MISSIE ACHT: PAPA
Ik had papa voor het laatst bewaard, net als moeilijke quizvragen waarop je ‘Ik pas’ antwoordt.
Mijn vader was altijd een mysterie voor me geweest. Eerlijk gezegd was er niets wat ik voor hem kon doen. Hij was een gedecideerde man, zoals alleen niet al te intelligente mensen kunnen zijn. Ik geef toe, ik benijdde hem. Ik benijd alle dommeriken, en mijn vader in het bijzonder, want hij is altijd een succesvolle dommerik geweest, een wonder dat alleen onder sportievelingen en acteurs voorkomt. De waarheid is dat hij geen enkel probleem had: hij leidde een gelukkig leven in zijn status van oude beroemdheid, zijn dagen waren gevuld, hij kletste met iedereen en deed wat aan sport. Hij was een luxe gepensioneerde. Zijn aardse paradijs had witte strepen en gravel.
Ook in dit geval was ik degene die een probleem met hém had, als ik er goed over nadenk. Ik was er nooit in geslaagd me echt open te stellen en hem in vertrouwen te nemen. Ik weet niet of hem dat ooit is opgevallen of dat hij er misschien onder geleden heeft.
Ik arriveerde bij de club toen het bijna tien uur ’s avonds was en de laatste leden vertrokken. De zon was al een tijdje onder. Door de grote ramen zag ik de lege sportschool, de aerobicszaal, het zwembad. Het leek net een kermis met de lichten uit, klaar om de volgende dag weer nieuwe bezoekers te ontvangen.
Ik was papa nog nooit ’s avonds komen opzoeken. Terwijl ik toekeek hoe hij de stoelen op de kleine binnenplaats rechtzette, begreep ik dat ik daar verkeerd aan had gedaan. Dit was zijn echte leven, als iedereen wegging en de club zich hulde in halfduister. Overdag bevond hij zich te midden van een feestelijke menigte en ’s nachts was hij alleen. Helemaal alleen.
‘Papa?’
‘Wat doe jij hier?’
‘Ik had zin om je te zien.’
‘Mijn verjaardag is pas over elf maanden, hoor.’
Als ik niet zeker had geweten dat hij een man was die gespeend was van ironie, had ik gedacht dat de zin er vol van was.
Of misschien had ik hem altijd onderschat.
‘Wil je een biertje?’ vroeg hij. ‘O nee, je drinkt niet en je rookt niet. Kijk, dat doe je toch verkeerd, ik ben het levende bewijs dat drinken, roken en een joint op zijn tijd heel gezond zijn.’
Ja, ik had hem onderschat.
‘Vind je het vervelend als ik drink?’
Hij wachtte het antwoord niet af en nam een biertje uit zo’n horizontale koeling die je aan de rand van een tennisbaan vindt. We gingen op een muurtje zitten.
‘Hoe gaat het met je?’ vroeg hij. ‘Nog steeds depressief?’
‘Het gaat iets beter.’
‘Daar ben ik blij om. En mama?’
‘Die is weg bij Riccardo.’
‘Dat zeiden ze al. Ik wilde het van jou horen.’
‘Ze gaat nu uit met een oude liefde van de middenschool.’
‘Een toyboy, dus.’
Mijn vader had in de loop der jaren beslist een onvermoede ironie ontwikkeld.
‘Die snackbarhouder heb ik nooit leuk gevonden,’ voegde hij eraan toe. ‘Hij gebruikt zonnebloemolie.’
‘Vond je hem niet leuk of zijn keuken?’
‘Allebei. Maar mama is dus gelukkig?’
‘Ja, ik geloof het wel.’
‘Daar ben ik blij om. Ik hou heel veel van haar.’
‘Dat weet ik, papa, dat weet ik.’
Hij sloeg zijn biertje achterover en keek me in de ogen.
‘Af en toe denk ik eraan hoe mijn leven was geweest, ons leven, als ik niet bij haar weg was gegaan.’
‘In mijn herinnering is zij bij jou weggegaan.’
‘De beslissing, of liever gezegd de schuld, ligt bij allebei als je uit elkaar gaat.’
Hij had gelijk. Ook vanuit wettig oogpunt, inmiddels. Bij een scheiding bestaat er geen schuldvraag meer. Als een stel tegenwoordig uit elkaar gaat, stelt de rechter beide echtelieden daar vanzelfsprekend verantwoordelijk voor. Het was opmerkelijk dat we dit gesprek uitgerekend naast de bar hadden waar ik aan Giulia had gevraagd of ze met me wilde trouwen.
Papa sloeg zijn blauwe ogen naar me op. Ze schitterden in het donker. Hij had toneel moeten gaan spelen, geen tennis. Alle vrouwen van de wereld zouden verliefd op hem zijn geworden.
‘Waarom kijk je me aan, papa?’
‘Ik zat te denken. Wanneer ga jij weer terug naar Giulia?’
‘Ik ga niet terug naar Giulia.’
‘Dat doe je niet goed. De liefde is een rad; vroeg of laat wordt ook de vrouw waar nu je hart sneller van gaat slaan en je pik stijf van wordt uiteindelijk je echtgenote. En dan begint het weer van voor af aan.’
‘En dat zeg je tegen mij? Zo ben ik alleen komen te wonen.’
Er viel een stilte. Je hoorde alleen in de verte wat honden en een krekel.
Papa stond op.
‘Heb je zin om een wedstrijdje te spelen op het centercourt?’
‘Het centercourt?’
‘Ik heb de sleutels,’ zei hij met een glimlach.
In een mum van tijd kwam het kind terug dat fan was van McEnroe.
‘Het oude of het nieuwe?’
‘Het echte. Het Pietrangeli. Dat andere telt niet, dat is alleen een hoop plastic zonder charme. Op het Pietrangeli kijken de standbeelden je aan. Dat is de geschiedenis van het tennis.’
‘Als ik het geweten had, had ik mijn spullen meegebracht.’
‘Geen enkel probleem.’
Toen de lampen aangingen in het stadion dat gewijd was aan Nicola Pietrangeli, de grootste Italiaanse tennisser aller tijden, voelde ik een steek in mijn hart. De spierwitte standbeelden eromheen maakten het een unieke plek op de wereld, samen met het bijna identieke Stadio dei Marmi, dat gewijd is aan de atleet en dat tweehonderd meter verderop staat. Het leek echt net of ze je aankeken en beoordeelden, alsof ze zeiden: ‘Laat maar eens zien wat je kunt, hier zijn de besten geweest.’
Papa had me een gloednieuwe kledingset gegeven en een racket dat hetzelfde was als dat van Federer. Hij maakte ook een nieuw blik ballen open, zoals dat bij belangrijke gelegenheden wordt gedaan.
‘Drie uit vijf?’ vroeg hij.
‘Ik ben ongetraind, laten we één set doen.’
‘Goed, maar tot het uiterste.’
‘Tot het uiterste.’
Wedstrijden tegen papa gingen altijd hard tegen hard. Ik ben wel eens tot een tiebreak gekomen, maar ik heb nooit ook maar één set gewonnen.
‘Ik begin,’ besloot hij zonder dat ik de kans kreeg te protesteren.
Hij begon meteen met een winnende service. Ik zag de bal bijna niet. Hij speelde serieus. Zoals altijd mepte hij vanaf de achterlijn terwijl ik naar het net probeerde te komen om het spel te variëren en de bal te kunnen raken.
Toen het 2-2 stond, merkte ik dat er iets niet goed ging. De eerste bal van papa was zwak, zijn zijwaartse verplaatsingen waren niet meer zo geweldig en zijn backhand ketste af, alsof hij de bal niet goed zag. Tussen twee ballen in rustte hij net een paar seconden te lang uit met van die trucjes die alleen tennissers kennen. Hij was een vermoeide strijder. Ik pakte zijn service moeiteloos af. 3-2 voor mij. Papa moest moeite doen om krachtig te reageren en ik maakte probleemloos een paar punten. Ik stond op het punt hem voor het eerst te verslaan, maar kon er niet blij om zijn. Ik hield de volgende service op nul. 4-2.
Papa sloeg weer terug. Hij maakte meteen een dubbele fout. 0-15.
Toen serveerde hij een veilige bal. Ik reageerde met een krachtige lange bal en maakte het punt. 0-30.
Te makkelijk. Ik zag zijn ogen in het donker. De ogen van een oude leeuw die begrijpt dat de jonge leeuw op het punt staat hem te verslaan. Hij hield zijn hoofd gebogen. Hij gaf zich over.
Ik wist dat ik zou winnen. En hij wist dat hij zou verliezen.
Dat is de harde wet van de savanne.
Maar ik ben advocaat en ik heb geleerd dat elke wet kan worden omgebogen.
Papa serveerde weer. Ik liep naar het net en maakte een misser die eindigde in het net. 15-30.
Er volgden een lange bal die uit ging, een afgeketste aanval van mij en een passeerslag van papa, die nog steeds een sterke arm had en zich had gegalvaniseerd voor zijn kleine achterstand. Hij won de game en kwam op 4-3. Nu moest hij ook een break maken om het spel weer gelijk te trekken. We waren alleen, maar ik hoorde het geroezemoes van de mensen alsof de tribunes vol zaten. We waren onze persoonlijke finale van de Internationale van Italië aan het spelen.
Ik ging aan de rechterkant van de service staan en sloeg een niet al te krachtige bal. Papa reageerde met een slice, maar aan de zachte kant. Ik redde het niet. 0-15 voor hem. De oude leeuw had weer moed gevat en wachtte op mijn volgende slag.
Ik weet dat jullie het al begrepen hebben. Ik had besloten hem te laten winnen. Dat was alles wat ik die avond kon doen. Maar ik moest niet overdrijven. Hij was een deskundig tennisser en beheerste het spel tot in de puntjes. Ik zou de belangrijke punten missen en de punten die niet van invloed waren maken.
Papa juichte toen hij de 5-4 voor hem maakte. Hij had me bijgehouden en ingehaald. Nu was ik weer aan de beurt om te serveren. Even kwam het wedstrijdgevoel bovendrijven en maakte ik een ace in het midden, een luchtdoelraket die zelfs op een militaire radar onzichtbaar zou zijn. Het was de laatste opwelling die ik had voordat ik me gewonnen gaf. De wedstrijd eindigde met een te korte lob en papa maakte de winnende smash, waarbij hij met alle kracht die hem restte tegen de bal mepte. Toen juichte hij en sprong vlug over het net. Hij was zo opgewonden als een kind. We omhelsden elkaar bezweet.
Ik was nog nooit zo blij geweest om te verliezen.
‘Deze keer dacht je echt dat het je ging lukken, hè?’ vroeg hij buiten adem.
‘Ja.’
‘Je moet altijd geconcentreerd blijven, tennis is een sport waarbij je pas gewonnen hebt als je gewonnen hebt, niet zoals dat stomme voetbal, dat tegen de klok wordt gespeeld.’
‘Je hebt gelijk, papa.’
Ik legde mijn hand op zijn schouder en we liepen naar de douche.
‘Daar gaan we, kampioen...’
Als de standbeelden voor me hadden kunnen applaudisseren, weet ik zeker dat ze het hadden gedaan.
We liepen de tunnel naar de kleedkamers door. Het was de eerste keer dat we allebei blij waren na een potje tennis. Bij tennis bestaat er geen gelijkspel. In het leven gelukkig wel.