De achtste

Hé, mensen, ik heb een bruidegom! Dat voelt vreemd, hoor! Niet omdat ik een bruidegom heb, want zoals jullie weten heb ik er stapels van in de hal staan, maar het is vreemd dat ik er zo blij mee ben, terwijl ik na de vorige ervaringen een zenuwinzinking nabij was en in een existentiële crisis dreigde te belanden…Maar wat kan ik eraan doen, mensen? Ik ben nu eenmaal goed van vertrouwen.

Het was uitgerekend mama die mijn naïveteit op een schaamteloze manier uitbuitte toen ze tegen me zei: “Zo erg is het nu toch ook weer niet dat tante Bemoeial één keer met een nietsnut is aangekomen? Misschien loopt het de volgende keer wél goed af. En was het nu echt zo verschrikkelijk dat Amani niet alleen de bruidegom zelf, maar ook nog zijn hele familie meebracht? Je weet toch niet hoe het de volgende keer zal aflopen? Nodig tante Bemoeial nou gewoon eens uit voor het avondeten. En ga eens op bezoek bij Amani. Als Foefoe zo bang is in het donker, kun je best eens het ganglicht voor hem aandoen en de katten wegjagen. Die arme Amani moet elke dag ik weet niet hoeveel trappen naar beneden om haar man bij de voordeur op te halen. Er is toch niets op tegen om haar af en toe eens een handje te helpen?”

Ik ben dan wel goed van vertrouwen, maar ik ben ook koppig en trots. Het viel me dus niet gemakkelijk om tante Bemoeial voor het eten uit te nodigen, tenzij we kakkerlakkengif over de rijst zouden strooien…Toch zei ik: “Oké, mama, beloofd.”

Degenen die ervaring met ‘salonhuwelijken’ hebben, weten dat de bruidegoms altijd allemaal tegelijk komen: vijf achter elkaar in één week tijd. Maar ze weten ook dat diezelfde bruidegoms zich meestal ontpoppen als blaaskaken, opscheppers en windbuilen…Bij sommigen vraag je je zelfs af of ze een ongeluk hebben gehad of zo zijn geboren.

En dan is ineens de hele kermis voorbij en hoor je niets meer. Het gaat soms zelfs zover dat papa de elektricien laat komen om te controleren of de bel het wel doet, want misschien staan ze wel voor de deur, maar horen we ze niet.

In zo’n bloeiperiode zijn de drie zintuigen die elk meisje nodig heeft om te bepalen of er sprake is van een huwelijksaanzoek, actiever dan ooit.

Horen: Zodra haar moeder een telefoontje krijgt, spitst ze haar oren, vooral als er opmerkingen worden gemaakt in de trant van: “Ja, het gaat gelukkig goed met haar” en “nog niet”, gevolgd door het gebruikelijke cliché: “We krijgen er veel over de vloer, maar het is er nog niet van gekomen.” Want iemand die aan de telefoon over dit onderwerp begint, heeft daar hoogstwaarschijnlijk een bedoeling mee. Hoewel het natuurlijk ook louter bemoeizucht kan zijn.

Zien: Op elke plek waar ze komt geeft ze haar ogen de kost, vooral op haar werkplek. Zodra ze ziet dat een vrouw, in het gezelschap van iemand die haar zoon zou kunnen zijn, van een afstand naar haar zit te kijken, schakelt ze over op een andere golflengte. Ze stelt de tuner in, zet het volume lager en buigt deemoedig haar hoofd, om aan te geven dat ze goed is opgevoed.

Ruiken: Net als haar ogen gebruikt ze haar reukzintuig in de eerste plaats op haar werkplek, en soms als ze het flatgebouw binnenkomt of verlaat. Het is namelijk gebruikelijk dat huwelijkskandidaten die naar een bruid komen kijken, een halve fles eau de cologne of aftershave over zich heen gieten. Dat is in de plaats gekomen van de schoenen met opstaande randen van vroeger, waarmee je aan een meisje duidelijk kon maken dat je haar naliep.

Dus toen ik al mijn zintuigen in werking had gesteld, gebeurde er…helemaal niets. Uiteindelijk legde ik mijn lot in Gods handen. Ik had geen andere keuze meer. Ik begon zelfs al serieus te overwegen om tante Bemoeial voor het eten uit te nodigen en Amani en Foefoe met het traplicht en de katten te helpen, toen God me Oemm Mahroes zond.

Oemm Mahroes was ons adresje voor koffie en room. Het was een best mens, ook al had ze maar één oog en zag ze er gemeen uit in haar zwarte galabiyya. Die melkhandel was trouwens niet meer dan hobby van haar, ze doodde er de tijd mee sinds haar man drie tuktuks had gekocht waar hij dag en nacht mee in de weer was. Oemm Mahroes zag het als haar belangrijkste missie in het leven om mensen te koppelen. Zij was het die de buurt op de hoogte hield van alle nieuwtjes en schandalen. Mama beschouwde haar als de beste uitvinding ooit, na het internet welteverstaan. Misschien was ze zelfs wel beter dan internet, want dankzij haar konden we ook nog rijstpudding maken.

Toen ik op een dag van mijn werk terugkwam, zag ik een tafereel dat grote indruk op me maakte. Mijn moeder had haar armen om Oemm Mahroes heen geslagen en de twee huilden hartverscheurend (wat is dat eigenlijk, hartverscheurend?). Mama snikte en ik kon duidelijk zien dat Oemm Mahroes geld in haar hand hield, vermoedelijk uit het spaarpotje dat mama voor papa achter de elektriciteitsmeter had verstopt.

“Wat is er, mama. Waarom huil je zo?”

“Omdat, omdat…Ooooooooooooooh!”

Mama trok me mee in een group hug, je weet wel, zoals je ze in de programma’s van Oprah vaak ziet doen.

Toen we eenmaal binnen waren, begon ik tegen mama uit te varen: “Hoe kun je dat nou doen? Is het al zover gekomen dat we Oemm Mahroes erbij moeten halen?”

“Wat is er mis met Oemm Mahroes? We hebben al onze buren en vrienden geprobeerd en het heeft niets uitgehaald. Misschien lukt dit wel.”

“Maar mama, jij was toch degene die zei dat zelfs ontwikkelde en beschaafde mensen net parlementsleden zijn? Dat ze je eerst gouden bergen beloven en vervolgens het ene schandaal na het andere tevoorschijn toveren? En dan zou Oemm Mahroes ineens wel uitkomst brengen?”

Ik liep naar mijn kamer, maar toen hoorde ik iets wat mijn benen verlamde en ik bleef staan.

“Wat? Zei je iets, of verbeeld ik het me?”

“Kijk! Nu ben je ineens een en al belangstelling, nu je hoort dat ze een dokter met een eigen praktijk voor je heeft gevonden.”

“Nee, het gaat niet om de status, mama. Het gaat om de persoon zelf. Ik trouw toch niet met zijn praktijk?”

“O, dus je zou ook tevreden zijn met een kapsalon? Ik wil je wel vertellen dat ik er inmiddels schoon genoeg van heb.”

“Oké, mama, het is al goed. Ik zal met zijn praktijk trouwen. Ik bedoel dus dat ik bereid ben om de bruidegom te ontmoeten. Wat heb ik te verliezen?”

“Goed zo, nu gebruik je tenminste je verstand.”

Voordat de bruidegom onze gerespecteerde salon met een bezoek zou vereren, deed mama eerst een onderzoek naar zijn antecedenten, want we wilden niet weer voor verrassingen komen te staan en worden opgescheept met een man die artiesten imiteerde, zogenaamd uit Riaad kwam of al met twee andere vrouwen was getrouwd. Mama verzamelde alle informatie die ze kon vinden, maar ze bleef argwanend na alle rampen die al in onze salon hadden plaatsgevonden, met name het incident van de jubelende vrouwen van de kandidaat met de bruine sandalen. Uiteindelijk kwam ze met een geniaal idee: “Wij gaan zelf naar de bruidegom om kennis met hem te maken.”

Mama vroeg Oemm Mahroes naar het adres van de praktijk. Ze had de bruidegom willen overvallen met het bezoek, maar tot haar ergernis kwam Oemm Mahroes ons de volgende dag vertellen dat de bruidegom ons in zijn praktijk verwachtte. Op mama’s vraag waarom ze de bruidegom had geïnformeerd, antwoordde ze: “Hij moet zich toch net als jullie op het bezoek kunnen voorbereiden?” Lange leve de rechtvaardigheid!

Voor de verandering hoefde ik nu eens niets te doen en was hij het die op ons moest wachten. Nu was het zijn beurt om de praktijk op zijn kop te zetten, zijn broekspijpen op te stropen en samen met zijn assistent de vloeren te vegen, de kleden te schuieren, de gordijnen te wassen en besluiteloos voor de kast te gaan staan en te denken: zal ik dit overhemd aantrekken, of dat andere? Zal ik een vetkuif maken, of mijn haar in een scheiding kammen? Nu was hij degene die er iemand op uit moest sturen om frisdrank en gebakjes te halen. (Eindelijk zou ik gebakjes eten die niet door papa waren betaald en waarover ik me na afloop niet schuldig hoefde te voelen omdat ze niets hadden geholpen.)

Vooruit, Bride, probeer je rol zo goed mogelijk te spelen! Ik trok een chic pakje aan, met een paar vlotte, bruine zomerschoenen (had je wat?) en mama droeg een elegante deux-pièces en had al het goud dat ze bezat omgehangen, niet alleen het bekende spul, maar ook de juwelen die ze voor noodgevallen in een geheim kistje onder de plank in de klerenkast had verstopt.

Ik speelde de rol die ik me had voorgenomen.

Ondertussen hoopte ik dat hij een lichte huidskleur had, met blauw haar en blonde ogen…Sorry, ik bedoel natuurlijk blond haar en blauwe ogen. Verder moest hij een zachte stem hebben, het huwelijk moest heilig voor hem zijn en hij moest meebetalen aan de meubels. Kortom, hij moest volmaakt zijn. En hoewel hij er fantastisch uit moest zien, mocht hij geen jaloezie en afgunst wekken.

Op de afgesproken dag togen we naar het gebouw waar hij zijn praktijk had. Er hing een enorm uithangbord boven de entree. Zodra de portier ons zag, sprong hij in de houding en bracht ons onder een symfonie van loftuitingen naar de deur van de praktijk. Mama had al besloten dat ik hoe dan ook met deze man zou trouwen, ook als zijn praktijk niet goed zou lopen en de inkomsten niet meer dan vijftig pond per maand zouden bedragen. In dat geval zou zij ons financieel steunen, zolang hij haar maar verloste van die last op haar toch al zo kromme schouders. Beseffen jullie dat? Mama was bereid alles voor ons op te offeren, als wij maar gelukkig zouden worden.

De assistent ontving ons met minstens zo veel egards als de portier. De praktijk zat vol patiënten, en toen de assistent de spreekkamer binnenging om de bruidegom op de hoogte te stellen, fluisterden ze tegen elkaar: “Dat is zijn aanstaande! Dat is de bruid!” Wat was dat nu weer? Ik geef toe dat ik niet mis ben, maar zo bijzonder ben ik nu ook weer niet.

De assistent liet ons binnen; hoewel mama liever had willen wachten tot het spreekuur voorbij was (dat zou meer geld voor het verlovingscadeau opleveren), stond hij erop dat we meteen naar binnen zouden gaan. Het viel me op dat geen van de patiënten protesteerde. Wat een geweldige mensen! Als we niet financieel van hen afhankelijk waren geweest, had ik ze stuk voor stuk een goede gezondheid toegewenst.

Deze keer had ik me goed voorbereid op de ontmoeting. Aanvankelijk had ik pinda’s en amandelen willen meebrengen om zijn tanden te testen, maar toen had ik me gerealiseerd dat die alleen voor vrouwen waren bedoeld. Dus had ik doornvruchten voor hem meegebracht, want alleen daarmee kun je mannentanden echt op de proef stellen. En als hij net zo’n slapjanus als de vorige zou blijken te zijn, dan zou ik hem ermee om zijn oren slaan; dat zou niemand me kwalijk nemen. Deze keer zou ik niet met me laten sollen.

Maar goed, we gingen de spreekkamer binnen. Een chic kantoor, waarvan de muren volhingen met diploma’s. Het moet minstens twintig jaar gekost hebben om die allemaal te verzamelen. O jee: ik was helemaal vergeten te vragen hoe oud hij was. Ik wist wel dat hij ouder was dan ik, maar hoeveel jaar precies, daar had ik geen idee van. Ik ging naar binnen met halfgesloten ogen, zo bang was ik voor de schok die zou komen.

Mama stak haar handen uit om de dokter te begroeten en stootte me aan om hetzelfde te doen. Toen ik eindelijk durfde te kijken, zag ik een man die aan al mijn eerdere beschrijvingen beantwoordde: blauwe ogen, lichtbruin haar, een lang, slank postuur en twee lachkuiltjes in zijn wangen.

Wat is dat nou weer? Ik kan toch niet trouwen met iemand die knapper is dan ik? Dan zit ik straks op de bruidstroon en dan vragen de mensen zich af of hij niets beters had kunnen krijgen.

Nee, Bride, aan dat soort dingen mag je nu niet denken. We gaan mensen niet ook nog op hun uiterlijk beoordelen. Het is niet zijn schuld dat hij er zo goed uitziet.

Oké, het is al goed…Ik zal met hem trouwen en dan zie ik wel hoe het gaat. Bovendien heb ik gelukkig één schoonheidsfoutje bij hem ontdekt: hij heeft een stervormig litteken op zijn voorhoofd. Hij was als kind zeker een wildebras. Des te beter, dan is het in ieder geval geen moederskindje.

We gingen zitten en hij liet een glas frisdrank voor ons komen. Maar waar was het gebak? Werd dat alleen van de familie van de bruid verwacht, of hoe zat dat?

Na een tijdje liet de man zijn blik op mij rusten. Ik ben niet zo dol op dat soort aandacht. Eigenlijk was dit het moment om de doornvruchten tevoorschijn te halen, om zeker te weten of ik de juiste beslissing had genomen. Terwijl hij met mama zat te praten, bleef hij me ononderbroken aanstaren. De vlammen sloegen me uit, mijn zenuwen begaven het en mijn handen werden zo warm, dat de ijsblokjes in het glas frisdrank dat ik vasthield begonnen te stomen, waardoor de sfeer een extra romantisch tintje kreeg. Hoewel ik hypermodern ben en tot de meest geavanceerde modellen behoor, compleet met centrale vergrendeling, veiligheidsgordels en een navigatiesysteem, konden mijn zenuwen dat alles niet meer verdragen. Stop! Dit is de ware! Hij is perfect. Eindelijkwordtje geduld beloond, Bride. Jippi-iiiiie! De mensen van de apotheek zullen gek worden van jaloezie! Een dokter met een eigen praktijk en kuiltjes in zijn wangen! Als ik op de bruidstroon zit, zullen mijn vriendinnen vast uit hun vel springen van jaloezie…Nee, noumoet je ophouden, Bride! Laat dat leedvermaak maar over aan iemand die al een trouwring van een dokter om haar vinger draagt.

Na afloop van de zitting, die twee uur had geduurd, had mama alle informatie die ze wilde, maar ikzelf had geen woord van het gesprek meegekregen. Het was alsof ik naar een stomme film had zitten kijken en behalve mijn gezichtsvermogen alle andere zintuigen had uitgeschakeld. Opgelucht verlieten we de praktijk. We hadden zo lang binnen gezeten, dat alle patiënten waren vertrokken. Mama, die zich doodgeneerde, verontschuldigde zich in alle toonaarden: “Zo te zien hebben we te veel van uw tijd in beslag genomen.”

“Mevrouw, maakt u zich maar geen zorgen. Die komen wel een andere keer terug.”

“Waarom zouden ze?”

“Ik ben de enige die ze vertrouwen. Waar zouden ze anders heen moeten? Ze kunnen zoeken wat ze willen, maar uiteindelijk komen ze altijd weer bij mij terug. En ook als dat niet zo is, dan is het nog geen ramp. Het belangrijkste is dat ik u heb leren kennen. Dat is belangrijker dan duizend patiënten.”

Jullie weten hoe zwaar dat woordje ‘u’ weegt in onze familie. Mama kon haar oren niet geloven. Ik moest haar ondersteunen, want ze dreigde elk moment van puur geluk van haar stokje te gaan. Ik kon het zelf ook niet bevatten. Beneden zagen we zijn auto staan: een splinternieuwe zilverkleurige Mitsubishi Lancer. Nou, papa, jij kuntje zuurverdiende salaris houden, hoor!

Mama was zo blij dat ze me mee de stad in nam om een nieuwe outfit voor me te kopen, compleet met schoenen en een tas. Steeds wanneer we een winkel binnengingen, zei ze: “We willen het allerbeste, want ze gaat zich binnenkort verloven. Geef me maar het allerduurste. Iets wat past bij een meisje dat zich gaat verloven.”

“Niet op de dingen vooruitlopen, mama!”

“Goed meisje, ik zal het niet meer doen.”

Nadat mama al haar geld aan kleren voor mij had uitgegeven, gingen we naar huis.

Twee uur later ging de bel. Het was Oemm Mahroes, die van pure vreugde rondsprong als een kikker in een pan kokend water (wat kan die vrouw dansen…ze heeft iets van Nadia al-Gindien Hit and Run in Tel Aviv). Ze kwam mama op de hoogte brengen van de laatste positieve ontwikkelingen. De bruidegom had te kennen gegeven dat hij volgende dinsdag, over een week dus, bij ons op bezoek wilde komen. Hij was bereid al onze wensen in te willigen. We waren een respectabele familie en fijnere mensen dan wij zou hij niet meer vinden, had hij gezegd.

Mama pakte de telefoon en deed haar heilige plicht als moeder van de aanstaande bruid: alle familieleden, vrienden en bekenden, die nog niet op de hoogte waren, de ogen uitsteken met het goede nieuws.

“Binnenkort hoop ik met goed nieuws te komen…Ik verwacht dat we jullie binnenkort zullen zien…Goed, heel goed, hoop ik…Zoals het ernaar uitziet, heb ik jullie binnenkort nodig…Nee, nee, dat ga ik nu niet verklappen…later krijg je meer te horen…Het moet een verrassing blijven…”

En ik? Ik wilde mijn familie en vrienden ook de ogen uitsteken. Sorry, ik bedoel dat ik ze zelf het nieuws wildevertellen.

Na het middageten ging ik naar mijn kamer om wat te slapen. Maar ik lag te draaien en te woelen in mijn bed en kon de slaap niet vatten. Wat had een verloving voor zin als je er anderen de ogen niet mee kon uitsteken? Ik bedoel, als je anderen het goede nieuws niet kon vertellen? Nee, dit was niet te verdragen! Het liefst was ik op het balkon gaan staan en had ik tegen iedereen op straat geroepen: “Ik ga trouwen!!!!!!!”

Ik moest het aan iemand kwijt. Als ik nog langer mijn mond moest houden, zou ik doodgaan. Zou ik het aan Amani vertellen? Nee, want die was nog steeds nijdig. Die zou me meteen vragen waarom de nieuwe kandidaat beter was dan Loeloe, de broer van Foefoe. En dan zou ik me niet meer kunnen beheersen en haar de waarheid vertellen over haar man, zijn broer en hun hele familie. En misschien zou zij zich dan gekwetst voelen of zoiets.

Moest ik naar beneden gaan en Abd Rabboeh, de portier, lastigvallen met mijn nieuws, zoals hij mij altijd lastigviel met verhalen over zijn vrouw, lady Soha? Nee, dat was ook geen goed idee. Op dit moment was ik niet opgewassen tegen Soha. Dat was zo iemand die je eerst feliciteerde, om je vervolgens af te maken. Ik herinner me nog hoe blij ze was toen de buurjongen voor zijn eindexamen van de middelbare school was geslaagd en was toegelaten op de medische faculteit. Kennelijk had ze er honger van gekregen, want de volgende dag was er geen spoor meer te bekennen van de buurjongen, de guaveboom op de binnenplaats en de twee poezen die eronder hadden liggen slapen.

Oké, moest ik het dan maar aan de collega’s van het ziekenhuis vertellen? Nee, beter van niet, want die gingen rondsnuffelen, en dan kwamen ze achter het adres van de praktijk en dan zouden ze erheen gaan en hem misschien wel van me afpakken. Nee, nee, ik moest verstandig zijn. Maar tegen wie kon ik het dan vertellen?

Ik sprong op, schoot mijn kleren aan en besloot naar Noha te gaan. Ik kon het niet meer voor me houden. Ik moest het aan iemand vertellen. Ik stapte in een taxi en zei, om uit te proberen hoe het klonk: “Snel, chauffeur, snel alstublieft, mijn verloofde zit op me te wachten.”

“Komt voor elkaar, bruid.”

O, wat een prachtig woord was dat! Op een ander moment had ik hem op zijn nummer gezet en hem duidelijk gemaakt dat ik geen bruid maar een dokter was, maar nu kon ik me niets mooiers voorstellen.

Ik kwam aan bij de apotheek waar Noha in de middaguren werkt. Zodra ze me zag, kreeg ze het op haar zenuwen, en ze trok bleek weg. Toen ik rondkeek, zag ik dat de apotheek blonk en dat de ramen waren gelapt. Ik keek naar haar kleren en de moed zonk me in de schoenen.

“Wat zie jij er opgeprikt uit! Zoiets draag je toch alleen als je…Alleen als je…Heb je een bruidegom gevonden, Noha?”

“Nee, nee, echt niet.”

“Kom op, mij kun je echt niet voor de gek houden. Ik weet toch wat voor kleren je anders altijd draagt?”

“Ooooooh, ik wist weldat je erachter zou komen…Ja, ik heb een bruidegom.”

“Vertel me niet dat hij dokter is en dat hij een eigen praktijk heeft. Ik heb geen zin in een herhaling van Aiman.”

“Nee, nee, hij is piloot. Hij komt vandaag kennismaken. Trouwens, hoe is het eigenlijk met Aiman afgelopen?”

“Aiman? O, ik hoop dat hij gelukkig wordt, daar in Benghazi. Maar was het vanwege die pilootdat je me uit de buurt wilde hebben?”

“Nee, daar gaat het niet om, Bride, maar als hij komt en jou hier ziet…Stel nou dat hij jou leuker vindt dan mij? Zou jij in staat zijn om een man van je eigen zuster af te pakken?”

Dat is eigenlijk wel een goed idee, Noha. Ik stel me zo voor dat hij langs zou komen en dat ik dan ineens zou opduiken. Dan zou hij op slag verliefd op me worden en die gemene bedriegster van een Noha als een baksteen laten vallen. Iedereen weet toch dat Noha zich niet met mij kan meten? Wat? Heb je het over Aiman? Maar die leed aan een ernstige vorm van bijziendheid. Als hij haar beter had kunnen zien, dan…Wat zou mama er wel niet van vinden als ik met een tweede bruidegom zou thuiskomen? Een dokter en een piloot in één week!

Zo te zien leek Noha te begrijpen wat er allemaal in mijn hoofd omging.

“Bride, ik benje beste vriendin. Zoiets kun je mij toch niet aandoen? Je weet toch hoeveel pech ik de laatste tijd heb gehad?”

“En ik dan? Heb ik dan geen pech gehad?”

“Alsjeblieft, Bride, doe het voor mij. Ik weet dat je me zoiets nooit zou aandoen. En ik beloof je dat ik hem naar een bruidegom voor jou zal laten zoeken.”

Ik stond alweer op het punt om het goed te maken, ware het niet dat dat laatste zinnetje me buiten mezelf bracht van jaloezie. Dat was nu precies wat ik tegen jou had willen zeggen, Noha, nadat ikjou over mijn bruidegom zou hebben verteld! Trouwens…Zoiets zou ik mijn vriendin nooit aandoen…haar bruidegom afpakken. Hoe kom je erbij!

En bovendien…De vorige keer dat er zoiets was voorgevallen, had Aiman bijna een zenuwinzinking gekregen en was ik bijna de gevangenis ingedraaid. Godzijdank was dat niet gebeurd.

Na nog wat bidden en smeken van Noha’s kant, besloot ik achter in de winkel op haar te wachten. Vooruit dan maar, vriendin, je betekent te veel voor me. Bovendien heb ik zelf een arts met een eigen praktijk. Alsof ik verlegen zou zitten om bruidegoms!

Ik had Noha graag willen verrassen, maar niet zonder haar goed voor te bereiden, want Noha is mijn beste vriendin, die wilde ik niet overrompelen. En nu was zij degene die mij had overrompeld. Het liefst had ik haar, haar bruidegom en de hele apotheek in de lucht laten springen, met mezelf erbij. Want zoals het spreekwoord zegt: “Wie kaatst, kan de bal verwachten.” Bravo, Noha, je dwingt me nog om gemeenplaatsen te gebruiken ook!

Noha stond nog naast me toen er iemand de winkel binnenstormde. De vrouw leek buiten zinnen van blijdschap, maar zodra ze mij zag, hield ze op met lachen. Dat moest de koppelaarster zijn. Ik ken die types wel: in het begin zijn ze poeslief, maar uiteindelijk blijken het bedriegsters te zijn.

“Trek maar niet zo’n gezicht, ik ga al,” zei ik en vertrok.

Eenmaal op straat kon ik mijn toorn niet langer bedwingen (yooo, weer zo’n prachtige uitdrukking!). Nog steeds had ik niemand gevonden om tegen op te scheppen. Als ik alsnog zou besluiten om het aan de mensen in het ziekenhuis te vertellen en Noha hetzelfde zou doen, dan was het duidelijk wie op de meeste aandacht kon rekenen. De piloot natuurlij k! Het was tenslotte oktober. Op die dag was precies om twee uur ‘s middags het eerste vliegtuig opgestegen.*

≡ Verwij zing naar de oorlog van 1973, die in oktober plaatsvond.

Wat had ik aan een verloving zoals de mijne, die vanaf het begin al zo voorspelbaar was en zo goed leek te verlopen? Wat had het voor zin om je te verloven als je de mensen niet jaloers kon maken en als hun bloeddruk niet omhoogschoot zodra je erover begon? Waarom had ik nou nooit eens geluk?

De week verliep normaal. Op het werk zaten Noha en ik de hele tijd stiekem naar elkaar te gluren. Geen van ons wilde de ander vertellen hoe het ervoor stond en we durfden geen van beiden aan de ander te vragen of er nog nieuws was. Het was een wedstrijd geworden en we moesten afwachten wie als eerste zou eindigen.

Toen brak de grote dag aan. De bruidegom kwam onze bescheiden salon binnen, waar mama de afgelopen week bijna alles had vervangen: nieuwe gordijnen, nieuwe vazen, nieuwe glazen, alles nieuw. Vanaf het moment dat de jonge dokter binnenkwam, baadde de hele kamer in het licht; het leek wel twaalf uur ‘s middags…Ik ben gek op mensen die eruitzien alsof ze net onder de douche vandaan komen. We hebben uren zitten praten en veel gelachen, en tot slot liet de bruidegom ons weten dat hij haast wilde maken met de verloving. Uitstel was nergens goed voor, vond hij, als alles verder in orde was. Toen we hem naar zijn ouders vroegen – die niet waren meegekomen – liet hij weten dat ze in de Emiraten woonden en dat ze, als alles goed ging, bij de verloving aanwezig zouden zijn. Maar als ze niet konden komen, was er nog geen man overboord en het was zeker geen reden om de verloving uit te stellen.

Natuurlijk, waarom zouden we moeilijk doen? Het scheelde maar weinig of die gemene feeks, die naar de naam Noha luisterde, zou zich vóór mij verloven en alsnog het gras voor mijn voeten wegmaaien.

Na het bezoek zag ik een ongeruste blik in mama’s ogen. Vergeefs – ik herhaal: vergeefs – probeerde ik haar de muizenissen uit het hoofd te praten. Na alle slechte ervaringen die ze met mij had meegemaakt, kon ze zich niet onttrekken aan het gevoel dat er een addertje onder het gras zat. Opnieuw pakte ze de telefoon en begon aan een belronde. Deze keer niet om andere mensen de ogen uit te steken, maar om haar twijfels over de bruidegom, die maar aan haar bleven knagen, te ontzenuwen.

De volgende ochtend ging ik zoals altijd naar het werk. Noha had nog steeds niets verteld. Des te beter. Als mama nu maar niet alles op het laatste moment verpestte. Moeders ook! Als ze geen problemen hebben, dan zorgen ze er wel voor dat die er komen.

Toen ik thuiskwam, trof ik mama in de salon met de hoorn in haar hand, precies zoals ik haar veertien en een half uur eerder had achtergelaten, maar nu lag er een vreemde uitdrukking op haar gezicht.

“Is er iets gebeurd, mama?”

“Nee, er is niets aan de hand, maar toen ik laatst met tante Fatna sprak, heeft ze iets gezegd…Ik moet haar even spreken over die bruidegom.”

“Wat is er dan, mama? Komt het niet doordat je er zo aan gewend bent dat ik altijd bij je bendat je niet meer zonder me kunt? Je beseft het zelf niet, maar je kunt het gewoon niet hebben dat ik gelukkig ben. Zo zit het.”

“Nee, je snapt het niet, Bride. Tante Fatna vertelde me dat ze hem kende en dat hij getrouwd was en kinderen had. Vooruit, ga naar je kamer en kleedje aan. We gaan naar zijnpraktijk.”

“Wat? Dat kan toch niet? Is het dan weer net zo iemand als de man met de sandalen?”

“Nee, maar ik zeg je niet voor niets dat je je moet aankleden. Ik moet weten waar we aan toe zijn, ik kan geen seconde meer wachten.”

Opnieuw gingen we naar de praktijk. De Lancer stond op zijn plaats. De huismeester lag naast de voordeur te slapen. We gingen de praktijk binnen. De assistent…Nee, het leek iemand anders…Geen reden tot paniek, want het was avond en dan droeg hij natuurlijk andere kleren. Maar waarom begroetten de patiënten ons niet, zoals de vorige keer? Niet dat het erg was, want dan hoefde ik me er ook niet schuldig over te voelen dat ik niet genoeg met hen meeleefde. We liepen meteen door en gingen bij de spreekkamer zitten wachten. Het leek eindeloos te duren voor we binnen werden gelaten. Achter het bureau zat een vreemde man die ons enigszins geïrriteerd vroeg: “Wie van jullie is de patiënt?”

“Geen van beiden.”

“En waarom vereert u ons dan met een bezoek?”

“Wij komen voor familiezaken.”

“Hoezo?”

“Dat is iets tussen de dokter en ons.”

“Maar ik bén de dokter.”

O, mijn hemel! Bis, bis, bis!

“Meneer, ik zeg u: we willen de dokter spreken. Dit is toch zijnpraktijk?”

“Ik ben de dokter.”

“Hoezo? Die van ons is jong, hij heeft blauwe ogen en…”

“…kuiltjes in zijn wangen?”

“Ja, dat klopt. U gaat me toch niet vertellen dat hij een stagiair is?”

De man liet ons alleen achter en snelde naar buiten.

“Mama, wat is er aan de hand? Gaat hij de politie halen?”

“De politie? We hebben toch niets gestolen? Maar bereid je er maar op voor dat we ons straks misschien snel uit de voeten moeten maken.”

De oude dokter kwam terug met de jonge, die hij aan zijn nekvel mee naar binnen trok. Hij droeg een trainingspak en hij leek nog niet helemaal wakker.

“Is dit hem?”

“Ja, dat is de dokter…Hebt uhem gegijzeld of zo?”

Plotseling haalde de oude dokter uit naar de jongen.

“Het liefst zou ik hem persoonlijk in stukken snijden en van de hoogste toren naar beneden gooien. Dan was ik er voorgoed vanaf.”

Omdat we nu eenmaal het hart op de goede plaats hebben, probeerden mama en ik de vechtende mannen uit elkaar te trekken en riepen we om hulp. Uiteindelijk wist de jongen te ontkomen en ging de oude dokter verslagen tegenover ons zitten. We haalden een glas limoensap voor hem en toen we de patiënten en de assistent naar huis hadden gestuurd, stortte hij zijn hart bij ons uit.

Hou je vast: de jongen met de kuiltjes was zijn zoon. Toen meneer was gezakt voor het eindexamen van de middelbare school, had zijn vader hem de laatste klas over laten doen. Maar dat had niet geholpen. Daarna had hij hem ingeschreven op een particuliere universiteit. Daar had hij zes jaar rondgelummeld, zonder een diploma te halen. Toen was hij naar de middelbare handelsschool gegaan. Dat was alweer vijf jaar geleden en nog steeds was hij niet verder gekomen dan het tweede jaar. En omdat hij het rijke zoontje van een vooraanstaande arts was en er bovendien goed uitzag, kon hij het zich permitteren om de bloemetjes buiten te zetten. Hij had dezelfde streek al meerdere malen met anderen uitgehaald: artsen, apothekeressen, tandartsen…Hij volgde steeds hetzelfde patroon van de praktijk, de auto en de ouders die in de Emiraten woonden maar heel blij waren met de verloving. Soms liet hij zelfs een brief zien waarin ze hem hun zegen gaven. Dan verloofde hij zich en liet zich fêteren, tot hij door de mand viel of zich ging vervelen. Dan volgde er een pak rammel, of ze gingen verhaal halen bij zijn vader. Dan dook hij enige tijd onder, om na twee maanden hetzelfde spelletje weer opnieuw te beginnen.

De diploma’s die aan de muur hingen waren dus van zijn vader en de patiënten die de indruk hadden gewekt dat ze wisten wie we waren, bleken vrienden van hem te zijn. Omdat de meeste mensen in de omgeving inmiddels over hem hadden gehoord, had hij zich tot Oemm Mahroes gewend. Oemm Mahroes was nieuw in de buurt en nog niet op de hoogte van alle schandalen die hij had veroorzaakt. En het litteken? Vermoedelijk had iemand hem doorzien en een souvenir op zijn voorhoofd achtergelaten, om hem eraan te herinneren dat meisjes geenplaystations waren.

We stelden de oude dokter gerust. Nu we zijn verhaal hadden gehoord, moesten we hem wel steunen. Toen we weer op straat stonden, leek het alsof er niets aan de handwas. Alles was gewoon, heeeel gewoon. Heeeeeeel gewoon, zeg ik jullie! We waren zo gewend geraakt aan tegenslag dat we niet meer huilden, niet meer gebukt gingen onder zelfmedelijden en geen wrok meer tegen de wereld en de mensen om ons heen koesterden. Ik dacht zelfs niet aan Noha, die op dat moment misschien wel een ring om haar vinger liet schuiven.

Niets aan de hand, alles was heeeeel gewoon.

Toen ik de volgende dag naar mijn werk ging, was mijn gezicht getekend door het drama dat ik had meegemaakt: de uitdrukking van een meisje dat ternauwernood aan een groot gevaar is ontsnapt. Gelukkig kon ik zo meteen mijn hart bij mijn collega’s uitstorten. De een zou me bemoedigend op mijn schouder kloppen, de ander zou haar armen om me heen slaan en de derde zou een vloek over de aanstichter uitspreken en daarna zeggen: “Hij is je niet waard. Binnenkort komt er vast iemand in je leven die wel goed genoeg voor je is…”

Toen ik de apotheek binnenkwam, zag ik hoe al die ontroerende taferelen die ik me had voorgesteld zich daadwerkelijk voor mijn ogen afspeelden. En wie was het middelpunt? Noha! Ook haar avontuur was op niets uitgelopen. Haar bruidegom in spé had ontdekt dat ze achtentwintig jaar en drie maanden was, terwijl hij iemand van achtentwintig en twee maanden wilde. En hij had gelijk. Dat is toch een leeftijd van niks, achtentwintigjaar en drie maanden? Daar zit toch geen greintje romantiek bij?

Mijn bloed begon te koken. Zelfs een beetje medeleven van mijn collega’s gunde ze me niet.

Madame Soendoes stond naast haar en klopte haar op haar schouder: “Maak je niet druk, liefje. Binnenkort komt er heus wel een man die je op waarde weet te schatten.” Ze ging wat zachter praten (wist ze niet dat ik achter haar stond mee te luisteren?). “Ik wilde het niet zeggen waar de andere meisjes bij zijn, maar ik heb een perfecte bruidegom voor je.”

“Echt waar, madame Soendoes?”

“Echt waar. Oemm Habba, de kippenverkoopster, heeft me over hem verteld. Hij is dokter en hij heeft een eigen praktijk. Hij heeft blauwe ogen en kuiltjes in zijn wangen.”

Voor het eerst sinds mijn debacle van de afgelopen avond brak er iets van een glimlach door op mijn gezicht. Moest ik het haar vertellen, of juist mijn mond houden? Als ik het zou vertellen, zou ze zeggen dat ik haar afluisterde, dat ik jaloers was en dat ik haar al mijn hele leven op haar nek zat. Het was zelfs niet ondenkbaar dat ze Oemm Tarik van de cafetaria zou uithoren en erachter zou komen wat zich tussen Aiman en mij had afgespeeld. Maar moest ik dan werkeloos toezien hoe ze zich in het ongeluk stortte? Nee, dat zou een schande zijn. Ze was tenslotte mijn beste vriendin.

Terwijl ik nog steeds achter hen stond, hoorde ik Noha tegen madame Soendoes fluisteren: “Maar niets zeggen tegen Bride, want die is zo jaloers.”

Aha, zat het zo? Oké, dan kon ze de straf krijgen die ze verdiende.