De tiende

“Imaad el-Hilw is in de stad!” Nee, ik bedoel niet Circus El-Hilw, maar de zoon van onze buren. El-Hilw is weliswaar zijn achternaam, maar in zijn geval is het ook een passende bijnaam,* want hij wordt beschouwd als dé ideale huwelijkskandidaat, niet alleen door mij, maar door een hele schare jonge meisjes uit de verre omtrek.

Hilw betekent ‘zoet’. Daarnaast heeft het de betekenis van ‘knap’, ‘aantrekkelijk’, ‘mooi’.

Dat zinnetje, “Imaad el-Hilw is in de stad!”, klinkt jullie misschien onbeduidend in de oren, maar beseffen jullie wel wat het bij ons teweegbrengt? De hele buurt staat op zijn kop! Balkons worden schoongemaakt, kleden worden uitgeklopt, meisjes worden toonbaar gemaakt. Madame Afaaf, die eigenaar is van een kapsalon aan het begin van de straat, heeft er al drie armbanden aan overgehouden.

Imaad was niet alleen leuk om te zien, maar hij was ook nog eens aardig. Ondanks de verwoede pogingen van alle meisjes uit de buurt om een blik of een glimlach van hem op te vangen, was hij altijd beleefd en netjes gebleven. Hij had alleen totaal geen belangstelling voor ons…eh, ik bedoel voor hen…en hij hield zich helemaal niet met ons…ik bedoel hen…bezig. Door zijn onverschilligheid had het probleem in ons hoofd enorme proporties aangenomen en de concurrentie was steeds feller geworden, tot de dag waarop we hadden gehoord dat hij naar Londen zou vertrekken. Onze onschuldige meisjesharten war en gebroken (klinkt goed, hè?), ookalwas zijn adres nog zo gemakkelijk te achterhalen (Londen, na de klokken van de Big Ben links, en dan aan je rechterhand). Nu en dan was er nog weleens een meisje dat een nostalgische blik op het raam van zijn kamer wierp en verzuchtte: “Ach, die goede oude tijd!”

Het zal je dus niet verbazen dat we een gat in de lucht sprongen toen we hoorden dat hij terug was. De boom van de hoop, waarvan de takken in ons hart waren verdord, werd weer groen (hoe kom ik toch aan die poëtische uitdrukkingen?). De hele wijk bloeide op en de meisjes, die al die tijd met sombere, ontgoochelde gezichten hadden rondgelopen, konden weer hoopvol lachen, vooral nadat ze hadden gehoord waarom hij was teruggekomen.

De belangrijkste reden was dat zijn moeder zich zorgen om hem maakte en hem had bezworen dat hij moest trouwen. Vanaf dat moment lieten de meisjes alles uit hun handen vallen en installeerden zich op balkons, achter vensters en in sommige gevallen zelfs boven op daken, in de hoop dat Imaads blik op hen zou vallen en hij zou zeggen: “Dit is degene naar wie ik al die tijd heb gezocht,” waarna ze Imaads bruid zou worden en samen met hem naar Londen zou vertrekken.

Het spreekt voor zich dat ik weigerde mee te doen aan dat soort activiteiten. Dat ik een week vrij had genomen, had daar niets mee te maken. Dat kwam nu eenmaal zo uit. Ik moet er voor de eerlijkheid bij zeggen dat ik de hele dag op het balkon doorbracht, maar daar had ik een goede reden voor. Ik kon de planten van de onderburen toch niet laten verpieteren? Soms was ik er twee tot drie uur mee zoet (ja, je hoort het goed: twee tot drie uur, want ik hanteerde de druppelmethode, zodat ze niet te veel water in één keer zouden krijgen). Zodra hij uit zijn raam keek, lieten de meisjes hun gieters staan en kozen een positie in het licht waar ze het best tot hun recht kwamen. Zo zou hij hen goed kunnen zien met die panoramische blik van hem, die bedoeld was voor alle meisjes, maar tegelijkertijd elk van hen het gevoel gaf dat hij alleen voor haar bestemd was.

Gedurende de eerste week na zijn terugkeer werd zijn ouderlijk huis een zoete inval. De een kwam een ei lenen, de ander kwam informeren naar de gezondheid van zijn oma en de derde kwam een schoteltje rijstpudding brengen. Behalve ik natuurlijk…Ik deed daar niet aan mee. De enige keer dat ik er ben geweest, was toen mijn blouse van de lijn was gewaaid en bij hen op het balkon terecht was gekomen. Ik moet wel zeggen dat hun balkon zich tegenover het onze bevindt en dat er ongeveer tien meter tussen zit. Maar ja, wat doe je tegen een harde wind? Je weet hoe het kan waaien in augustus.

Toen ik binnenkwam, schonk zijn moeder me een stralende glimlach. Ik was natuurlijk buiten mezelf van vreugde, maar ik beheerste me en zei tegen mezelf: houd je hoofd koel, Bride, misschien doet ze tegen iedereen wel zo. Even later stond ze op, sloeg haar armen om me heen en gaf me een zoen. Ik zal je eerlijk zeggen dat ik bijna moest huilen van geluk. Dit was voor het eerst dat iemand me kuste, want mama is niet zo affectief. Toen gaf ze me ook nog een chocolaatje. Het ontbrak er nog maar aan of ze had me vijfentwintig piaster toegestopt om er een brok asaliyya voor te kopen.

Rustig nou, Bride, sprak ik mezelf toe, misschien is dit haar manier om iets duidelijk te maken: dat ze je eerst een chocolaatje geeft en dan zegt waar het op staat. Ik wachtte even, en nog even, maar er gebeurde helemaal niets, tot de vrouw een onrustige blik in haar ogen kreeg en me een tweede chocolaatje gaf. Misschien dacht ze dat ik aan het eerste niet genoeg had, en ik moet toegeven dat het ook wel erg klein was.

Toen ik wegging, was ik helemaal van slag. Wat had dit te betekenen? Hoog tijd om in actie te komen! Ik pakte een kussen en wat eten en drinken, en sloeg mijn kamp op op het balkon om zijn raam geen moment uit het oog te verliezen. Ik zou niet slapen voordat ik wist wat er gaande was.

Deze keer werd ik niet teleurgesteld, want na een paar minuten stak Imaad zijn hoofd uit het raam en liet zijn ogen langs de wirwar van ramen en balkons gaan, tot hij mij in de gaten kreeg. Hij schonk me een brede glimlach en zei: “Psst, psst…”

Ach, wat leuk. Dit was voor het eerst dat iemand op die manier mijn aandacht probeerde te trekken.

“Ja?”

“Zeg tegen je vader dat mijn moeder en ik jullie vandaag komenbezoeken.”

Plof, boem, klabam…Overal klonk het geluid van flauwvallende meisjes, luiken die werden dichtgeslagen, bloempotten die tegen de muur werden gesmeten. Ondertussen merkte ik niets van wat er om me heen gebeurde, zelfs niet toen Asma zich van het balkon gooide en de mensen zich om haar heen verdrongen…Ikzelf keurde haar geen blik waardig. Als je zelfmoord wilt plegen, gooi je jezelf toch niet van een balkon op de begane grond? Wat een aanstellerij!

Toen ik enigszins was bijgekomen van de schok, ging ik naar binnen.

“Mama, mama, kom! Je mag me feliciteren! Na alle slechte ervaringen heeft God eindelijk mijn geduld beloond. Imaad en zijn moeder komen vandaag om mijn hand vragen.”

“Dus dat begieten van de planten en die rondvliegende blouses hebben vruchten afgeworpen?”

“Waar heb je het over? Ik begrijp niet wat je bedoelt.”

“Oké, het is al goed. Vanaf nu hoort Imaad bij de familie. We zullen zien hoe dit afloopt.”

Diezelfde avond kwam Imaad langs, samen met zijn moeder. Het werd de meest onvergetelijke avond die ik in mijn geschiedenis van salonhuwelijken had meegemaakt. Zo ontspannen en beschaafd! We zaten rustig met elkaar te praten en stilletjes naar elkaar te glimlachen. Wat je noemt een romantische sfeer. Het enige wat er nog aan ontbrak was zwoele pianomuziek op de achtergrond.

Na een tij dje wierpen de moeders elkaar een veelbetekenende blik toe. Beide vrouwen stonden op, namen papa mee naar buiten en lieten ons alleen achter.

Nu ik het eerste half-uur had overleefd en de tweede fase had bereikt (de fase waarin het toekomstige bruidspaar voor het eerst alleen wordt gelaten) kon ik mijn geluk niet meer op. Dat was me nog niet eerder gelukt. Maar hoewel ik de hemel te rijk was, voelde ik me niet helemaal op mijn gemak in deze onwennige situatie en hetzelfde gold voor Imaad. Hij staarde verlegen naar de grond en steeds wanneer ik hem aankeek, wierp hij me een vluchtige blik toe, om vervolgens weer snel naar de grond te kijken. Oké, dacht ik, ik ben verlegen, maar jij woont in Europa…Neem jij dan tenminste het initiatief en zeg iets, het maakt niet uit wat, als het maar iets aardigs is.

Het was alsof hij mijn gedachten kon lezen, want ineens leek hij zich te vermannen, keek me in de ogen en begon te praten: “Bride, ik…”

Toen ging plotseling zijn mobiel (o, wat zonde!). Hij keek naar het nummer en antwoordde in het Engels: “Hallo…Hoe gaat het met je? Heb je de resultaten van het onderzoek al gekregen? En? Hoe is het afgelopen? Het is dus van mij en niet van John? Godzijdank! Oké, tot ziens.”

Met een brede glimlach op zijn gezicht sloot hij zijn mobiel. Ik was een en al belangstelling. “Je kijkt zo blij. Goed nieuws?”

“Ja, heel goed…”

“Wie was er aan de telefoon?”

“Margaret.”

“Margaret? Welke Margaret? Een collega van het werk?”

“Nee, Margaret is mijn vrouw.”

Als door een wesp gestoken schoot ik overeind.

“Je vrouw? Hoezo, je vrouw? Benje dan getrouwd?”

“Wist je dat niet? Ik dacht dat mama jullie alles had verteld.”

“Hoezo alles? Wat heb je hier dan te zoeken als je getrouwd bent?”

“Je snapt het niet. Elke jongen die naar Europa gaat, moet trouwen met iemand van het land waar hij verblij ft. Dat is de enige manier om de nationaliteit te krijgen.”

Enigszins gerustgesteld ging ik weer zitten. Misschien had hij geen andere keuze gehad. “Ik denk dat ik voor zoiets mijn ogen wel kan sluiten. Het is tenslotte maar een schijnhuwelijk.”

“Nou, eigenlijk is het geen schijnhuwelijk. Om eerlijk te zijn houden we van elkaar. Het is dus niet alleen een huwelijk op papier.”

Ik sprong weer op.

“Wat heb je dan bij mij te zoeken?”

“Mama wil per se dat ik met iemand van hier trouw, zodat ik regelmatig terugkom.”

“Aha, je moeder wil me dus gebruiken als een paal om de stier aan vast te binden, zodat je niet wegloopt.”

Ik wilde hem al bij zijn nekvel grijpen toen papa, mama en zijn moeder op het geschreeuw afkwamen en ingrepen. Mama probeerde me in bedwang te houden, zodat ik hem niet zou aanvliegen. “Wat is er, Bride? Ben je gek geworden of zo?”

“Ik, gek geworden? Ik zou er anders alle reden voor hebben! Ik heb er nu echt schoon genoeg van! Kom hier jongen, dan kan ik eindelijk alle ellende die me is overkomen op jou uitleven.”

“Rustig nou maar. Kom tot bedaren en vertel me wat er is gebeurd.”

“Die meneer daar…!”

“Ja, wat is er met hem?”

“Hij is getrouwd!”

“Nee, alleen op papier,” gilde zijn moeder. “Alleen op papier, om de Engelse nationaliteit te krijgen!”

“Nee, mevrouw, vraag het maar aan uw zoon. Dan zal hij u zeggen dat hij van haar houdt.”

Papa keek hem aan en wilde iets tegen hem zeggen, maar ik was hem voor: “Laat mij maar, papa. Eruit, Imaad! Wij hebben hier geen huwbare meisjes.”

Hij keek ons aan alsof we de kans van ons leven hadden verspeeld, pakte zijn moeder bij de hand en liep naar de deur.

Ik schreeuwde hem na: “Wacht even, ik wil je nog iets vragen voordat je weggaat, zodat ik het later in de annalen kan vastleggen: wat was dat met dat onderzoek en dat gedoe over John?”

“Wil je het echt weten?”

“Ja, ik wil het echt weten. Louter uit nieuwsgierigheid. Na wat je me hebt aangedaan, is dat het minste wat je kunt doen.”

“Eh, nou, eh…Margaret en ik hebben drie maanden geleden of zo ruzie gehad. Ze is even teruggegaan naar haar vorige boyfriend, maar daarna hebben we ons weer verzoend, en nu is ze zwanger. Daarom moesten we een test laten doen, om te weten of de baby van mij was of van John. Ik zou namelijk nooit naar haar teruggaan als het kind van hem zou zijn.”

Papa schreeuwde: “Flinke kerel ben jij, zeg! Vertel me eens, jenaamis toch el-Hilw?”

“Ja.”

“Heb je misschien nog een andere naam?”

“Nee.”

“Weet je het wel zeker?”

De jongen dacht even na. Toen hij leek te begrijpen waar papa op doelde, draaide hij zich beledigd om en zei: “Kom mama, in dit huis hebben we niets te zoeken.”

Zijn moeder antwoordde: “Dan gaan we toch op zoek naar een ander huis, lieverd. Meisjes genoeg.”

Dat is inderdaad het probleem: dat er zo veel ongehuwde meisjes zijn! Moge God zich over ons ontfermen.

Noha heeft zich verloofd! Wèèèèèèèh!

Het bericht sloeg in als een bom. Ze zag er wel zo onschuldig uit, maar ondertussen…

Ze had niets gezegd en wij hadden niets aan haar gemerkt, tot die ene dag waarop ze de apotheek binnenkwam, midden in het laboratorium ging staan en haar hand in de lucht stak, waaraan een grote ring glinsterde.

“Komen jullie me niet feliciteren, mensen? Ik heb me verloofd!”

De hele apotheek, waar het anders altijd gonst als in een bijenkorf, viel stil. Het leek wel een videoband die plotseling blijft steken omdat het apparaat is verstoft. Iedereen gaapte haar aan, zelfs de patiënten die bij het loket op hun medicijnen stonden te wachten. Ze begrepen niet wat er aan de hand was en vroegen zich misschien wel af of een van ons zich had verloofd. Onze blikken waren zo fel dat Noha van pure angst een paar stappen naar achter deed, klaar om weg te rennen. Toen klonk er plotseling gejubel. Je raadt het al: dat kon alleen van madame Soendoes komen. Zij was immers al getrouwd en zou dus geen nadeel ondervinden van een verloving meer of minder. Ze nam het meisje in haar armen, terwijl wij elkaar veelbetekenende blikken toewierpen. Het zou een onaardige indruk maken als we nu niet naar haar toe zouden gaan om haar te feliciteren, dus haalden we allemaal de glimlach tevoorschijn die we voor dit soort gelegenheden in onze tassen bewaren (dat is een goeie, hè, is dat niet zo’n klassieke Arabische metafoor?). Nadat we onszelfbij elkaar hadden geraapt, stapten we op Noha af en feliciteerden haar.

Bij elke felicitatie zwaaide ze met haar hand voor ons gezicht, alsof ze ons het liefst ook nog eens letterlijk de ogen zou uitsteken. Zo is het wel genoeg, Noha! We hebben die ring nu wel gezien. Je moet nu niet net doen alsof je de eerste bent die zich verlooft.

Na een lawine van gelukwensen en felicitaties, die natuurlijk allemaal recht uit het hart kwamen, werd het zo stil dat het leek alsof we in een stomme film van Charlie Chaplin figureerden. Alleen Noha en madame Soendoes zaten af en toe met elkaar te fluisteren, en soms hoorde je ze onderdrukt giechelen. Zo te zien voelden ze zich met elkaar verbonden – geen wonder, want ze hadden nu allebei een man.

Met de rest van de apotheek ging het minder voorspoedig. Zo stond Samaah om de vijf minuten op om bij het open raam te gaan staan. Als we haar vroegen wat er aan de hand was, zei ze: “Ik stik…Ik krijg geen adem meer.” Voor het eerst kon in de kronieken van het ministerie van Volksgezondheid bijgeschreven worden dat Nevine sympathie en begrip voor de patiënten toonde. Ze moet gedacht hebben dat ze zo veel pech had met mannen omdat ze de patiënten altijd zo onvriendelijk behandelde en hun de medicijnen in hun gezicht gooide. Vandaar die plotselinge verandering van strategie. Misschien zou het helpen. Samar was de grootste bron van zorgen. Om de haverklap liep ze naar de kast met rattengif en keek er met zo’n vreemde blik naar, dat we haar de hele dag in de gaten moesten houden en zowel haar eigen kopje thee als dat van Noha moesten bewaken. We waren pas gerust toen ze het rattengif liet voor wat het was en met de schaar ging zitten spelen. Die schaar was geen probleem. Als ze iets kapot zou knippen, zouden we het wel weer kunnen herstellen, maar rattengif…

Ikzelf was blij. Ja, blij, is daar iets mis mee? Noha was weliswaar een gemeen en rancuneus nest, maar ze was wel een makker in de strijd, om het maar eens zo te zeggen. Natuurlijk moet ik toegeven dat ik elke verloving en elk huwelijk ervoer als een persoonlijke vernedering, maar was het echt zo erg? Misschien was Noha wel de eerste van een reeks en zouden de anderen vanzelf volgen. Alhoewel…dat hadden we ook gezegd toen madame Soendoes vier jaar geleden trouwde. Maar misschien was dat het ritme: één in de vier jaar. Met dat gemiddelde zouden we vier maal dertien, dat wil zeggen tweeënvijftig jaar moeten wachten voordat alle meisjes in de apotheek onder de pannen zouden zijn. Maar…er was nog hoop.

De langste dag in de geschiedenis van de mensheid verstreek en steeds kregen we brokjes informatie toegeworpen:

“Hoesaam…” (Dat was dus zijnnaam.) “In het ziekenhuis waar hij werkt…” (Was hij arts?) “Zijn moeder – God hebbe haar ziel…” (Geen schoonmoeder dus, geluksvogel die je bent!)

Aan het eind van de dag keek Noha ons aan en zei: “Sorry meiden, ik moet weg. Hoesaam komt me ophalen met zijn auto.” (De steelse blikken en teleurgestelde zuchten waren niet van de lucht.) En ze vervolgde: “Kunnen we u thuisbrengen, madame Soendoes?”

Natuurlijk! Madame Soendoes was geen bedreiging, terwijl wij een groot gevaar voor de uitverkoren bruidegom vormden. Ik moet toegeven dat Noha er heel verstandig aan deed mij niet te dicht in zijn buurt te laten komen, want als ik de kans had gekregen, had ik hem linea recta naar Benghazi gestuurd, om daar met de zus van de vrouw van Aiman te trouwen.

Toen de bruidegom was gearriveerd, rende Noha naar buiten en wij renden achter haar aan. We struikelden over de traptreden en stootten alles om wat in de weg stond – patiënten, medewerkers en zelfs het plastic boompje voor de directiekamer – in de hoop een glimp van de door God gezondene op te vangen. En van zijn auto natuurlijk.

De jongen zag er niet slecht uit. Een harde werker, zo te zien. Hij was dun als een potlood en moest steeds zijn broek ophijsen. Zijn oren stonden zo ver van zijn hoofd dat het leek alsof ze ruzie met elkaar hadden, maar zo had God hem nu eenmaal geschapen. Hij droeg een bril met lenzen zo dik als borrelglazen, die niet alleen zijn ogen, maar ook zijn wenkbrauwen en zijn wangen leken te corrigeren. Maar wat je ook over hem kon zeggen, hij bleef ondanks alles een man. En wees nou eerlijk, waar vind je vandaag de dag nog fatsoenlijke mannen?

Hij kwam niet in een jeep of een landrover, maar in een oud, rood Fiatje bouwjaar 1979. Trots stapte ze in, alsof ze plaatsnam naast het zoontje van een rijke zakenman, terwijl ze ons een meewarige blik toewierp. Madame Soendoes stapte achter in. En nu maar hopendat je man het niet ziet, mevrouw Soendoes!

Het is een afschuwelijk gevoel als een collega en leeftijdgenoot, die in dezelfde situatie verkeert als jij en met wie je lief en leed hebt gedeeld, ineens een verrader blijkt te zijn. Dat doet pijn.

Toen ik het verhaal aan mama vertelde, keek ze peinzend naar de telefoon en begon een nummer te draaien dat ik maar al te goed kende…Het nummer van tante Bemoeial. Maar voordat ze klaar was met draaien, dwong ik haar te stoppen. We keken elkaar in de ogen en ik zei geschokt: “Nee, mama, nee. Zo erg is het nu ook weer niet.”

Toen pakte ik het telefoonboek en vroeg: “Ken jij het nummer van uncle Disco uit je hoofd?”