De vijfde
“Aiman is er, Aiman is er!” Dat zinnetje betekent bij ons op kantoor dat de dag is begonnen. Het doet me altijd denken aan het motto van de Egyptische Volksrepubliek dat we vroeger op school, als we ‘s-ochtends in de rij stonden, moesten opdreunen.
Als Aiman is aangekondigd, lijkt het alsof er een woestijnstorm opsteekt: spiegeltjes worden opengeklapt, potjes kohl worden opengeschroefd, make-up-potloden worden tevoorschijn gehaald (in alle kleuren, soorten en maten), hoofddoeken worden losgemaakt en weer vastgespeld en haren worden gladgestreken. En dan heb ik het nog niet eens over alle andere maatregelen die vrouwen treffen voordat ze een man gaan ontmoeten.
En dat alles voor Aiman. Wie Aiman is? Aiman is de enige mannelijke werknemer bij ons op kantoor. Stel je voor: veertien huwbare apothekeressen (van wie twijfelachtig is of ze ooit nog zullen trouwen), en Aiman.
Maar dit is niet zomaar een Aiman. Dit is een breedgeschouderde Aiman, met een wilskrachtig, hoog voorhoofd, een rijzig postuur, een brede glimlach, diepliggende ogen en een scherpe neus. Kortom, onze Aiman beschikt over alle eigenschappen waarmee scenarioschrijver Nabiel Faroek* ons twintig jaar lang heeft geïndoctrineerd middels de persoon van superman Adham Sabri.
≡ Schrijver van een science-fictionserie, met Adham Sabri als superman.
Of anders gezegd: Aiman is alle maatregelen die we voor hem nemen dubbel en dwars waard.
“Ahhhhh.” (Dat was ik die zuchtte.)
∗
Hoe het ook zij, zoals elke ochtend betrad Aiman na de gebruikelijke woestijnstorm de ruimte. Niemand durfde rechtstreeks naar hem te kijken, want alles aan hem glom: zijn haar, zijn glimlach, zijn leren jasje, tot en met zijn gepoetste shoes. Bovendien was het bijna onmogelijk om je ogen open te houden in die zware after-shavewalm die hem omringde, die zo bedwelmend was dat twee meisjes hun spraakvermogen al hadden verloren, drie meisjes waren flauwgevallen en één meisje bereid was om haar spraakvermogen, haar bewustzijn en nog veel meer te verliezen.
“Goedemorgen, mensen.”
“Brdlavkldga.” (Ons antwoord bestond uit onverstaanbaar gebrabbel, afgewisseld door onnozel gegiechel.)
Aiman stond eerst een beetje in de ruimte te staren en liet vervolgens zijn blik door het kantoor gaan, tot hij plotseling mij aankeek. Zijn glimlach werd nog stralender en zijn tanden blikkerden zo fel in de zon dat ik door acute blindheid werd getroffen. En toen…O nee! Hij kwam mijn richting op! Oké, waar moest ik naartoe, wat moest ik doen? Ik deed alsof ik was verdiept in de papieren die voor me lagen, maar ik wist niet eens voor wie ze bestemd waren. Hij liep op me af terwijl iedereen toekeek. Plotseling brak het zweet me uit (het vocht dat ik op dat moment verloor had ruimschoots het waterprobleem in Ethiopië kunnen oplossen). En mijn gezicht? Nee, dat ga ik jullie niet vertellen…Mijn gezicht werd zo rood als het nummer op het hemd van Aboe Trika.*
≡ Egyptische topvoetballer
Aiman boog naar voren, leunde met zijn ellebogen op mijn bureau en zei met zachte stem: “Goedemorgen.”
“Hè? Ah, ja, ja…Goed, hoor.”
“Kan ik even met u praten?”
“Met mij? Meent u dat? Ik bedoel, waarom? Is er iets?”
“Nee hoor, alles is oké.”
“Waarover wilt u dan praten?”
“Over iets leuks, hoop ik. Iets wat te maken heeft met de toekomst.”
Witte jurken, feestgejubel, gouden ringen…Een zingende Saad en een dansende Nawaal…Dat alles speelde door mijn hoofd. Weten jullie niet wie Nawaal is? Dat is een beroemde danseres, maar jullie zijnnatuurlijkweer zo achterlijk dat jullie dat niet weten.
“Goed, wanneer?”
“Na het werk?”
“Goed.” (Ik ging iets harder praten, om de afgunst van de anderen te overschreeuwen.)
Die dag – een historische dag – was het alsof ik in een Arabische film speelde. Ik keek de hele tijd naar de grond, terwijl de andere meisjes over me zaten te roddelen.
Twee meisjes rechts: “Wie verbeeldt ze zich wel wie ze is? En dat alleen omdat hij met haar wil praten? Nou, en wat dan nog?”
Twee meisjes links: “Morgen gaat ze zich natuurlijk als een tweede Nancy Agram gedragen en wil ze met niemand meer iets te maken hebben.”
Twee anderen, die bezig waren medicijnen aan de patiënten uit te delen, zeiden tegen elkaar: “Als hij zou weten hoe ze echt is, zou hij haar geen blik waardig keuren. Vertel mij wat!” En daarna tegen de patiënt: “Hier meneer, als u zich niet lekker voelt, doet u twee druppels in uw neus.”
En zo verstreek de dag. Er werden de ergste dingen naar mijn hoofd geslingerd, maar dat was nog niets vergeleken met de blikken die ik toegeworpen kreeg. Als blikken konden doden, zou ik allang in het mortuarium van Zeinhoem liggen. De enige die me in de hele affaire bleef steunen was mijn vriendin Noha. Zij was de enige die me aanmoedigde en stimuleerde. Ze glimlachte de hele tijd naar me en klopte me op mijn schouder. Zij zou me nooit in de steek laten. Moge God je beschermen, Noha. Dat zijn pas echte vrienden, de rest kan me gestolen worden. Nu en dan keek Aiman in mijn richting en wierp me een glimlach toe, alsof hij wilde zeggen: “Laat ze toch, daar sta jij toch boven?” Maar steeds wanneer onze blikken elkaar kruisten, keek ik weg (o, ik ben ook zo verlegen!).
∗
Het werd tijd om op te breken, maar voor het eerst in de geschiedenis van het ministerie van Volksgezondheid wilden de werknemers niet weg! Het werd twee uur, tien over twee, kwart over twee, maar niemand kwam in beweging.
Noha vroeg, om de situatie te redden: “Hé, mensen, gaan jullie vandaag niet naar huis?”
Iemand: “Ik moet nog wat doen.”
Iemand anders: “Mijn vader komt me misschien afhalen.”
Een derde: “Ik heb geen zin om nu al naar huis te gaan. Wie weg wil, mag gaan, maar ik blijf nog even.”
Aiman zat stiekem naar me te gluren. Hij wist zich geen raad met de situatie en ik voelde me zo gegeneerd dat ik elk moment kon instorten. (Jongens, moeten jullie het me echt zo moeilijk maken? Jullie krijgen heus alles te horen.)
Ik wachtte tot vijf voor half drie en toen nog steeds niemand in beweging kwam, zei ik tegen mezelf: “Het is niet anders.” Ik pakte mijn tas en stond op, zonder dat ik zelf begreep waar ik de moed vandaan haalde. Ik liep naar Aiman.
“Dokter Aiman.”
De jongen schrok op: “Ja?”
“Kan ik even met u spreken?”
Ik liep snel de kamer uit, en het is niet te geloven, maar hij rende achter me aan. Het volgende moment hoorde ik achter ons één groot pandemonium losbreken: alle meisjes sprongen tegelijk van hun stoel en volgden ons naar buiten om alles te kunnen zien. Ze stootten elkaar aan en het werd een gedrang van je welste, temeer daar er nogal wat potige tantes bij zaten.
Ik liep naar de cafetaria van het ziekenhuis en ging overmoedig aan het eerste het beste tafeltje zitten, terwijl ik nauwelijks kon geloven wat ik aan het doen was. O, mijn hemel! Dit was dus de cafetaria van de romantische ontmoetingen! Lieve Heer! Gelukkig waren al mijn dromen al uitgekomen, dus ik kon met een gerust hart sterven.
Aiman ging tegenover me zitten en keek verlegen naar de grond. (Dit is niet het moment om bedeesd te zijn, Aiman! Straks komen de andere meisjes, en als ze hier zijn voordat je iets hebt gezegd, dan vlieg ik ze allemaal naar de strot en gooi ik mezelf uit het raam. Het zal een slachting worden waar het bloedbad van Mohammed Ali bij in het niet valt.)*
≡ In 1811 liet de Egyptische vizier Mohammed Ali de laatste mammelukken vermoorden.
“Om eerlijk te zijn, gaat het om een nogal gevoelige kwestie.”
(Hè hè, goed zo! Nu gaat het ergens over! Ik ben gek op gevoelige kwesties.)
“Als het maar niets ernstigs is.”
“U weet dat ik hier al zeven jaar in functie ben, en dan werk ik ook nog in een apotheek buiten het ziekenhuis. Financieel heb ik dus niets te klagen.”
Mooi zo. Dat wilde ik horen! Laat dat gezeur van ‘ik hou van je’ en ‘ik ben verliefd op je’ maar achterwege. Nu hij duidelijk heeft gemaakt dat hij financieel niets te klagen heeft, heb ik goede hoop dat deze zaak tot een goed einde wordt gebracht.
“Moge God u nog meer welstand schenken dan u al heeft, dokter, maar wat heb ik daar mee te maken?”
“Ik zal het u eerlijk zeggen: ik denk erover om me te settelen.”
Ha! Leve de gerechtigheid!
“Wat? Bent u nog niet gesetteld?”
“Nee, nog niet. Maar vanaf het eerste moment dat ik hier op kantoor werk, speelt de gedachte door mijn hoofd.”
Echt waar? Dat klinkt goed, maar nu ter zake.
“En wat heeft dat met mij te maken?”
“Met u? U bent de belangrijkste persoon in deze kwestie.”
Alles draait voor mijn ogen, mensen. Kan iemand me even vasthouden?
“Hoezo dan?”
“Om u de waarheid te zeggen had ik gehoopt dat u…”
“Ja?”
“Nou, dat u…”
“Ja?”
“Dat u met juffrouw Noha zou willen praten.”
“Noha? Welke Noha?”
“Juffrouw Noha van ons kantoor. Het is me opgevallen dat u bevriend met haar bent en daarom leek u me de meest geschikte persoon om met haar te praten.”
Vlug, een bijl! Ik wil een bijl en een paar kogels! En zo’n strop als die van Saddam Hoessein…En dan hangen we die klootzak van een Aiman eraan, met naast hem dat grietje dat naar de naam Noha schijnt te luisteren, en dan pak ik die bijl en tsjak…nek gebroken!
“Noha? Hebt u me hier uitgenodigd om met me over Noha te praten?”
“Om eerlijk te zijn ben ik het niet die u hier heeft uitgenodigd, maar omgekeerd.”
“Oja?”
“Ja, ik ben zelfs bang dat juffrouw Noha er iets verkeerds van zal denken en kwaad op me zal worden.”
“Man, heb je dan helemaal geen consideratie met anderen, of snap je er echt niets van?”
Op dat moment stond ik op en de hele cafetaria staarde me met open mond aan, alsof ze naar een scène uit King Kong keken.
“Dat iemand zo dom kan zijn om een meisje hier mee naartoe te nemen.”
“Maar u hebt mij hier mee naartoe genomen.”
“Hou je mond. Ik wil geen woord meer horen. Waarom heb je mij eigenlijk als boodschapper uitgekozen? Heb je zelf geen tong om mee te praten?”
“Maar juffrouw, ikbedoelde alleen maar…”
“Ik heb gezegd dat ik er geen woord meer over wil horen.”
Op dat moment besefte ik dat ik een van de asbakken die op de tafeltjes stonden in mijn hand hield. Aiman kromp angstig in elkaar en de obers stonden al met de telefoon in hun hand om de beveiliging te waarschuwen, of misschien belden ze met mensen van het mortuarium om de lijken weg te komen halen.
Toen ook de patiënten uit hun kamers kwamen om poolshoogte te nemen, begreep ik dat het er niet bepaald prettig uitzag. Ik zette de asbak neer, trok mijn rok en mijn hoofddoek recht, toverde een brede glimlach op mijn gezicht en zei: “Het lijkt me beter als u direct met juffrouw Noha gaat praten, dokter. Voor zoiets hebt u geen bemiddelaar nodig. Neemt u me niet kwalijk…”
Ik draaide me om en verliet de cafetaria, terwijl de arme man nog steeds verstijfd op zijn stoel zat. Op dat moment schoot me nog iets te binnen. Toen Aiman zag dat ik weer terugliep naar het tafeltje, verstopte hij zich snel achter Oemm Tarik, de koffiejuffrouw.
Ik zei: “Trouwens, als jullie gaan trouwen, vergeet dan niet me voor de bruiloft uit te nodigen, oké? Bye-bye!”
∗
Wat er daarna is gebeurd weet ik niet precies meer. Aiman – moge God het goed met hem voorhebben – is naar Libië vertrokken en ze zeggen dat hij met iemand van daar is getrouwd.
En Noha? Die blijft mijn allerliefste vriendin. Vriendschap is nu eenmaal geen simpele zaak.
∗
Happy Valentine
Gefeliciteerd, mensen! Sorry dat ik een beetje laat ben met mijn gelukwensen, maar eigenlijk zie ik niet in waarom ik iets van Valentijnsdag zou moeten weten. Toen ik onderweg naar het werk allemaal rode teddyberen op straat zag, dacht ik eerst dat het om een kinderfeestje ging. Daarna zag ik dat de mensen rode kleren droegen en vroeg me af of Ahli* vandaag zou spelen.
≡ De populairste voetbalclub van Egypte.
Moge God je bijstaan, Aboe Trika. Toen zag ik ineens allemaal mensen met rode harten lopen. Even dacht ik dat ze bij een wervingscampagne voor bloeddonoren hoorden, maar dat was niet zo.
Op het werk hoorde ik madame Soendoes de hele tijd met Noha (je weet wel) praten. We noemen haar madame Soendoes, omdat ze de enige apothekeres bij ons is die het geluk heeft gehad de eervolle status van gehuwde vrouw te verwerven.
“Toen ik gisteren het appartement binnenkwam, was het licht uit,” vertelde madame Soendoes ontdaan. “Mijn man had twee kaarsen aangestoken en op de eettafel gezet. Ik schreeuwde: ‘Ben je blind of zo? Snap je er dan helemaal niets van? Hoe haal je het in godsnaam in je hoofd om kaarsen op het tafelkleed te zetten? Weet je niet hoe duur zo’n tafelkleed is? Is het niet al erg genoeg dat papa het heeft betaald? Of doe je het juist omdat je er zelf geen cent aan hebt uitgegeven? Je hebt mij tenslotte ook voor een habbekrats gekregen! Als we je flink voor het meubilair hadden laten dokken, was dit vast niet gebeurd.’ Mijn man voelde zich vreselijk opgelaten en stond er nogal aangeslagen bij. Hij deed snel het licht aan, en toen ik alles weer kon zien, zag ik iets roods op het tafeltje in de hal liggen. Het bleken tien rode rozen te zijn. ‘Ben je helemaal van de pot gerukt?’ riep ik. ‘Dat zijn toch die bloemen waar ze jam van maken? Vooruit, vertel me waar je ze vandaan hebt, dan koop ik er nog wel een paar kilo bij, anders heeft het toch geen zin om ze in te maken?’ Mijn man keek me beteuterd aan, pakte zijn tas en ging naar…Nou, wat denk je? Naar zijn moeder natuurlijk! Mannen zijn vreemde wezens, hoor. Snapt hij dan niet dat het een hels karwei is om zelf jam te maken? Maar wat me nog het meest dwarszit, is dat ik niet begrijp waarom hij toch zo’n slome duikelaar is. Heb jij daar een verklaring voor?”
Noha, die eruitzag alsof ze elk moment kon flauwvallen, keek mij aan en fluisterde: “Zeg jij eens iets. Ik word knettergek van haar.”
Ik keek verbaasd terug.
“Waarom? Ze heeft toch gelijk? Als hij jam wil vre…ik bedoel eten, dan moet hij dat gewoon zeggen en haar er niet toe dwingen om ruzie te gaan maken met de bloemist omdat ze rozen voor de jam wil hebben.”
“O neeeeeeee!” (Dat was Noha die zich gillend van wanhoop op haar wangen sloeg.) “Meisje, toch! Het is Valentijn vandaag!”
“O, is dat vandaag? Dus daarom heeft alles de kleur van tomatenpuree!”
Eindelijk begrepen we waarom de echtgenoot van madame Soendoes zich zo vreemd had gedragen en de man zelf vervloekte zijn moeder, die hem veel te soft had opgevoed en hem al die onzin had bijgebracht.
∗
Natuurlijk zou ik net als alle meisjes blij zijn als iemand een struik gargier voor me zou meebrengen en ik ‘s-avonds bij het open raam zou kunnen wegdromen, terwijl de maan de kamer in een zee van licht zou drenken (wat een mooi woord is dat hè, ‘drenken’…zo romantisch…). Dan zou ik denken aan de ridder van mijn dromen, luisterend naar een liedje van Sjafieka (goeiedag, die Sjafieka kan er wat van, zeg!). En dan zou ik één voor één de blaadjes afplukken: hij houdt van me, hij houdt niet van me, hij houdt van me, hij houdt niet van me…Hè? Wat is dat nou? Een worm? Had hij die struik niet even in een laagje azijn kunnen zetten voordat hij ermee op de proppen kwam?
∗
Mensen, ik heb het gevoel dat de romantiek tegenwoordig ver te zoeken is. Romantiek speelt geen enkele rol van betekenis meer. Kijk maar eens naar de liefdesfilms van vroeger, zoals die film met Sjadia en Salaah Dzoe al-Foekaar (die de rollen van Ahmaaaaaad en Monaaaaaa spelen). Het enige wat er gebeurt is dat hij in de trein zit en dat zij naar hem gaat zoeken. Als ze hem niet kan vinden, laat ze een briefje voor hem achter bij de conducteur. Die vergeet het briefje door te geven, en het einde van het verhaal is dat ze niet trouwen en twintig jaar lang naar elkaar blijven zoeken.
Zo’n film kunnen ze vandaag de dag niet meer maken. Omdat zij geen beltegoed meer heeft, laat ze haar mobieltje één keer overgaan, zodat hij weet dat hij haar moet bellen. Geïrriteerd stuurt hij haar een SMS-je terug met ‘bel me, bedankt’, en scheept haar op met de kosten. Dan kunnen er twee dingen gebeuren: óf het meisje belt de jongen terug, óf ze pikt het niet en beseft eindelijk dat de jongen niet deugt en nog gierig is ook. In dat geval delete ze hem uit haar mobieltje en uit haar leven. Eigenlijk zou je kunnen stellen dat Nagieb Sawires* hun liefde onmogelijk heeft gemaakt.
≡ Directeur van de Egyptische communicatiegigant Mobinil.
Oké, een ander voorbeeld: De postbode van Hoessain Kamaal. De rode draad in de film is dat Sjoekri Sarhaan stiekem de liefdesbrieven leest van een meisje aan haar geliefde. Op een gegeven moment begaan de jongen en het meisje de zonde met elkaar – dat wil zeggen dat ze met elkaar slapen. Als de vader van het meisje het ontdekt, doodt hij haar. Doordat Sjoekri per ongeluk een brief heeft verbrand waarin het meisje over de plannen van haar vader schrijft, heeft de jongen het onheil niet kunnen keren. Dat is het meisje fataal geworden.
Als ze nou gewoon e-mails naar elkaar hadden kunnen sturen, dan was er niets aan de hand geweest: de jongen zou namelijk meteen ontdekken dat een van zijn vrienden een geintje met hem had uitgehaald en dat er geen sprake was van een meisje.
Of hij zou naar haar toe gaan en haar een aanzoek doen, maar ook dat prachtige avontuur zou slecht aflopen, omdat ze het niet eens zouden worden over wie van hen straks voor de kosten van de gasfles zou opdraaien. Kortom: waar is de romantiek gebleven?
Neem dat hele idee van Valentijnsdag. Als het algemeen bekend zou zijn dat de heilige Valentijn destijds ter dood is veroordeeld en onthoofd, dan zou toch geen mens dat feest meer willen vieren? Wat is dat voor een feest?
Bovendien heb ik toch al het gevoel dat iedereen elkaar in de luren legt met Valentijn. Toen ik uit mijn werk kwam, besloot ik wat rond te lopen langs de cadeauwinkels, om eens een kijkje te nemen. Ik zag twee meisjes voor een etalage staan. Zo te zien kwamen ze van het platteland.
Zegt de een tegen de ander: “Wat zal ik doen? Zal ik hem dat hart geven, of die beer?”
“Doe niet zo achterlijk! Mannen spelen toch niet met beren?”
“Ik weet het niet. Ik zie dat hart niet zo zitten. Het is zo klein.”
“Koop ze dan allebei.”
“Allebei? Ben je soms niet goed geworden? Ik ga toch niet met hem trouwen?”
∗
Dat is dus die geweldige Valentijnsdag die iedereen viert. Ik zou mijn hoofd er maar niet over breken.