Eenentwintig

“Hola!” klinkt het vrolijk. Het is Carmen. Volgende week wordt ze één.

Haar eerste woordje is niet ‘papa of ‘mama’, maar een welgemeend ‘hola’.

Logisch natuurlijk, ze is een Mexicaanse. Het past ook bij haar onafhankelijke karakter. Met ‘Hola!’ richt ze zich op de hele wereld. Niemand in het bijzonder, iedereen in het algemeen. Ze wil zich op dit moment nog niet vastpinnen op een paar personen. Dat komt later wel.

Carmen is stoer. Carmen is wild. Carmen zit geen seconde stil. Carmen slaapt alleen ‘s nachts. Carmen eet alles. Carmen huilt alleen als ze honger heeft. Carmen kan urenlang alleen in haar bedje liggen en zichzelf vermaken.

Carmen gaat elk weekend naar een restaurant. Daar pakt ze alle obers in. Nog voordat ze in haar kinderstoel heeft plaatsgenomen, komen ze aangesneld met een mandje brood. Carmen weet dat dat erbij hoort als je in een restaurant eet. Ze heeft dus geen rust als dat mandje op tafel staat en de inhoud in haar knuistjes verdwijnt. Bij Starbucks hoort cake. Daar blijft ze geluid produceren totdat er een groot plak cake voor haar neusje verschijnt. Dan kirt ze tevreden. En stopt ze de cake met grote brokken in haar mond.

Onze ongenaakbare, stoere, onafhankelijke, vrolijke, nooit piepende of zeurende, fanatieke, enthousiaste Carmentje wordt zaterdag één. Daar moeten we even bij stilstaan.

Ze heeft in een jaar al enorm veel gedaan:

  • een miljoen keer gelachen
  • minstens zo vaak gegild van plezier
  • bijna alle middagdutjes overgeslagen
  • urenlang wakker in bed liggen brabbelen
  • leren tijgeren
  • leren zitten
  • twee ondertanden geregeld
  • vaak beleefd gelachen naar haar ouders als ze ‘kiekeboe’ of ‘gat in de weg’ speelden
  • ontelbare keren keihard de slappe lach gehad om Caesar als hij haar weer eens aan één arm en één been door de kamer sleepte, haast lanceerde in haar wipstoeltje of achter op haar luier stompte
  • ons alle drie volkomen overdonderd met haar ontwapenende voorkomen en karakter; in alle opzichten is ze enig in haar soort.

Leuk om te zien is dat Carmen altijd Caesar opzoekt. Hoewel ze van el señor en mij haar basics krijgt als schone luiers, eten, drinken en troost, is Caesar voor haar de centrale figuur. Ze moet altijd om hem lachen en kijkt altijd naar hem uit. Wij houden haar in leven, maar Caesar brengt haar tot leven.

Kennelijk zijn baby’s – mits aan de basisbehoeften is voldaan – instinctmatig op zoek naar plezier. Met wie kan ik de meeste lol beleven? Daar moet ik zijn! Apart, dat had ik niet direct zo ingeschat. Wat Carmen van nature doet, lukt menig volwassene pas na heel lang oefenen. Want al die aangeleerde vaardigheden als ‘je best doen’, ‘een bijdrage leveren’, ‘hard werken’ en iets leuks ‘verdienen’, slijten maar heel langzaam uit je systeem. Zonde eigenlijk.

Dat loslaten kwam ook mij niet aanwaaien. Toen ik na tien jaar hard te hebben gewerkt in het bedrijfsleven, opeens geen fulltimebaan meer had in Mexico, moest ik daar best lang aan wennen. Waar had ik dat immers aan verdiend? En wie was die ‘ik’ trouwens zonder baan?

Natuurlijk had ik mijn werk weleens vervloekt, maar nu zag ik dat een baan ook veel houvast geeft. En dat je zonder die houvast in één klap je dagindeling en identiteit kwijt bent.

Nu zijn er ergere dingen in het leven en het scheelt dat el señor mij altijd helpt zoeken als ik iets kwijt ben. Laatst zei hij: “Eus, ik ben je zoekmachine niet.” Maar ik weet wel beter. Hij helpt mij zaken als sleutels, portemonnee, zonnebril en mezelf te vinden.

Nu ik na enige innerlijke worsteling mijn draai helemaal heb gevonden, wil ik voorlopig niet meer terug naar het jachtige bestaan van toen. Die vrouw die een keer een paracetamol gaf aan haar koortsachtige zoontje zodat hij die dag toch op de kinderopvang werd geaccepteerd, opdat zij zogenaamd ‘belangrijke’ dingen kon doen die zij zich nu allang niet meer kan herinneren, wil ik nooit meer worden.

Verder heb ik een andere, best ingewikkelde ambitie. Al heb ik mezelf er enorm in getraind de laatste jaren. Ik probeer namelijk zo veel mogelijk aan de oppervlakte te blijven. Dat lijkt een makkie, maar is het lang niet altijd. Het leven sleurt je vroeg of laat de diepte in. Daar ontkomt niemand aan. Iedereen wordt vroeg of laat met verdriet, ziekte en dood geconfronteerd.

Voor mij is het de kunst om zo snel mogelijk weer boven te komen drijven. Aan de oppervlakte is het mooi, je ziet de (hori)zon en de sterren, maar ook de rest van de wereld, in plaats van alleen jezelf. Ik geniet van elke dag, ben enorm dankbaar voor alles wat het leven mij te bieden heeft en probeer niet te lang stil te staan bij minidrama’s, omdat ik weet dat de echte nog gaan komen. ‘Leve de oppervlakkigheid’ is dan ook mijn huidige credo.

Ik zie het als een groot geluk dat ik de kans heb gekregen mij op andere terreinen te ontplooien dan alleen op carrièregebied. Nu kan ik zelf mijn tijd indelen, de moeder zijn die ik graag wil zijn en lekker op papier oppervlakkigheden uitwisselen. Ik hoop zo dat ik in de toekomst kan blijven schrijven.

Maar eerst is het tijd voor een ander oppervlakkig, maar soms o zo belangrijk aspect van het leven, HET KAPSEL. Al tijden ben ik niet tevreden over mijn haardos. Hij is enorm lang, een beetje piekerig aan de uiteinden en ik doe er niks mee, behalve elke dag wassen en dan laten opdrogen, hetgeen betekent dat ik tot halverwege de dag nat haar heb.¬

 

‘s Avonds voor het slapengaan, loop ik morrend door de kamer. El señor is het met me eens. Volgens hem moet het naar schouderlengte teruggebracht worden.

“Doe het maar in een staart Eus, dan knip ik het.”

Altijd bereid om deel te nemen aan experimenten, gaat het precies zoals el señor zegt. In één knip is het gebeurd. El señor is enorm ingenomen met het resultaat.

“Wow, het is nu al een stuk voller.”¬

 

De volgende dag ga ik naar de kapper om het in professionele handen tot een kapsel om te smeden. Ik kies voor een lange bob, met aan de voorkant langere punten dan achter. Verder wil ik er streepjes in.

Hoewel ik duidelijk aangeef donkere streepjes te willen, begrijpen ze dat hier maar moeilijk. Iedereen hier wil blond zijn, op een zo weinig mogelijk subtiele manier, dus je ziet vaak vrouwen met van die volkomen onnatuurlijke grijs-witte strepen door hun pikzwarte haar. Om naar van te worden.

Mijn strepen blijken tweeënhalfuur later en ontzettend veel peso’s minder, akelig licht te zijn uitgepakt. Het kapsel zelf is wel oké.

Twee weken later irriteer ik me dood aan de toch wel sletterige strepen, dus besluit ik in te grijpen. Ik pak een grote schaar en knip ze er allemaal heel kapperig (beetje snijdend) uit. Niemand zal het echt opvallen omdat mijn haar krult. Ik schrik wel van de grote bos haar die me vanuit de prullenmand aanstaart, maar ja, het kwaad is al geschied. El señor vindt de kleur nu beter, maar vindt niet dat ik goed wegkom met die bebopplukjes aan de voorkant.

Een maand later, toevallig op de dag dat ik ongesteld moet worden, besluit ik de lange plukken aan de voorkant van dezelfde lengte te voorzien als die aan de achterkant. Hip moet weer klassiek worden. Ik zet de schaar in mijn droge haar en knip er voor de spiegel grote stukken aan beide kanten af. Het valt nog niet mee om het gelijk te maken, dus het jammere eindresultaat is dat beide voorkanten nu korter zijn dan de achterkant. Ik zie eruit als een twaalfjarige. Ik neem me opnieuw heilig voor om nooit meer in mijn eigen haar te knippen.¬

 

De volgende dag besluit ik over te gaan tot een reddingsoperatie. Er moet méér haar komen. En jast. Het vage winkeltje waar altijd van die kappershoofden met pruikachtige plukken haar in de etalage staan, wordt vereerd met een bezoek. Eigenaar Enrique snelt mij tegemoet. Natuurlijk kan hij mijn haar langer maken. Dat kost omgerekend tegen de duizend euro. En blijft slechts twee maanden zitten. No way, Enrique.

Enrique vertrouwt mij toe dat hij altijd werkt voor de rich and famous.

Alle televisiemeisjes doet hij. Maar hij wil bij uitzondering ook best gewone vrouwen helpen. Ik geloof er niks van totdat Dee, roze strengen door wit, stijl haar, binnenstapt. Dee, die ook over nepwimpers, opgevulde lippen en een porseleinbleke huid beschikt. Ze ziet er met haar bijpassend roze jackje en schoenen uit als een meisje van zestien, al vermoed ik dat ze al een halve eeuw op de teller heeft staan.

“Hola,” begroet ze mij. Ik zeg ‘hola’ terug. Enrique vraagt trots wat ik van haar haar vind.

“Geweldig,” improviseer ik, “maar niet echt iets voor mij.”

Vervolgens tovert hij clip-extensions tevoorschijn. Beduidend goedkoper en je kunt ze naar believen in en uit doen. Wil ik net als Dee een leuke kleur?

“Nee, doe mij maar gewoon een muizerige bruintint.”

Een uur later sta ik buiten met clip-extensions die mijn korte bosje aanlengen met lange donkere manen waar de krulspelden zo te zien net uit zijn. “Zonder meer apart,” zegt een stemmetje diep vanbinnen. Dat stemmetje dat altijd gelijk heeft. Dat stemmetje dat ik voel denken: “Oóóh, domme doos, wat heb je nu weer gedaan,” maar dat dat niet eens hoeft uit te spreken.

El señor vindt de door mij aangeschafte cavia die onnatuurlijk onder mijn eigen bosje haar uit piept, ook apart. Zo apart dat hoewel het hem normaal totaal niks kan schelen, hij nu onmiddellijk vraagt hoeveel die ongein gekost heeft.

“En dat moet bruintje allemaal maar trekken,” is zijn semiklagerige commentaar.¬

 

‘s Avonds als we Being Erica gaan kijken, doe ik snel mijn cavia in bad.

Shampoo en conditioner krijgt ie en daarna een goede borstelbeurt. Als ik ‘s nachts ga plassen, kijk ik hoe cavia opdroogt. Ja, veel natuurlijker, meer als mijn eigen haar.¬

 

‘s Ochtends is cavia nog steeds nat, dus blaas ik ‘m droog met de föhn.

Maria, die net een minivlechtje bij Carmen in het haar heeft gemaakt, vraag ik nu hetzelfde bij mij te doen. Vier moet ik er. Daar hechten we samen de cavia aan vast, zodat hij beter blijft zitten.

Nog twaalf maanden te gaan, dan heb ik mijn eigen lengte weer terug.

Leve de vrouwelijke, niet zelden hormonaal gestuurde, verander-jekapsel-cyclus. De cavia ziet er precies zo uit als de bos haar die ik twee maanden eerder in de prullenbak dumpte.