op de oude zitzak vallen en vertelde hem wat er de vorige avond was gebeurd, plus het nieuws van vanmorgen.
Hij zat daar maar aan zijn hoofd te krabben en staarde me ongelovig aan. Alweer. ‘Je bent bijna verdronken. Je bent ontvoerd. En nu raak je misschien je huis kwijt. Is dat ongeveer wat je zei?’
‘Inderdaad,’ zei ik. ‘En ik dacht nog wel dat het niet veel erger kon worden.’
‘En dan doet je vader ook nog een reusachtige ontdekking, waarschuwt je voor gevaar, vlak voor hij ernstig ziek wordt. En een of andere idioot komt op straat achter je aan en probeert je wijs te maken dat je vader is vermoord.’ Boges schoot in de lach. ‘Man, het is te belachelijk voor woorden.’
‘Ik weet het.’ Ik lachte terug. ‘Het is krankzinnig, maar wel waar.’
Ik kon het zelf amper geloven, maar zo zag mijn leven eruit. Een jaar geleden waren de grootste zorgen in mijn leven wiskunderepetitie, voetbal, meisjes, mijn kleine zusje dat spullen van mijn kamer pikte, en dat pap en mam erop stonden dat ik veel te vroeg thuis was. Hoe had het allemaal zo snel kunnen veranderen?’
‘Je moet naar de politie,’ zei Boges. ‘Hoor je me?’
‘Dat kan ik niet doen, Boges. Dat gaat niet.’
‘Waarom niet?’ vroeg hij alsof ik gek was. ‘Dit is foute boel, man. Ze hebben je ontvoerd! In de kofferbak van een auto gegooid! Bewusteloos geschopt!’
‘Het kán niet, nou goed!’ Ik wist dat het de meest logische keuze was, maar ik wilde de politie er niet bij betrekken. Die kerel op het balkon had gezegd dat ik mijn kop moest houden. ‘Ze willen dat ik mijn kop hou. Geloof me, ze zijn niet te vertrouwen. Stel je voor dat ze weten waar ik woon? Ze deinsden er niet voor terug me aan te pakken, Boges. We verkeren misschien wel allemaal in gevaar. En mam,’ vervolgde ik, ‘die kan het er echt niet bij hebben. Het is te veel. Ze kan het allemaal maar net aan.’
Boges haalde zijn schouders op. ‘Ik hoop dat je weet wat je doet. Trouwens… je vader moet een zenuwinzinking hebben gehad voor hij al dat geld opnam. Misschien kwam het door het virus.’
Ik knikte, blij dat hij niet verderging over de politie. ‘Maar wat kan hij met zo’n enorm groot bedrag hebben gedaan?’
‘Ik weet het niet. Maar hoe sneller we snappen wat er aan de hand is, hoe sneller we uit deze ellende kunnen komen.’
Hij had gelijk.
‘Ik vraag me de hele tijd af,’ ging Boges verder, ‘hoe het zit met je oom. Hij is de tweelingbroer van je vader. Het is voor hem een eitje om zich voor te doen als je vader.’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Het geld is in Ierland opgenomen.’
‘Goed. Maar hij heeft ook gelogen over de tekeningen, weet je nog? Waarom zou hij dat doen?’
Daar hoefde ik niet lang over na te denken. ‘Hij wil duidelijk niet dat iemand anders ervan weet.’
‘Dat dacht ik ook,’ zei Boges. ‘Het lijkt wel of hij niet wil dat iemand zelfs maar weet dat ze bestáán. Dat betekent dat ze van groot belang zijn. Belangrijk genoeg om te stelen en belangrijk genoeg om over te liegen.’ Boges liet zijn stoel draaien om me aan te kijken. ‘Dus,’ zei hij, ‘weet Rafe dat de tekeningen iets te zeggen hebben. Hij moet dus ook iets over het Ormond-raadsel weten.’
Mijn hersenen voelden aan als pap. Ik dacht niet dat ik ooit weer in staat zou zijn om me te concentreren. Er waren te veel dingen gebeurd in de familie, en allemaal waren ze even vreselijk.
‘Gisteravond,’ zei ik, ‘hadden ze het nergens anders over. Wat weet je over het Ormond-raadsel? Wat weet je over de Ormond-engel? Wat weet je over de Ormond-singulariteit? Ik bleef maar zeggen dat ik er niets van wist. Behalve dat ze allemaal onze familienaam dragen. Toen begonnen ze over een kaart. Of ik iets wist van een kaart. Had pap me een kaart gegeven? Het hield niet op. Ik wist helemaal niets te vertellen, maar ze geloofden me niet. Ik weet niet wat er was gebeurd als ik niet was ontsnapt.’
‘Wilden ze iets weten over een kaart?’ vroeg Boges. ‘Hoe denk je dat ze aan al die informatie zijn gekomen?’
‘Ze waren bij de conferentie in Ierland. Daar hoorde ik ze over praten. Ik denk dat zij ook hebben ontdekt wat pap over onze familie heeft ontdekt.’
‘Je vader zei dat er gevaar dreigde,’ zei Boges. ‘Daar had hij gelijk in.’
Tot gisteravond had ik me niet gerealiseerd hoe gevaarlijk het allemaal kon worden. Je moet onderduiken, had de man op straat gezegd. Je moet onderduiken tot 31 december.
‘Ik heb geen idee hoeveel Rafe over deze dingen weet,’ zei ik. ‘Sinds paps begrafenis is hij zo…’ Ik herinnerde me details van die vreselijke dag en stak mijn hand in de zak van mijn sweater. ‘Boges! Ik herinner me ineens iets.’ Ik hield de sleutel met het zwarte labeltje omhoog. ‘Ik weet waar die op past en ik weet waar de tekeningen zijn.’
12.43 uur
We sprongen op onze fiets en raceten ervandoor.
‘Cal, wil je me alsjeblieft vertellen waarom we naar de begraafplaats gaan?’
‘Dit is de sleutel van de grafkelder van de familie Ormond,’ riep ik hem toe. ‘Daar ligt mijn vader met mijn grootouders en nog een heel stel andere oude Ormonds, vanaf 1878. Uiteindelijk komen we daar allemaal terecht.’
‘Hebben jullie een mausoleum? Gatver… Dus daar staan allemaal kisten en as opgeslagen in plaats van dat ze worden begraven?’
‘Jep.’
Zoals de zaken er nu voor stonden, was ik bang dat ik er ook zou komen te liggen, en wel ruim voor mijn tijd. Die angst maakte dat ik nog harder op de pedalen trapte. Ik moest dit overleven. Ik zou het werk van pap voortzetten en het reusachtige geheim dat hij had ontdekt, ontrafelen.
Begraafplaats Crookwood
First Avenue, Crookwood
13.25 uur
De sleutel plakte in mijn zweterige hand toen we door de zware, ijzeren poort renden. De begraafplaats was een vredige plek, met bomen en tuintjes waar wandelpaden tussendoor liepen. Om ons heen lagen de graven, sommige als een bloembed met een eenvoudige steen terwijl andere uitgebreider versierd waren, met engelen op voetstukken, hun stenen vleugels uitgespreid.
Ik vroeg me af of de Ormond-engel ook ergens stond. Ik dacht van niet.
Ik was samen met mam en Rafe toen we de as van pap op een plank in de grafkelder van de familie zetten en ik wist zeker dat daar geen engel stond te waken.
Het sombere, vierkante stenen gebouw zonder ramen met zijn solide, roestrode ijzeren deur stond kil voor ons. Onze familienaam en het wapen waren in de steen boven de deur uitgehouwen, verweerd door wind en regen.
‘Schiet op, man,’ zei Boges. ‘Ik zie iemand in uniform deze kant op komen. Zeker de bewaking.’
Ik stapte de traptreden op, stak de sleutel in het slot en probeerde die om te draaien. Hij gaf geen millimeter mee.
‘Hé, wat moeten jullie daar? Wegwezen,’ riep de man van de beveiliging.
‘Kom op kerel, schiet nou op,’ zei Boges.
‘Ik doe mijn best!’
Eindelijk draaide de sleutel in het slot en ik begon de deur open te duwen.
‘Maak dat je wegkomt! Waar denk je dat je mee bezig bent?’
Met de half geopende deur achter me draaide ik me om naar de man. ‘Het is oké,’ zei ik en ik liet hem de sleutel zien. ‘We zijn familie.’
De man van de beveiliging stond onder aan de trap. Hoewel hij twee treden lager stond dan ik, was hij groter. ‘Alleen de wettelijke vertegenwoordiger van dit graf mag hier naar binnen. Laat me het certificaat zien.’
‘Maar zijn vader ligt daar binnen,’ riep Boges. ‘Hij mag toch zeker wel…’
‘Hij mag helemaal niks. Dat kan iedereen wel zeggen. Jullie kunnen er maar beter snel vandoor gaan.’ Hij haalde een mobieltje tevoorschijn. ‘Jullie kunnen nu nog zelf weggaan, ik kan mijn collega oproepen, die gooit jullie er met liefde uit, of ik kan de politie bellen. Zeg het maar.’
Ik duwde de deur verder open en ving een glimp op van de lange plank waar de kist van mijn opa stond, maar ik zag ook nog iets anders. Iets wat er de laatste keer dat ik hier was zeker niet was geweest.
De bewaker greep me beet en trok me van de trap af. Hij gooide de ijzeren deur achter me dicht. Nu had zijn collega zich bij hem gevoegd, een gedrongen, gemeen uitziende man met een rood gezicht.
‘Maak dat je wegkomt voor ik de politie bel. Bernie?’
Bernie greep Boges. ‘Zeker een stelletje zombies die een plek zoeken om te wonen.’
‘Zombies?’ herhaalde ik verbijsterd.
‘Idioten die inbreken in de grote grafkelders om er hun intrek te nemen. Zieke gasten die we moeten verwijderen,’ zei Bernie en hij verstevigde zijn greep op Boges.
‘Laat me los,’ zei Boges en hij trok zich los. ‘We gaan al.’
13.49 uur
De bewakers keken toe hoe we onze fiets van het slot haalden en vertrokken. Ik liet de sleutel weer in mijn zak glijden.
‘Wat een tijdverspilling,’ zei Boges.
‘Toch niet. Ik heb daar binnen iets gezien.’
‘Ja, een zombie zeker.’
‘Ik zag een plastic doos met een rood deksel. Precies zo een als ik in het huis van Rafe heb gezien. Hij gebruikt onze grafkelder als kluis.’
‘Ik zou wel willen weten wat hij er dan in bewaart,’ zei Boges toen we bijna bij mijn straat waren.
‘Ik denk dat ik het wel weet,’ zei ik.
Net voor we op de hoek uit elkaar gingen, liet ik de sleutel voor de neus van Boges bungelen. ‘Je snapt heus wel dat we nog teruggaan,’ zei ik. ‘Om het zeker te weten.’
‘Wanneer?’ vroeg Boges aarzelend.
‘Als er niemand is,’ zei ik.
‘Dat bevalt me totaal niet.’
Thuis
Flood Street, Richmond
14.23 uur
Het eerste wat me opviel toen ik het huis binnenliep, was de ongewone stilte die er heerste. Mam had een briefje op de koelkast achtergelaten.
In de keuken stond ik naar de stilte te luisteren. Het was een stilte voor de storm, die elk moment los kon barsten.
‘Gabi?’ riep ik. ‘Ben je thuis?’
Geen antwoord.
‘Gabi?’ riep ik nog een keer.
Niets.
Ik liep verder het huis in, op mijn hoede nu, klaar om te vluchten.
Ik liet mijn rugzak vallen toen ik zag wie er op de keukenvloer lag.
Oom Rafe… in een plas bloed.
14.26 uur
Ik rende naar hem toe. Hij was bewusteloos en het bloed leek uit zijn achterhoofd te komen. Was hij neergeschoten?
Ik trok mijn rugzak open; misschien kon ik het bloeden stelpen met iets. Ik wilde net een ambulance bellen toen me wat verschrikkelijks te binnen schoot. Als oom Rafe gewond was, dan was Gabi misschien ook…
‘Gabi!’ schreeuwde ik en ik rende naar haar kamer. ‘Gabi?’
De naam van mijn kleine zusje bleef steken in mijn keel.
Daar lag ze, in de deuropening van haar kamer, slap en in elkaar gefrommeld als een lappenpop.
Ik liet me op mijn knieën vallen en legde mijn oor op haar borst. Ze ademde niet!
‘Gabi,’ smeekte ik. ‘Zeg alsjeblieft iets.’
Ik raakte in paniek en probeerde me te herinneren wat je moest doen om iemand te reanimeren, zoals we op school hadden geleerd. Korte, stevige stoten op haar borstkas, haar neus dichtknijpen en mond-op-mondbeademing toepassen. Mijn vingers trilden en ik probeerde mezelf te kalmeren; ik herinnerde me dat je langzaam moest tellen tussen elke ademhaling.
‘Haal nou adem,’ jammerde ik. Ik zag hoe haar lichaam de adem die ik net in haar had geblazen weer uitademde. Ik moest een ambulance bellen, maar ik kon mijn kleine zusje niet alleen op de koude vloer achterlaten.
14.29 uur
‘Haal dan adem, verdomme!’ schreeuwde ik tegen haar. Mijn hart bonkte. Gabi mocht niet doodgaan. Mijn lichaam schokte van het snikken. Reageerde ze? Ik lette op haar borstkas en durfde te zweren dat die nu uit zichzelf omhoogkwam. Ik veegde de tranen uit mijn ogen. Het moest goed komen met haar.
Toen hoorde ik iets beneden.
Even dacht ik dat het mam was en ik wilde al iets roepen toen ik de stem weer hoorde.
Dat was mam niet!
‘Doorzoek het huis,’ zei een mannenstem. ‘Hij moet hier ergens zijn. Als je hem ziet, zorg dan dat hij niet kan ontsnappen.’
Het waren mijn ontvoerders en ze zaten achter me aan!
‘Alsjeblieft, Gabi,’ smeekte ik. Ik blies nog een keer lucht in haar, telde en drukte op haar borstkas. ‘Ga nou niet dood.’
De tijd drong. Er klonken voetstappen op de trap achter me. Toen hoorde ik een sirene in de richting van het huis komen.
Een stem op de trap riep: ‘Iemand heeft de politie gebeld. We moeten hem grijpen en maken dat we wegkomen.’
Ik keek naar het gezicht van mijn zusje, wanhopig op zoek naar een teken van leven. Toen zag ik een heel klein beetje kleur op haar wangen komen en de ader in haar hals aarzelend kloppen. Ze ademde weer! En haar hart klopte. Ik hoorde de sirene van een ambulance. Hij was bijna hier. Gabi zou hulp krijgen. Met Gabi kwam het goed.
Ik durfde geen seconde langer te wachten. Ik kuste mijn zusje op haar voorhoofd en kneep even in haar kleine, koude handen. Toen pakte ik mijn rugzak, sprong het raam uit en landde in de dichtstbijzijnde appelboom.
14.37 uur
Het dichte bladerdak onttrok me aan het zicht, dus bleef ik zitten waar ik zat. Met moeite hield ik me vast aan de takken. De zoektocht door het huis ging verder. Ik merkte dat ik van top tot teen zat te trillen en bad dat niemand me zou zien. Ik trok mijn rugzak dichter tegen me aan.
Ik had aangenomen dat het de mensen waren die me gisteravond in Memorial Park hadden ontvoerd, maar daarin vergiste ik me. Die waren het niet. Maar wie dan wel?
‘Kijk, daar zit hij!’
Ze hadden me ontdekt. Ik hoorde hen bij het raam.
‘Daar, daarboven, hij zit in de boom.’
O nee, helemaal niet, dacht ik en ik liet los.
De takken braken mijn val een beetje, maar ik kwam toch hard op de grond terecht. Ik rende langs een zwarte Subaru die voor het huis geparkeerd stond en ging ervandoor, rennend voor mijn leven. Ik wilde zo snel mogelijk zo veel mogelijk afstand creëren tussen mijzelf en het geschreeuw achter me van de mannen die de achtervolging hadden ingezet.
Ik keek even snel achterom. Behalve twee stevige kerels die probeerden door het verkeer heen de straat over te steken, zag ik ook nog een ambulance en een politieauto die slippend de oprit op reden.
Ik dacht dat ik gisteravond op mijn hardst had gelopen, maar nu brak ik dat record met gemak. Ik racete de straat op. Auto’s claxonneerden terwijl ze op de rem trapten. Chauffeurs vloekten tegen me, maar dat kon me niets schelen.
15.06 uur
Ik had ze afgeschud. Inmiddels rende ik langs straten waar ik nog nooit was geweest. Na een tijdje dook ik een groot winkelcentrum in. Ik vond een rustig hoekje, waar ik hijgend en zwetend Boges belde.
‘Boges,’ hijgde ik en ik probeerde op adem te komen. ‘Er is thuis iets vreselijks gebeurd en…’
Maar Boges onderbrak me. ‘Het barst hier van de politiemensen. Mijn moeder is bijna hysterisch geworden.’
‘Politie bij jou thuis? Waarom?’
‘Hoe moet ik dat weten?! Luister Cal, ik kan nu niet praten. Ik bel je later, oké?’
‘Nee! Wacht! Wat is er gebeurd? Waarom is er politie bij jou thuis? Alsjeblieft?’
Maar hij had al opgehangen.
Ik wist niet wat ik moest doen. Ik probeerde mam te bellen op haar mobiel, maar die stond uit, dus liet ik een boodschap achter. ‘Mam, hopelijk is alles goed met je. Toen ik net thuiskwam, lag oom Rafe bewusteloos op de grond. Hij bloedde uit zijn hoofd en Gabi… Gabi ademde niet meer! Ik heb gedaan wat ik kon en ze was aan het bijkomen, maar ik moest maken dat ik wegkwam en… er zitten mensen achter me aan en ik wil je wel alles…’ Ik zweeg. Mam zou denken dat ik niet helemaal spoorde. Ik moest een keer rustig met haar praten, haar het hele verhaal vertellen; dat er aan de boot was geknoeid, dat ik was ontvoerd en ondervraagd. ‘Ik bel je later,’ zei ik en toen hing ik op.
15.58 uur
Ik liep een lunchroom in. Ik ging zitten in de hoek die het verst bij de deur vandaan was en hield door het raam de voorbijgangers in de gaten. Ik had iets te drinken besteld, maar werd misselijk zodra ik aan mijn zusje op de grond dacht. Zou ze dood zijn gegaan als ik niet op tijd was binnengekomen? Was alles nu goed met haar?
Ik probeerde nog een keer mam te bellen, maar kreeg weer de voicemail. Opnieuw liet ik een boodschap achter en ik vroeg of ze me zo snel mogelijk kon bellen. Waarschijnlijk was ze in het ziekenhuis met Gabi en oom Rafe. Ik stikte bijna van angst en bezorgdheid. Iemand had het op onze familie voorzien. Ik moest mam vertellen over de ontvoering. Het groeide me boven het hoofd.
Gedachten drongen zich aan me op en tolden door mijn hoofd. Ik moest een beslissing nemen. Ik vond het verschrikkelijk dat die ellendelingen wisten waar we woonden. Misschien hadden ze pap bij de conferentie ontmoet. Of ze hadden zijn adres gewoon in het telefoonboek opgezocht. Ik wist dat ze elk moment konden terugkomen.
Er zat niets anders op. Ik moest naar de politie om ze het hele verhaal te vertellen. Als de politie eenmaal alles had gehoord, zouden ze inzien dat ons gezin in groot gevaar verkeerde.
Ik kon hun vertellen over het geheimzinnige Ormond-raadsel; misschien konden ze zelfs wel helpen om erachter te komen wat de Ormond-singulariteit was en zo de hele zaak oplossen.
Ik voelde mijn zelfvertrouwen en kracht terugkeren. Ons gezin zou worden geholpen.
Ja, dat zou ik doen.
Het enige wat ik hoefde te doen, was op zoek gaan naar een politiebureau.
16.42 uur
Een paar blokken van ons huis vandaan sloeg ik de hoek om en ik liep langs het grote hotel waar pap soms naartoe ging met vrienden van zijn werk. Dat wil zeggen: vroeger, toen de wereld nog normaal was, toen pap nog leefde en ons gezin veilig was. Ik leidde mezelf af door naar binnen te kijken, de lounge van het hotel in. Mijn aandacht werd getrokken door een enorm plasmascherm dat het grootste deel van de achterste muur vulde.
Ik knipperde met mijn ogen.
Dat was ík.
Mijn gezicht vulde het hele scherm.
De camera zoomde in op het gezicht van een hoge politieofficier. ‘De politie heeft de namen van de slachtoffers nog niet vrijgegeven,’ deelde hij mee. ‘Het eerste, een man van in de veertig en waarschijnlijk een familielid van de vermeende dader, zal geheel herstellen. Het tweede slachtoffer, een meisje van negen en ook familie van de vermeende dader, ligt nog op de intensive care. De politie waarschuwt het publiek om de verdachte niet aan te spreken, maar de politie te bellen als ze hem signaleren. Ormond heeft al twee mensen aangevallen en kan gevaarlijk worden als hij wordt benaderd.’
Ze hadden het over mij!
Ze lieten mijn gezicht zien toen ze het over de dader hadden.
Ik kwam snel in beweging, trok mijn hoofd tussen mijn schouders en rende verder langs het hotel in de hoop dat niemand op zou kijken en me zou zien.
Zodra ik de hoek om was, zette ik het op een lopen. Ik moest naar huis. Naar mam. Haar alles uitleggen. Zij kon met me meegaan… naar de politie. Samen zouden we het allemaal oplossen.
Ik vertraagde mijn pas tot een iets normaler tempo en werd me bewust van een auto die naast me reed. Eén blik opzij en ik raakte in paniek: het was een politieauto!
Snel sloeg ik links af, het eerste het beste steegje in, en begon als een gek te rennen. De politiewagen gaf gas en sloeg met gierende banden de hoek om.
Weer sloeg ik een hoek om een steegje in, ik klauterde de dichtstbijzijnde schutting over en liet me vallen in de struiken. Bewegingloos bleef ik tegen de schutting aan gedrukt zitten, zwetend in de hitte en hopend dat ze mijn gehijg niet zouden horen. Eindelijk hoorde ik de politiewagen langsrijden, verder de straat in. Zodra het geluid was weggestorven, klom ik terug over de schutting en ging op weg naar huis.
17.28 uur
Ik duwde mijn rug tegen de muur van het hoekhuis en keek voorzichtig onze straat in.
Meteen sprong ik weer achteruit. Er was overal politie! In de tuin van ons huis stonden twee rechercheurs te praten en op straat wemelde het van de agenten in blauwe overalls. Een politiewagen blokkeerde het eind van de straat. Er was geen schijn van kans dat ik ongezien bij ons huis zou kunnen komen.
‘Hé, jij daar!’
Ze hadden me gezien.
Ik draaide me om en rende weg.
‘Daar is hij! Achter hem aan!’
Ik sloeg op de vlucht, rende zo hard ik kon en sprong over vuilnisbakken en wegvluchtende katten tot ik bij de andere hoek van de straat kwam. In plaats van de hoek om te gaan, de straat in, stak ik recht over, sprong over een laag stenen muurtje door de tuin van een bungalowtje de steeg in en over een hek een achtertuin in. Ik gooide mezelf over de schutting en viel met een klap aan de andere kant op de grond.
Ik was in de achtertuin van een andere bungalow, niet ver van de waslijn. Daar bleef ik een tijdje liggen en luisterde hoe mijn hartslag langzaam rustiger werd. Mijn telefoon zette ik uit en toen keek ik verbijsterd om me heen. Daar zat ik, verborgen achter de was van iemand die ik niet kende terwijl de politie me op de hielen zat.
Ik zat gevangen in een nare droom.
Elk moment kon ik wakker worden, veilig in bed bij mijn familie.
18.16 uur
Ik werd niet wakker. Dit was mijn nieuwe werkelijkheid. Ik was voortvluchtig.
Ik bleef daar in elkaar gedoken zitten tot het donker werd. Geuren van warm eten kwamen langs en ik zag lichten aan- en weer uitgaan.
21.33 uur
Ten slotte kroop ik tevoorschijn, verkrampt en hongerig. In het schuurtje waar ik vlak naast had gezeten, vond ik een oude, bruine regenjas. Ik schudde er het stof en de spinnen af en trok hem, ondanks de warme avond, aan. Weer klom ik over de schutting en ik liep terug naar de straat.
Langzaam begon ik te lopen.
De heldere lichtjes en de drukte op Liberty Square troostten me een beetje. Met de kraag van de regenjas hoog opgetrokken en de capuchon over mijn hoofd hoopte ik niet herkend te worden.
De geur van eten uit de nabijgelegen cafés wakkerde mijn honger aan. Ik ging in het park bij de fontein zitten en doorzocht alle vakjes van mijn rugzak. Ik had precies drie dollar en vijfenveertig cent. Als ik morgenochtend wilde ontbijten, moest ik bij een geldautomaat zien te komen. Maar als ik dat deed en de politie kwam erachter, wisten ze waar ik was.
Ik stopte met zoeken naar geld en bleef met mijn hoofd in mijn handen zitten. Mijn moeder was vast gek van bezorgdheid. En hoe was het met Gabi? Op de intensive care! Kwam het wel goed met haar?
Ik zette mijn telefoon weer aan en werd bijna meteen gebeld. Ik nam snel op.
‘Cal, goddank ben je oké,’ riep mijn moeder. ‘Waar ben je? Je moet thuiskomen.’
‘Dat kan niet, mam! Iedereen denkt dat ik Gabi en oom Rafe heb aangevallen. Wat is er in vredesnaam aan de hand? Waarom denken ze dat ik het heb gedaan?’
‘Lieverd, daar hebben we het later wel over, oké? Alsjeblieft, kom naar huis.’
‘Heb je mijn boodschap gekregen? Toen ik thuiskwam, waren Gabi en oom Rafe allebei bewusteloos. Gabi haalde niet eens meer…’
‘Ja, lieverd,’ onderbrak ze me. ‘Het zal wel. Kom gewoon naar huis. Alsjeblieft Cal, het is allemaal te veel. Kom naar huis.’
Het zal wel! Wat mankeerde haar?
Ik hoorde aan de manier waarop mam tegen me praatte dat ze niet echt luisterde.
‘Komt het weer goed met Gabi?’ vroeg ik.
‘We hopen van wel. Kom alsjeblieft naar huis. Ik moet terug naar het ziekenhuis. Over een uur of zo ben ik thuis. Wacht daar op me.’ Ze hing op.
Ik hoorde de spanning en de tranen in haar stem. Arme mam; ze had niemand om haar te helpen. En nu was ik er ook niet meer.
Ik wilde Boges een sms’je sturen om te vragen of hij naar Liberty Square kwam, maar bedacht toen dat als de politie zijn mobiel in beslag had genomen, ze me meteen zouden hebben.
Ik moest iets bedenken.
Vorig jaar hadden we twintig dollar gevonden in de bosjes bij de fontein. Ik zou hem vragen daarheen te komen. Boges zou de boodschap begrijpen.
Kom om 22 naar waar we de 20 vonden.
Bij de fontein
Liberty Square
22.04 uur
Wat was ik blij toen ik Boges zag. Ik riep naar hem vanuit een afgelegen hoekje van het park.
‘Hoe gaat het met Gabi?’ vroeg ik. Ik trok hem uit het licht. ‘Ik weet dat ze in het ziekenhuis ligt. Mam zei…’
‘Hé man, wat is er allemaal aan de hand? Je zit zo ontzettend diep in de shit. Ik waarschijnlijk ook. Mam denkt dat ik in bed lig te slapen.’
‘Gabi?’ drong ik aan. ‘En mam? Hoe is het met haar? Gaat het goed met oom Rafe? Hebben ze hem neergeschoten?’
‘Ho ho, niet alles tegelijk. Ja, Gabi ligt in het ziekenhuis. Ze is er beroerd aan toe, maar het komt in orde, oké? En je oom Rafe ligt ook in het ziekenhuis. Ja, hij is neergeschoten, maar hij zal ook weer herstellen. Met je moeder gaat het goed, naar omstandigheden dan. En nu wil ik van jou weten wat er aan de hand is. Wat heb je gedaan?’
‘Gedaan? Hoe bedoel je? Ik heb niks gedaan. Ik kwam thuis en toen lag oom Rafe bloedend op de grond en Gabi haalde niet eens meer adem.’ Ik duwde de hamburger die hij me aanbood weg. Ik kon geen hap door mijn keel krijgen. ‘Hoezo? Wat zeggen ze dan dat ik heb gedaan?’
‘Man, ik kén je. Ik weet dat je Gabi nooit pijn zou doen. Maar iedereen zegt dat jij het hebt gedaan. Ik dacht dat je misschien had gevochten met oom Rafe en dat dat is geëindigd… Jemig man, weet ik veel.’
Ik was te verbijsterd om iets te kunnen zeggen. Na een tijdje zei ik: ‘Ik dacht dat het de ontvoerders waren, die lui in ons huis, maar dat was niet zo. Toen ik thuiskwam heb ik… ik heb Gabi beademd! Ik heb haar niets gedaan. Waarom zou ik haar kwaad willen doen?’
‘Ze schijnt er iets over gezegd te hebben toen de ambulancebroeders haar meenamen. Ze schreeuwde jouw naam voor ze weer bewusteloos raakte. Maar dat is niet alles. Rafe zegt dat hij dacht dat hij jouw stem boven hoorde, dat je schreeuwde tegen Gabi en dat toen hij naar boven ging om te kijken wat er aan de hand was, hij werd neergeschoten. Het is hem nog gelukt om naar de gang te kruipen, toen raakte hij buiten westen.’
Ik kon mijn oren niet geloven.
‘Je moet iets eten. Je ziet er beroerd uit.’
Ik pakte de hamburger, maar legde die meteen weer neer.
‘Hoor eens, ik weet wat er de laatste tijd gebeurd is en ik weet dat je zoiets nooit zou doen,’ zei Boges.
‘Maar verder denkt iedereen kennelijk van wel. Geen wonder dat de politie achter me aan zit. En het verklaart waarom mam zo raar deed aan de telefoon. Maar wat denkt zij dan? Die lui probeerden Gabi vast te dwingen om te zeggen waar ik was.’ Ik werd misselijk bij de gedachte dat mijn kleine zusje me had willen beschermen. ‘Ze wist dat ze mij moesten hebben en schreeuwde mijn naam om me te waarschuwen.’ Ik werd zo duizelig dat ik op de grond moest gaan zitten.
‘Ik vind wel een manier om het recht te zetten,’ zei Boges. ‘Maak je geen zorgen. Je kunt op me rekenen.’
Ik probeerde te glimlachen. ‘Wie doet een klein meisje zoiets aan?’ Ik voegde eraan toe: ‘Of oom Rafe? Ik weet dat er iets met hem aan de hand is, maar dan nog. Misschien had hij het gevoel dat hij bescherming nodig had, en terecht, en gedroeg hij zich daarom zo vreemd.’
Boges had zijn hamburger op en likte zijn vette vingers af. ‘Misschien hoort het allemaal bij hun plan, wie ze ook mogen zijn, en willen ze de hele familie uitroeien. Ze erg lijken vastberaden.’
‘De politie is ook bij ons geweest,’ zei hij even later. ‘Ze dachten dat je je misschien bij ons verborgen hield. Ze wilden mijn moeder niet geloven toen die zei dat je er niet was. Ze willen mijn mobiel hebben en ik weet zeker dat ze mijn harde schijf ook willen.’ Hij ging staan en liep naar de fontein toe, kwam toen terug en schopte tegen een tak die op de grond lag. ‘Ze zeiden dat ze alles in beslag mogen nemen wat kan helpen bij het onderzoek. Het gaat nu om poging tot moord, zeiden ze. Misschien zelfs wel moord.’
‘Moord?’ vroeg ik. Toen drong het tot me door. De politie dacht vooruit. Voor het geval Gabi het niet overleefde. Ik sprong op. Die gedachte kon ik niet verdragen.
Boges moest mijn gezicht gezien hebben, want hij legde een hand op mijn arm en hij is niet zo van het aanraken. ‘Het komt goed met Gabi. Ze is een vechtertje. Dat zou jij toch moeten weten. Weet je nog die keer dat ze je bijna tegen de grond sloeg? Toen je haar vertelde dat je haar cd van de Jelly Baby’s had weggegeven voor de rommelmarkt op school?’
Ik knikte en moest er bijna om lachen. ‘Maar hoe kom ik dan met je in contact?’ vroeg ik wanhopig.
Boges grinnikte. Hij haalde een mobiel tevoorschijn die ik nog nooit had gezien. ‘Van deze weten ze niets af.’ Hij gaf me het nummer. ‘En als ze mijn harde schijf meenemen, worden ze daar geen steek wijzer van. Ik kan zo een nieuwe installeren, ik heb alleen een moederbord nodig.’
‘Ik bel of sms je als ik een plek heb gevonden waar ik me kan verschuilen. En neem dan alsjeblieft wat kleren mee en geld. En ik heb een zaklantaarn nodig, kaarsen en lucifers. Bedankt, Boges,’ zei ik. Er was echter nog iets anders dat ik mijn vriend moest vertellen. ‘Kijk jij ook maar uit, Boges. Het is een kwestie van tijd voordat de mensen die achter me aan zitten een en een bij elkaar optellen en op twee uitkomen. Zodra ze weten dat je mijn vriend bent…’
Boges knipperde met zijn ogen. ‘Ik vond de politie eigenlijk al meer dan genoeg.’
‘Ik heb je hulp echt hard nodig.’
Boges hoefde er niet over na te denken. ‘Die heb je, man.’
We ruilden van kleren. Boges’ broek was me veel te groot, maar ik trok hem strak met een riem. Boges zag er belachelijk uit in mijn veel te kleine broek, maar het kon hem niets schelen.
Ik gaf hem ook het oude regenjack. ‘Lekker begin van het nieuwe jaar,’ zei ik. ‘En dat allemaal voor een paar ontbrekende tekeningen en wat er dan ook uit dat sieradendoosje mag zijn verdwenen. We moeten die tekeningen zien te vinden, Boges. We moeten terug naar de begraafplaats. Vanavond nog.’
Hij stond niet bepaald te trappelen.