Vijfentwintig

De volgende dag vind ik op internet meer informatie over de chihuahua.

Wikipedia – altijd de eerste hit en waarom verder zoeken als de feiten mij aanspreken – komt met de volgende gegevens: “Over de geschiedenis van de chihuahua is veel gespeculeerd. Tot 1898 was het ras uitsluitend in Mexico te vinden. Daarna kwam het naar de Verenigde Staten en de rest van de wereld. Is het echt een inheems ras dat afstamt van de honden van de Azteken? Werd het door de Spaanse veroveraars naar de Nieuwe Wereld gebracht? Of komt het ergens anders vandaan? Bewijzen van de echtheid van de chihuahua zijn de afbeeldingen van dergelijke honden in het klooster van Huejotzingo, dat dateert uit de tijd van de Tolteken, en de verschillende archeologische opgravingen.”

Kijk, das duidelijk. Where else kan de chihuahua beter aarden dan bij een soortement van vermexicaanst gezin? Dit is goed nieuws. Ik zal er el señor eens mee om de oren slaan.

“Ik spoel hem meteen door de wc als ik dat beest hier zie,” is diens eerste reactie.

Ik lach en ren naar Caesar.

“We krijgen heel misschien een chihuahua,” vertel ik verwachtingsvol.

Caesar speelt gewoon verder op de Wii.

“Caesar, heb je me gehoord?” vraag ik.

“Ik wilt geen chihuahua,” zegt hij zonder op te kijken.

“Nee hè, Caesar, jij wilt een normale hond,” bemoeit el señor zich ermee.

“Jah,” zegt Caesar.

Het chihuahua-thema laat mij nog niet los. Natuurlijk weet ik welk imago eraan kleeft, en juist daardoor vind ik het bijzonder grappig. En imago of geen imago, uiteindelijk is elk jong viervoetertje gewoon lief. El señor waarschuwt nog eens dat hij geen grappen wil en niet als hij morgen thuiskomt uit zijn werk een chihuahua wil aantreffen. Natuurlijk niet.

Het is maar een conceptje in mijn hoofd dat me nu toevallig best aanspreekt. Het onderwerp verdwijnt naar de achtergrond. Ik kijk even bij Carmen, die uitgeput van haar zwemles ligt te slapen. Als ik terugkom in de keuken zegt el señor van boven het fornuis: “Oké Eus, ik wil een deal met je sluiten over dat kutbeest. Als je meer dan honderdduizend boeken verkoopt, krijg je zo’n chihuahua.”

Die zet ik even zwart op wit.

Vooruitlopend op de zaken heb ik alvast een naam bedacht. Emilio gaat ie heten. Dat doet recht aan zijn Mexicaanse roots en aan mijn gevoel voor dramatiek. Ik zie me al staan in het park: “Eééé-miii-liii-óóóó!” roepend, totdat het ondermaatse sujet eindelijk verschijnt.

Die zondag besluiten we wederom op gezinsuitje naar het park te gaan.

De hele dag zijn we al bezig te vertrekken; elke keer komt er weer iets tussen. El señor die even een dutje gaat doen, ik die even wat zinnetjes ga tikken, Caesar die nog één spelletje op de Wii doet en Carmen die net voordat we dan echt willen gaan in slaap valt.

Uiteindelijk vertrekken we om half-zes en terwijl we op de stoep staan voelen we de eerste regendruppels. Toch zetten we door. Caesar en Carmen rijden samen in de mini-jeep en zien er van achteren uit als een echtpaar. Hij stuurt en zij zit met haar hoofd tegen zijn schouders geleund. El señor en ik lopen er met de armen om elkaar heen achteraan.

In het park zijn meer mensen die zich door de regen niet uit het veld laten slaan. De vaste skateboarders oefenen hun kunsten op de skateboardbaan, de hondenbezitters kijken toe hoe hun lievelingen aan elkaar snuffelen en er zijn nog wat verwaaide ouders die hun kinderen naar huis proberen te slepen. Vrijwel direct valt mijn oog op een heuse chihuahua. Een stoere vent heeft er twee bij zich. Een zwart-wit gevlekte – “Die wil ik dus niet, señor” – en een nog kleinere beige – “Ja, die moet het worden!”

Ik ben nog niet uitgesproken of de kleine sprint naar een grote herdershond toe. Hij gaat in diens territorium staan en laat een harde soortement van boer. Daarna springt hij met alle vier zijn pootjes tegelijk wel een halve meter de lucht in. Gevolgd door nog een serie boeren. Vervolgens loopt hij met opgeheven kopje weer naar zijn baas.

Daar dan. Wat een ballen. Zelfs el señor moet lachen.

“Zie je nu wel wat een koningsbeestjes het zijn!”

“Ja, hij is in elk geval wel waaks, Eus. Dat geeft een veilig gevoel,” meent el señor licht spottend.

Nu ik dit toonbeeld van machismo heb ontdekt in el chihuahua, ben ik opeens wat minder zeker van de hele operatie. Ik zie het volgende visioen voor me tijdens een etentje met mijn Mexicaanse vriendinnen:

Emilio zit heel agressief in mijn handtas. Hij maakt grommende geluiden, zijn opbollende ledematen vervormen de tas, en hij zet zich schrap als een briesende stier die zich met twee poten tegelijkertijd naar buiten probeert te werken.

“Wat heb jij in jouw tas?” vragen mijn keurig gekapte vriendinnen nieuwsgierig.

“O, zo leuk. Mijn nieuwe chihuahua,” zeg ik nep-enthousiast.

“Mogen we ‘m zien?”

“Nou, dat is nu niet zo’n goed idee. Hij is een beetje boos. We moeten nog aan elkaar wennen.”

“Jammer,” klinkt het in koor. “Kan het echt niet?”

“Goed, ik zal even kijken,” laat ik me vermurwen.

Ik rits mijn tas een heel klein stukje open. Onmiddellijk maakt Emilio van de gelegenheid gebruik om zijn hoofdje naar buiten te stoten. Al zijn spitse tandjes ontblotend keft hij mij verwijtend in mijn gezicht. Met de bolle kant van een lepel druk ik snel zijn nare kopje weer naar binnen en rits de tas met trillende vingers dicht.

“Dit is niet het beste moment,” zeg ik neutraal, terwijl ik me doodongelukkig voel.

Mijn telefoon gaat. Emilio gaat als een wilde tekeer. Gelukkig bevindt het toestel zich in een van de zijvakjes. Als ik mijn hand naar binnen steek om mijn mobiel te pakken, voel ik de agressieve tandjes door de voering.

Snel doe ik het vakje weer dicht. El señor aan de lijn.

“Hoe is het lieverd? Vinden ze je nieuwe hondje leuk?”

“Ja,” zeg ik met een trilling in mijn stem.

“Gaat het, prinses?”

“Ja, best…Nee, eigenlijk niet zo goed. Ik ben zo bang voor Emilio. Hij zit knetteragressief in mijn tas. Ik durf ‘m er geeneens uit te halen. Ik voel me echt een bibberende lafbek. Mag ik ‘m ruilen voor een goudvis?”