EEN BEETJE SUIKER IS GENOEG
Ik, een glas water en een pil.
Ik had de te voor de hand liggende Prozac vermeden en in plaats daarvan voor het merkloze medicijn gekozen. Ik ben dol op merkloze medicijnen; ze zijn het voetvolk van de geneeskunde en moeten hun effectiviteit aantonen zonder de bescherming van een logo of een traditie. Het doosje waaruit ik de pil had gehaald vermeldde, in rood en blauw, de werkzame stof, fluoxetine, dat in weerwil van de naam geen adjuvans was in de strijd tegen cariës, maar mijn bondgenoot tegen de neerslachtigheid. Twintig milligram omhuld optimisme. Zelfs zonder dat Mary Poppins me toelachte en me hielp de pil door te slikken.
Echt zonde dat het effect zo lang werd uitgesteld. Ik had drie lange weken van wachten voor de boeg. Maar aan de andere kant, daar was ik aan gewend, zoals jullie weten.
De eerste week probeerde ik weer een regelmatig leven te leiden, met pover resultaat. Op kantoor mopperde ik om vrijwel alles op mijn zus: de toppen van mijn stemmingswisselingen leken echt op de Mount Everest. Ik weet niet wat mijn bloedverwante ervan weerhield om me naar de maan te wensen. Misschien de veertienhonderd euro die ik elke maand in haar loonzakje stopte, of misschien hield ze echt van me, ondanks het onrecht dat ik haar als kind had aangedaan.
In de tussentijd begonnen de bijwerkingen als ongenode gasten binnen te komen. De eerste was het verdwijnen van mijn libido. Aangezien we toch vertrouwelijk bezig zijn, kan ik wel onthullen dat ik me altijd zeer aangetrokken heb gevoeld tot vrouwen. Ik heb vriendschappen voor hen om zeep geholpen, zoals jullie weten, ik heb tijd verloren en, vaker nog, mijn waardigheid. Ik beken dat ik al mijn vriendinnetjes meer dan één keer heb bedrogen; mijn vermogen om weerstand te bieden aan vreemdgaan is vrijwel nul. Daarom verraste deze volslagen desinteresse voor seks me. Ik kon een pornofilm van goede kwaliteit kijken zonder enige reactie of erectie. Op een avond belde ik zelfs, op een helder moment, Teresa op, een welgevormde etaleuse uit Frascati die vorig jaar enkele nachten had opgeleukt met haar vrouwelijke charmes. Ik stuurde haar weg na een uur van gênante slapte en een van mijn huilbuien.
Kort daarna maakten ook andere complicaties hun opwachting, waarvan de meest zorgwekkende en vervelende transpiratie, slaperigheid, trillen en rusteloosheid waren. Geen enkele bezwete, trillende, rusteloze en, vooral, half slapende advocaat biedt zijn cliënten een indruk van volledige betrouwbaarheid. Ik besloot het advocatenkantoor te sluiten zolang mijn neerslachtigheid aanhield. Beter cliënten kwijt dan gezichtsverlies. Je kunt altijd wel nieuwe cliënten vinden, maar je reputatie herstel je niet zo makkelijk.
‘Kent u advocaat Anastasi?’
‘Wie, die zweterige die een beetje suf is?’
Dat zou ik niet aankunnen.
De keuze om een werkpauze in te lassen had wel een gevaarlijke bijwerking: ook mijn laatst overgebleven kansen op een sociaal leven werden erdoor weggeveegd. De dagen werden leeg en in mijn agenda was geen verschil meer te zien tussen werkdagen en feestdagen. Ik zat gevangen in een eeuwige zondag.
Mijn naaste familieleden en mijn beste vrienden bleven mijn gezondheidstoestand onderschatten. Iedereen dacht dat het slechts een stressperiode van voorbijgaande aard was. Het is zinloos, nee, onmogelijk om depressie uit te leggen aan iemand die het niet heeft gehad. Het is net of je een kleur moet beschrijven. Hoe ziet rood eruit? En groen? En ultramarijn?
Kijk eens aan, depressie is geen fysieke entiteit. Het is een kleur.
Of beter nog, het samengaan van twee kleuren: wit en zwart. De eerste, zo leren we op school, bevat alle andere kleuren van het elektromagnetisch spectrum, de ander geen. Vermengd vormen ze het ontstaan van de lelijkste kleur ter wereld, die niet per toeval de kleur is van ouder wordend haar, muizen, de lucht als het regent, as en middelmatigheid.
Grijs.
De zomer naderde met rasse schreden en ik bracht mijn dagen door met videogames; ik was in het bijzonder kampioen geworden in het tennisspel van de Wii en van Candy Crush Saga. Ik was in staat uren bezig te zijn met het verslaan van Federer en het verbinden van snoepjes, met de koortsachtige wens om een niveau hoger te komen en opnieuw te beginnen. Als ik geen spelletje speelde, surfte ik verveeld op internet. Of eigenlijk leed ik schipbreuk op internet. Ik had geen vastomlijnd doel, volgde op goed geluk links, zonder ook maar ergens hartstocht of opwinding over te ervaren. Ik behield alleen een zekere belangstelling voor feiten vergaren.
Weten jullie bijvoorbeeld wie de eerste computer heeft uitgevonden?
Steve Jobs?
Nee.
Bill Gates?
Nee.
Leonardo da Vinci?
Nee, maar jullie zitten er slechts driehonderd kilometer naast; de afstand tussen Vinci en Vicenza. De eerste microprocessor, dus het brein van de moderne computer, werd namelijk uitgevonden door een Italiaan die afkomstig was uit Vicenza, de fysicus Federico Faggin, die in 1971 hoofd werd van het project Intel 4004. Niet tevreden met dit uitmuntende begin kreeg de beste Faggin in 1994 ook patent op de touchpad, de voorloper van het tegenwoordige touchscreen, dat we dagelijks gebruiken op de TomTom, de iPad of de telefoon. Ik vind het ongelofelijk dat vrijwel niemand op de wereld hem in het olympische rijtje van uitvinders schaart, naast supersterren als Edison, Meucci of Galilei. Elke keer als we een berichtje versturen met Whatsapp of een mail verzenden door met onze vingertoppen op onze iPhone te tikken, zouden we als een mantra moeten zeggen: ‘Dank je wel, Federico.’
Terug naar het grijs. Naar de antracietkleurige mist die mijn dagelijks leven omhulde. Of eigenlijk mijn dagelijks óverleven. Na drie weken voelde ik me in feite iets beter, al was de gunstige uitwerking van de pil niet bijster constant. Na een paar dagen van optimisme verzonk ik systematisch weer in apathie. Ik had geen echte reden om mezelf op te peppen. Er zat geen coach in de hoek die me aanspoorde de strijd van het bestaan voort te zetten zonder de handdoek in de ring te gooien. Ik genoot er bijna van om op de steeds zeldzamere uitnodigingen om uit te gaan te antwoorden: ‘Nee, dank je, ik ben depressief, ik zou heel slecht gezelschap zijn.’
In die periode waagde ik me slechts een paar keer buitenshuis.
De eerste keer met mama, met wie ik naar het theater ging om naar een oude vriend van haar te kijken die nonchalant Hamlet verknoeide. We slaagden erin om de hele avond slechts vier woorden te wisselen. Ik sliep de hele tweede akte en toen het doek viel, was ik zo versuft dat de geweldige Olivia liever een taxi nam om terug te gaan naar haar huis in Fregene.
De tweede keer ging ik uit met Loredana, misschien de enige die in staat was mijn existentiële onbehagen een beetje serieus te nemen. Met haar waagde ik zelfs een etentje in ons lievelingsrestaurant, dat simpelweg Da Pietro heet en de gewoonte heeft geen prijzen op de menukaart te zetten. Voor twintig euro mag je alles eten en drinken wat je wilt in de hoeveelheid die je wenst, maar als je iets op je bord laat liggen of in je glas laat staan, is het spel uit en brengen ze je de rekening. De sympathieke Pietro heeft echter een trucje om er niet bij in te schieten. Zodra je gaat zitten, brengt hij je brood en focaccia van wereldniveau; je hebt honger, doet je tegoed aan zetmeel en daarna zit je zo vol dat je het niet overdrijft met de rest. Ik kreeg het foefje de eerste keer dat ik er kwam door en heb me daarna verre gehouden van het mandje met brood. Het is de favoriete tent van Loredana als ze – minstens één keer per maand – haar dieet laat voor wat het is. Ook die keer verkondigde ze zodra ze zat een klassieker: ‘Vanavond gaan we los, maar ik zweer je dat ik vanaf maandag op dieet ga!’
Ik deed net of ik het geloofde en bestelde tweemaal de pasta amatriciana met een dubbele hoeveelheid gezouten varkensspek, dat net zoiets is als een ijsje met dubbel slagroom, namelijk met varkensspek in de saus en ook nog eens erbovenop, als garnering. We bestrooiden de borden met geraspte pecorino en bereidden ons voor op een gedenkwaardige gastronomische avond.
Tijdens het pantagrueleske diner vertrouwde ik mijn vriendin toe dat ik was begonnen met pillen slikken. Het is al niet makkelijk om iemand te vertellen dat je stiekem nagelbijt, laat staan dat je psychofarmaca nodig hebt om verder te kunnen. Maar wij hebben altijd alles tegen elkaar gezegd, ook minder leuke dingen, dus wist ik dat ik er geen doekjes om hoefde te winden. Het probleem is dat Loredana de meest optimistische vrouw is die ik ken – anders had ze het nooit volgehouden met het aantal teleurstellingen in de liefde die ze heeft verzameld – dus was het heel ingewikkeld om haar echt te laten begrijpen hoe neerslachtig ik was. Soms had ik het gevoel dat ze het hooguit als hormonale humeurigheid zag, zoiets als het premenstruele syndroom waardoor stellen over de hele wereld ruziemaken. Na het eten stelde ze, om me op te vrolijken, voor dat we ons heimelijke genoegen zouden botvieren: naar de laatste voorstelling in een filmhuis gaan om naar zo’n draak van een ondertitelde film te kijken die een festival heeft gewonnen en daar naast een stijve intellectueel te gaan zitten om te zien hoe die reageert als Loredana verstrooid een hand op zijn bovenbeen legt. Als de arme drommel geen spier zou vertrekken en haar zou laten begaan, zou ik na een paar minuten ingrijpen en een ongekend jaloerse scène schoppen, waarbij ik de boel zou omdraaien en een hoop stampij zou maken. Een grap die we ‘Hoe durf je!’ noemden.
Die avond waren de uitverkorenen een moeilijke Iraanse film en een snuiter met een hoofd als een pijnboompit die gefascineerd naar de smartelijke filmbeelden keek. We gingen naast hem zitten. Tijdens een ellenlange scène waarin een woestijn te zien was, was Loredana er net klaar voor om haar hand op de ribfluwelen broek van de man te leggen, toen de intellectueel haar voor was en op de klassieke manier zijn hand roerloos op haar been legde. De gladakker deed dat met benijdenswaardige nonchalance alsof het de armleuning was. Loredana draaide zich naar me toe. Ze was klaar voor de aanval, niet voor de verdediging.
Pijnboompit verroerde geen vin en bleef alsof er niets aan de hand was naar de Iraanse woestijn kijken die, ter informatie, de warmste ter wereld is, met temperaturen die tegen de zestig graden lopen. De warmte verplaatste zich op magische wijze van de zandvlakte naar de bloedsomloop van de man, die zelfs een uitglijdertje naar de binnenkant van Loredana’s dij waagde. Dat zwijn probeerde duidelijk met haar aan te pappen. Op dat moment had de grap geen zin meer en ik hield me niet in en kwam zonder al te veel toneelspel tussenbeide.
‘Wat doet u? Probeert u mijn vriendin te versieren?’
‘Nee, luister, zij heeft denk ik per ongeluk haar been onder mijn...’
‘Gelul!’ onderbrak ze hem meteen, wel wat overdreven. ‘Liefje, die vent zit me al tien minuten te betasten en smerige dingen in mijn oor te zeggen!’
‘O, is dat zo!’ Ik stond op. De paar toeschouwers die er waren rukten hun ogen van de film los, blij dat er eindelijk iets gebeurde. Die maniak met zijn pijnboompithoofd was in paniek.
‘Nee, luister, het was helemaal niet mijn bedoeling om... Denkt u nou echt dat ik zoiets zou doen?’
Ontkennen, altijd ontkennen, die smeerlap kende de tactiek heel goed.
‘Hoor eens, ik ken die types zoals jij, die denken dat een vrouw alleen maar jachtterrein is.’ Ik was nu woedend.
‘Hoezo, jachtterrein! Hoe durf je!’
Ik ging nog een paar minuten tegen hem tekeer en daarna greep Loredana me, net als in het originele script, bij de arm en leidde me naar de nooduitgang. Buiten barstten we niet zoals gewoonlijk in lachen uit. Het initiatief van pijnboompit had onze gebruikelijke voorstelling een vervelende wending gegeven.
‘Mamma mia,’ zei Loredana. ‘Op een gegeven moment leek je wel echt jaloers. Een Oscar-waardige vertolking!’
‘Nou ja, die vent zat echt aan je. Er zijn grenzen.’
‘Je had hem wel even zijn gang mogen laten gaan,’ grapte ze. ‘Misschien was hij wel heel goed!’
‘Hou toch op, idioot!’
Ik barstte in lachen uit, misschien om de spanning van de geveinsde maar toch echte ruzie van me af te schudden. Zo gaat het altijd met Loredana. Ergens op de avond krijgen we om de een of andere reden de slappe lach. En als het lijkt of we klaar zijn, hoeven we elkaar maar aan te kijken of we beginnen weer, zoals dat kinderspelletje, ‘wie het eerst lacht, is af’. Voorbijgangers keken ons aan alsof we buitenaardse wezens waren die net uit een ruimteschip waren gestapt. We zijn het niet meer gewend om iemand op straat te zien lachen, of te zien huilen. Tegenwoordig heerst er een gevoel van emotionele schaamte dat alleen verdwijnt als we voor een computerscherm zitten. Een pc is een vertrouweling, een dagboek, een fotoalbum, een videocamera, een huwelijksbureau, een bordeel, een encyclopedie en nog veel meer plaatsen, personen of voorwerpen die vroeger gelukkig gescheiden waren. De dag waarop hij ook een vriend wordt die je aan het lachen maakt, zal de ergste dag van de mensheid zijn. Gelukkig zijn onze trouwe laptops voorlopig nog gespeend van humor. Dat kan niet gezegd worden van Loredana die, als ze niet zo volmaakt cello zou spelen, een geweldige cabaretière zou zijn. Gewoonlijk kwam er aan onze lachbuien een einde uit vermoeidheid, die soms gepaard ging met vreselijke kramp in wat er over was van mijn buikspieren. Ook van lachen word je moe, daarom zijn komische films ook korter dan dramatische, ik weet niet of dat jullie ooit is opgevallen.
We gingen lopend op weg naar huis. Ik bracht haar tot de voordeur, een plek die opzettelijk is bedacht om mensen in verlegenheid te brengen. Er zijn twee plekken met dat kenmerk: de voordeur en de lift. Maar ik bracht Loredana al een kwarteeuw tot de voordeur. Gewoonte versloeg schaamte met één tegen nul, de bal in het midden.
‘Giada is bij mijn moeder. Wil je bij mij slapen?’ vroeg ze zonder enige bijbedoeling. We hadden al duizend keer samen geslapen, haar vraag had echt geen dubbele betekenis, geloof me.
‘Nee, dank je, vanavond niet.’ Ik gaf haar een kus op haar wang, wachtte tot ze de hal van het gebouw binnenging en bleef even kijken hoe de deur dichtsloeg. Het is triest om in een leeg huis te komen. Daarom liet ik soms de radio aanstaan als ik wegging. Om mezelf de illusie te geven van een levendige omgeving.
Toen ik op mijn zolder kwam, werd ik verwelkomd door Wham!, dat losbarstte met het onsterfelijke ‘Freedom’. Ik moet jullie bekennen dat ik Wham! echt mis. En ik weet zeker dat iedereen die zoals ik tussen de veertig en de vijfenveertig is, hen mist. Ook degenen die dat nooit in het openbaar zouden toegeven. Ze zijn het symbool van een vrolijkheid die in de jaren tachtig is kwijtgeraakt en nooit meer is teruggevonden. Ik geloof dat de economische crisis en de teloorgang van de idealen waar we nu nog steeds mee te maken hebben zijn begonnen in het jaar 1986. Dat vreselijke jaar waarin George Michael besloot om Wham! te verlaten en waarin spaceshuttle Challenger kort na de lancering in de lucht explodeerde, waarmee de dromen over interstellaire vluchten voor minstens drie generaties werden weggevaagd. Na die twee historische gebeurtenissen is de wereld nooit meer hetzelfde geweest. En door een opmerkelijk toeval werd ik dat jaar achttien, een leeftijd die we eerst onderwaarderen om er daarna naar terug te verlangen. En dat geldt ook voor Wham!
De euforie van de avond met Loredana was op slag verdwenen. Een paar uur plezier, een rondje in de draaimolen om de monotonie te doorbreken en ik zonk alweer weg in het drijfzand van mijn negatieve gedachten. Ik sliep niet, misschien ook door de smakelijke keuken van Pietro, en bleef maar zitten zappen tussen de oneindige kanalen van het aardse digitale. Er zijn er echt heel veel, onnodig veel, sommige kende ik niet eens. Het duurde een uur om ze allemaal af te gaan. En na dat rondje begon ik weer van voor af aan.
Ik voelde me net een hamster in een rad.
Ondanks de medicijnen lukte het me niet om weer aan boord van mijn vroegere leven te stappen. Dokter Borromeo had gedaan wat hij kon, maar het hielp weinig. Ik praatte uren met hem en toch kreeg ik de situatie niet in de hand.
Ik begon te vermoeden dat er slechts één woord bestond dat me kon helpen. Het lelijkste woord dat ooit is verzonnen.
Einde.