Negentien

Drie te grote zwembroekjes, een te groot jurkje, vier luiers, een leesboekje, een knuffel en een elastiekje voor in het haar; allemaal in een papieren tasje gestopt voor zijn zusje. Caesar heeft enorm zijn best gedaan om Carmens reisbescheiden te selecteren voor een trip naar Acapulco. Na twee weken Club Mundet, gevolgd door twee weken met mama voetballen in de tuin, naar de bioscoop gaan, tekeningen maken en feestjes organiseren, is het nu tijd om op vakantie te gaan.

Acapulco is een van oudsher prachtige badplaats die in de loop der decennia wel stukken luidruchtiger is geworden. Afhankelijk van of je in het ‘goede’ of het ‘slechte’ gedeelte zit, heb je daar geen of meer last van.

Volgens mijn op hotelgebied wat snobistische vriendinnen zitten wij deze keer in het ‘slechte’ gebied.

Dat kan best wezen, maar wij hebben een strand waarvoor je jezelf niet eerst van twintig kliffen hoeft af te storten, een leuke kidsclub waar Caesar zich opperbest vermaakt en een heel gezellige kamer. Hij bestaat uit twee gedeeltes, eentje voor de ouderen, eentje voor de kinderen, en heeft zelfs een keukentje en veel bewegingsruimte.

Wel zijn we zo slim geweest deze keer te vragen naar een kamer gelegen aan de achterkant van het complex; waar het gedreun van de barstrip, het rumoer van de dronken bungeejumpers op de pier en de flikkerende Coca-Cola-reclameborden wat meer op afstand zijn.

Dit type hotel nodigt uit tot inhaken en meedoen. Hierdoor kan het gebeuren dat Caesar en zijn moeder zich verlagen tot deelname aan een door de animator van het hotel georganiseerde waterpologame. Caesar kent hij overigens al, want die heeft de arme man in zijn eentje al urenlang weten te claimen.

Verder heeft Caesar nog meer bekendheid gekregen door tijdens de bingo elke keer als er een prijs werd uitgedeeld, enthousiast naar voren te stormen. Na drie keer met lege handen te zijn teruggestuurd, kwam hij huilend bij onze ligbedden; zwaar teleurgesteld dat hij met zijn lukraak weggekraste kaart steeds achter het net viste.

Een kindertrauma is echter snel vergeten, want Caesar is weer net zo makkelijk te porren voor de waterpolomatch. Gênant genoeg ik ook, dus nemen we onze posities in na even kort samen de tactiek te hebben besproken. Caesar bewaakt de goal van ons team, ik bewaak die van de tegenstanders, is het idee. Dat verloopt geheel volgens plan. Ik druk onder groot gejuich van Caesar binnen een kwartier tijd vier ballen in het vijandelijke doel. Mission accomplished. Caesar en zijn moeder zijn de helden van het complex.

De échte helden zijn de mannen die traditiegetrouw van een achtendertig meter hoge rotsklif duiken, die ze eerst zelf beklimmen. De befaamde klifduikers, de Clavadistas de La Quebrada, trekken al decennialang grote hoeveelheden toeristen uit de hele wereld. Ze zijn de helden van Acapulco, en veel jonge Mexicanen dromen ervan in hun voetsporen te treden.

Voetsporen die eerst langs de stijle rotswand omhoogvoeren. In hun ultrakleine zwembroekjes klimmen de mannen zonder enige zekering, met handen en voeten omhoog. Die minibroekjes doen gek genoeg kennelijk geen afbreuk aan hun sexy imago. Vrouwen vallen met bosjes in katzwijm. Maar goed, zij zitten ook naast hun eigen genetisch afwijkende Mexicaanse manspersoon, wiens broekje in de vele omringende glooiingen verdwijnt en die niet verder komt dan het hilarische bommetje nét wanneer zij met versgeföhnd haar aan de badrand ligt te zonnen.

Vandaag klimt er ook een jongetje mee, niet veel ouder dan Caesar. Hij klautert niet helemaal tot boven, maar neemt toch een meter of tien voor zijn rekening. Twee mannen klimmen verder tot een meter of dertig en de laatste twee klimmen door richting de veertig meter.

Daar aanbeland duiken de mannen eerst een kapelletje in voordat ze overgaan tot het echte werk. Nadat Maria ze een standje heeft gegeven over het in haar ogen niet-goddelijke zwemtenue, maar de heren niettemin vergevingsgezind succes wenst, steken ze het vuur in hun fakkels aan. Een luid applaus volgt.

Mijn moederhart begint te bonken. Eerst moet het jongetje. Ook Caesar wipt op zijn stoel heen en weer van de spanning. Het publiek houdt zijn adem in. Daar gaat ie. Hij landt met een klein plonsje in de woest kolkende zee. Dat geloven we allemaal wel; de vraag is of ie ook weer boven komt. Dat doet hij.

Een zucht van verlichting wordt overstemd door een oorverdovend applaus. De mannen op dertig meter komen ook veilig beneden en weer boven. Nu de mannen op veertig meter nog. Eentje is vast de vader van dat jongetje. Ik hoop niet dat het mannetje moet toekijken hoe zijn superheld tegen de rotsen te pletter slaat.

Vaderlief lijkt weinig haast te hebben. Hij zet zijn lichaam in alle standen en zwaait met zijn fakkel. Oké, showbal, neem een aanloop, knijp je neus met één hand dicht en duiken maar. Je zoon staat te wachten.

Gelukkig duurt het niet lang of pa komt weer bovendrijven. Eind goed, al goed. Na afloop gaat Caesar op de foto met het jongetje en een man die bij nader inzien eerder zijn oudere broer is dan zijn verwekker. Samen incasseren ze weer een beetje extra familiekapitaal. Daar hoef ik me gelukkig geen zorgen over te maken. Ook met lintjes doorknippen en televisieoptredens houden deze mannen zich prima in leven. Het is een show die je gezien moet hebben. En bij dezen hebben we die afgevinkt.

Toch is het nog niet over met de uitsloverij. Moeders heeft in een opwelling besloten te gaan parasailen. De theorie ziet er anders uit dan de praktijk. Zo is het een tegenvaller dat ik bij een onguur type achter op een jetski naar een naastgelegen strandje word gebracht. Ik wilde namelijk voor de neus van el señor en de trotse kinderen opstijgen.

Ik probeer mijn evenwicht te houden door mijn handen achter mij aan het ‘zadel’ vast te klinken. Tevergeefs. Zodra Juan een extra dot gas geeft, heb ik geen andere keuze dan hem bij zijn lovehandles te grijpen. Hij kijkt over zijn behaarde schouder en knipoogt schalks.

Net als het bijna tot me doordringt dat ik hier echt te oud voor ben geworden, komt er een handlanger van Juan aangelopen met een aan slijtage onderhevig zeil. Het is verkleurd door de zon en zit aan allerlei touwen.

Nu besef ik pas dat ik ook op de een of andere manier moet opstijgen, helemaal alleen, en moet sturen (OMG) en landen. Ik had vanuit mijn ligstoel de parasailers best langs zien vliegen en dat zag er vrij doenlijk uit. Maar over een voorof natraject had ik mijn hoofd niet gebroken.

Er verzamelt zich al gauw een kring toeschouwers om mij heen. Dan wordt mij verteld dat ik moet rennen om op te stijgen. En daarna bij het teken (zwaaien met vlag) aan een bepaald touw moet trekken om te sturen. Verder zal alles zich vanzelf wel wijzen.

“Heb je er zin in?” vraagt Juan monter.

Nou, reuze.

Rennend over het strand, zonder de trotse blikken van el señor en de kids, een vaalgele, versleten doek achter me aan trekkend, alsmede allerlei lijnen en touwen, terwijl ik mij in geval van nood alleen kan beroepen op een bijzonder aftands zwemvest met riemen eronder die in mijn derrière snijden, bedenk ik voor het eerst dat dit geen briljant plan is. Het is hier allemaal wat vrijer dan in Europa; geen regels en inspecties, gewoon een oud bootje met hoog daarboven een versleten parachute. Als er iemand uit de lucht valt, dan is dat jammer. Niets meer en niets minder.

Maar goed, laat ik er maar van genieten, neem ik me voor, terwijl ik akelig dicht langs de rotsen scheer. Blij zwaai ik richting el señor, Carmen en Caesar. En ik geniet nog steeds als de vlag wordt gehesen om mijn landing aan te kondigen. Snel, waar zit dat touw ook alweer, want ik vlieg inmiddels richting boulevard, met het strand niet echt binnen valafstand.

Mijn pet en het pootje van mijn zonnebril maken het niet makkelijk om achterom en naar boven te kijken. Steeds als ik mijn hoofd in de juiste richting draai, zitten beide accessoires danig in de weg. Een tweede vlag begint nu ook driftig te wapperen. Snel geef ik een ruk aan een kabel achter mij en zowaar begint mijn oude, gele lap te draaien.

Ik trek en trek totdat er drie mannen beneden beginnen te gillen dat ik nu moet stoppen. Waarschijnlijk omdat je boven de boulevard geen U-bocht mag maken. In al deze consternatie weet ik nog lachend, gaafhoor!-alles-onder-controle-look-at-me, in de lens van een tandeloze fotograaf te poseren die mijn capriolen in ruil voor schrikbarend hoge bedragen ongevraagd vastlegt.

Terug ‘mag’ ik trouwens mee op een boot waarachter een banaan hangt.

Er zit al een uit de kluiten gewassen familie op de banaan. Het wachten is op mijn komst aan boord van het gedateerde bootje. Ik sta tot boven mijn middel in de branding, het zijn sterke golven en de boot dobbert met z’n punt naar mij toe. Niet echt de beste omstandigheden om met een elegante zwier aan boord te zwaaien.

“Opschieten!” wordt mij onvriendelijk geadviseerd. Ik grijp de boot en probeer mezelf erop te hijsen. Ik lig na veel vijven en zessen vrij Bridget Jones-achtig half op de plecht. Op mijn buik tijger ik verder, de vrienden en familie van het gezin op de banaan trakterend op een hilarisch vertrekmoment. De camera’s flitsen.

Nu ik eindelijk weer aan wal ben, veilig bij el señor en het nageslacht, een enorme fooi armer, maar weer een bizarre ervaring rijker, besluit ik dat deze onderneming in de volgende categorie valt: Been there, done that, never again.