EVEN GEDULD, A.U.B.
Mijn leven is een eeuwige wachtruimte geweest.
Ik heb op mijn vrienden gewacht bij het eindpunt van lijn 60.
Ik heb op de uitslag van een zwangerschapstest gewacht toen ik zeventien was.
Ik heb gewacht tot het ophield met regenen om slakken te gaan rapen met mijn opa.
Ik heb gewacht tot mijn gebroken been genas na een ongeluk met mijn Vespa.
Ik heb in de kerk op Giulia gewacht op de dag dat ze zo mooi was.
Ik heb gewacht tot de rechter uitspraak deed.
Ik heb gewacht tot mijn moeder thuiskwam na de zoveelste film.
Ik heb zestien lange jaren gewacht tot ik mijn maagdelijkheid verloor.
Ik heb op mijn beurt gewacht op de stoel van een sadistische tandarts in Prati.
Ik heb voor het tolpoortje van Zuid-Rome gewacht na terugkeer van vakantie.
Ik heb gewacht tot ik groot zou zijn, alsof dat manna uit de hemel was.
En nu wacht ik op Umberto. En op goed nieuws.
De grote Giorgio Faletti schreef: ‘Duisternis en wachten hebben dezelfde kleur.’ Hij had gelijk.
Ik bevond me in een neonverlichte gang, maar het leek net of ik gevangenzat in een donker berghok. Wachten is een groot zwart gat dat de tijd opzuigt en die niet meer teruggeeft.
Na een uur of misschien wel langer bewegingloos op een plastic stoel te hebben gezeten, voelde ik de behoefte mijn benen te strekken. Ik kwam overeind, mijn benen waren stijf. Pas op dat moment drong tot me door dat de mevrouw van de Punto bij me was gebleven, zwijgend. Ze kwam naar me toe om te zeggen dat ze nu helaas moest gaan, maar dat ze al haar gegevens op een papiertje had gezet, voor eventuele schade of verzekeringszaken. Toen nam ze afscheid. Ze zei het echt zo: ‘eventuele schade of verzekeringszaken’. Eventuele schade?
Hoeveel is een hond waard in euro’s? Hoe kun je de waarde meten van een levend wezen waar je van houdt? Bestaat daar een wiskundige formule voor? De leeftijd van de hond keer de coëfficiënt van de genegenheid van het ras (we weten dat sommige rassen aanhankelijker zijn) keer pi, want dat klinkt goed, is...? Is nul. Niets kan zo’n verlies vergoeden.
Ik probeerde mijn slechte gedachten van me af te schudden. Ik deed een paar stappen en bleef voor een glazen deur staan die uitkwam op een binnenplaats.
In de verte klonk de echo van het concert op de piazza San Giovanni, je hoorde alleen een drumstel dat werd bespeeld door een energieke muzikant. Het leek een kloppend hart. Verre, maar regelmatige slagen. Opeens hield het op. Het nummer was afgelopen.
Op dat moment kwam Umberto terug, met zijn operatiemasker omlaag geschoven in zijn hals; er parelde een laagje zweet op zijn voorhoofd. Achter hem gaf de wandklok aan dat er bijna drie uren waren verstreken sinds mijn komst. Hij legde een hand op mijn schouder. Hij zei niets.
In sommige gevallen valt er niets te zeggen.
Woorden zijn niet uitgevonden voor dit soort gelegenheden.
Bij dit soort gelegenheden is stilte altijd de beste keuze.
Er rolde een traan over mijn wang, die in mijn baard bleef hangen als sneeuw in het bos.
Umberto verroerde zich niet. Hij had begrepen dat ik niet alleen kon blijven. Een arts moet gewend zijn aan verdriet, maar de waarheid is dat je nooit went aan het gebrek aan logica dat het leven soms heeft. Ulisse was zeven, het was zijn tijd nog niet. Het was niet eerlijk. De dood is niet eerlijk.
‘Heeft hij geleden?’ vroeg ik tussen mijn gedempte snikken door.
‘Nee. Hij had een inwendige bloeding die heel erg verspreid was. Ik zweer u dat ik het heb geprobeerd. Ik heb er alles aan gedaan.’
Ik geloofde hem. Helaas was het niet genoeg geweest. Soms is alles niet voldoende. Daar zijn wonderen voor nodig. Bestonden wonderen maar.
‘Toch bedankt, dokter.’
‘Umberto.’
‘Umberto. Ik ben Diego.’
We schudden elkaar de hand.
‘Mijn dochter kwam met hem thuis. Ik kon hem op mijn hand houden. Ik was meteen verliefd.’
Mijn ogen stonden vol tranen en mijn hartslag was versneld.
Umberto gaf me een zakdoekje.
‘Moet er nog een procedure gevolgd worden?’ vroeg ik zodra ik mijn stem hervonden had.
‘U kunt morgenochtend langskomen. Maakt u zich geen zorgen, het zijn maar twee formulieren. Ik regel het wel.’
Ik knikte dankbaar.
‘Ik ben een expert op het gebied van formulieren. Ik ben advocaat, o god, misschien moet ik wel “was” zeggen, nou ja, dat is een lang verhaal.’
In één zin had ik de dokter al duidelijk gemaakt dat ik een periode in mijn leven doormaakte waarvan het een compliment zou zijn als je haar ‘verwarrend’ zou noemen.
‘Heb je zin in een biertje? Mijn dienst zit erop,’ vroeg de dierenarts.
‘Een andere keer, graag.’
‘Daar hou ik je aan,’ antwoordde hij, terwijl hij opnieuw mijn hand pakte.
Ik drukte hem stevig.
Ik depte mijn tranen nog eens weg met het zakdoekje en liep als een wankelende bokser naar de uitgang.
Ik liep ’s nachts door Rome, wat altijd een betovering is: door de verlichte gebouwen gaat je hart wijd open. Het concert was net afgelopen en om me heen liepen honderden haastige voorbijgangers die uiteenwaaierden. Ik snoof de geur op van de zomer die zich voorbereidde op zijn komst en rook ook de scherpe geur van de zee die van ver kwam. Of misschien dacht ik dat alleen maar.
Ik keerde terug naar huis. Er wachtte niemand op me.
Ik vulde de voerbak met brokjes. En wachtte op een vrolijk geblaf.
Soms is wachten echt bedrog van je geest. Een schilderij van Escher waar je je in begeeft zonder er nog uit te komen, en je verdwaalt tussen afdalingen en klimmen over onmogelijke trappen.
Ik ging met kleren aan op de bank liggen. Het kussen rook nog naar Ulisse. De geur van een blije hond.
De slaap kwam me die nacht geen gezelschap houden. Ineens schoot me te binnen dat een groot schrijver wél een gedicht aan een hond had gewijd. Lord Byron liet deze woorden op de grafsteen van zijn trouwe newfoundlander zetten.
Op deze plek
liggen de stoffelijke resten van een schepsel
dat Schoonheid bezat zonder IJdelheid
Kracht zonder Onbeschaamdheid
Moed zonder Wreedheid
en alle Deugden van de Mens zonder diens Gebreken.
Deze lof, die slechts loze Vleierij zou zijn
indien geschreven boven Menselijke As
is een welverdiend eerbetoon aan de nagedachtenis van Boatswain,
een Hond die geboren werd in Newfoundland, mei 1803
en stierf in Newstead Abbey op 18 november 1808.
Duisternis en wachten hebben dezelfde kleur.