Drie
“Wat moet er allemaal mee?” vraagt de molligste van het stel.
“Nou, wat denk je zelf, gewoon alles,” probeer ik vinnig te antwoorden.
Helaas is mijn Spaans voor dit soort spitsvondigheden niet toereikend genoeg.
“Alles,” zeg ik dus eenvoudig.
Dat zegt kennelijk nog lang niet genoeg. Of ik het even allemaal kan aanwijzen. We lopen door het huis en ik richt mijn vinger op alle meubelstukken.
De man, die er zorgelijk genoeg uitziet alsof hij niet eens een gehaktbal kan tillen, steekt zijn verbazing niet onder stoelen of banken. Dat alles mee moet, nee, dat had hij niet gedacht.
Dit alles maakt op mij nog niet direct een verpletterende indruk. De lokale boys die op auditie zijn om onze verhuizing te mogen regelen, hebben eigenlijk alles tegen. Het zijn drie heel kleine, dikkige mannetjes op leeftijd, zonder visitekaartjes, pen en papier, meetlinten of whatever verhuizers aan attributen bij zich moeten hebben, die nu de boel ‘inventariseren’. Alles in mij zegt dan ook: “Niet aan beginnen, hier ga je spijt van krijgen.”
Er ging dan ook een hoop mis tijdens de verhuizing. De huizenjacht daarentegen verliep redelijk soepel. Toen we eenmaal de knoop hadden doorgehakt, heb ik met Carmen heel Polanco – de buurt waar wij al sinds het begin met veel plezier wonen – uitgekamd. Elke dag deden we een paar blokken en schreven alle adressen en telefoonnummers op waar iets te huren viel. Vaak werden we door de guards binnengelaten, dus konden we direct bezichtigen.
Veel viel af, want de poes had nogal wat noten op haar zang. Ze wilde voor zichzelf een mooie, lichte kamer. Die van Caesar mocht nog wel een maatje groter zijn. El señor en ik moesten dan maar een kamer delen.
Voorts stond er een tuin op haar lijstje. Maria, met wie ze inmiddels dikke vriendinnen aan het worden is, moest ook goed gehuisvest worden, zodat ze haar elke dag om zich heen kon hebben. Om het schuldgevoel vanwege al haar nachtelijke activiteiten die door mij begeleid worden, te compenseren, gunde ze mij een ligbad om af en toe in te ontspannen.
Na ruim een week en vele kilometers verder, zette ze haar nagels in een licht, modern, niet bizar groot dus gezellig, beganegrondappartement in een dwarsstraat van Avenida Presidente Masaryk, de P.C. Hooftstraat van Mexico City. Zie daar een Mexicaanse luxepoes nog maar eens uit te krijgen.
Het werd dus verhuizen geblazen. In tegenstelling tot de matige indruk die de plaatselijke verhuizers maakten, waren de enorm afgetrainde buffelaars van het internationale bedrijf andere koek. Ze gingen zo ontzettend tekeer met het inpakken dat binnen een mum van tijd alles klaar was om uit het huis gedragen te worden.
Helaas liepen ze vervolgens met piano en al tegen de enorme bureaucratie aan van het complex dat we – godzijdank – hebben verlaten. Ze mochten namelijk de algemene lift niet gebruiken, maar werden geacht alles per dienstlift te vervoeren. Walgelijk trouwens, maar we woonden dus in een appartement met een speciale dienstlift, te gebruiken door leveranciers en personeel (stop niet direct met lezen, we zijn verder heel leuk en normaal).
Enfin, om die lift te bereiken moesten alle spullen door de keuken en vervolgens door de wasruimte met zeer krappe ingang. Waar behalve de dozen niets doorheen kon. Er ontstond een enorm logistiek probleem. Ik gooide al mijn charmes in de strijd om deze belachelijke regeling ongedaan te maken. El señor pakte het wat vijandiger aan. Niets hielp. Regels zijn regels.
Wij hebben ook zo onze regels, dus we lieten de verhuizers gewoon de normale lift gebruiken. Die vervolgens door de bewaking buiten werking werd gesteld. Zacht gezegd werden we heel pissig, maar trokken toch aan het kortste eind.
Uiteindelijk hebben onze verhuizers twee dagen lang alles vier trappen op en af moeten dragen. Tegen het eind van die tweede dag zagen ze om tien uur ‘s avonds bleek van vermoeidheid. Toen hebben we ze maar naar huis gestuurd. Om vervolgens alles zelf uit te pakken. Hoe dan ook, de verhuisdagen waren nogmaals een bevestiging dat we de juiste move hadden gemaakt.
Voor straf heb ik nog flink wat krassen gemaakt op een paal bij de uitrit van de garage van het oude huis. Met mijn gloednieuwe auto. Waar de dochter (Maria) en vrouw van onze ex-chauffeur Feliciano in zaten.
Waardoor ik juist nog dacht: nu vooral niet botsen, wat er ook gebeurt, NIET botsen. Zelfs mijn zonnebril op sterkte zag de paal over het hoofd.
Ik had de betreffende bocht al honderd keer genomen. Opgeschept tegen el señor dat ik beter was in die bocht dan hij. Ik zou de dames van Feliciano weleens laten zien hoe goed ik functioneer zonder hem. Zette nog relaxed de muziek aan. Waardoor ik het geluid van afbladderend metaal ook niet echt goed meekreeg.
Alle bureaucraten die ons hadden verboden de lift te gebruiken gelukkig wel. Ze kwamen dan ook uit alle spelonken van de garage aangesneld om de schade op te nemen. En er fijnzinnig aan toe te voegen dat zulke ongevallen niet door de verzekering gedekt worden. De vrouw van Feliciano vond het ook allemaal heel erg. En startte direct een lobby om haar man weer aan werk te helpen.
En dat terwijl ik die vrouw van Feliciano helemaal niet in de auto wilde.
We hadden namelijk heel wat meubels aan Feliciano en zijn gezin cadeau gedaan. Die kwam hij op de dag van de verhuizing ophalen. Samen met zijn vrouw probeerde hij een megabank weg te krijgen. Dat lukte natuurlijk niet. Dus maakte hij nog maar even gebruik van onze oververmoeide verhuizers.
We kregen zijn vrouw de rest van de dag cadeau. Samen met Maria ging ik haar alvast naar het nieuwe huis brengen om te poetsen. Waarvoor ze overigens een aparte techniek toepaste: een emmer water over de vloer keilen en dat vervolgens met stoffer en blik ‘opvegen’ en weer in dezelfde emmer teruggooien. De modderspetters zaten op de witte muur.
Hoewel mijn zonnebril me niet voor de aanrijding had kunnen behoeden was ik toch blij dat ik ‘m op had. De tranen die in mijn ogen stonden kon ik zo tenminste verbergen. Toen ik vervolgens de straat uit reed rinkelde mijn mobiele telefoon. El señor.
“Gaat alles goed daar, lieverd?”
Ik kon onmiddellijk te biecht.
“Nou, eigenlijk…” hield ik mijn relaas.
“Geeft niks Eus, ik kom ook naar het nieuwe huis.”
Onderweg zag ik opeens el sehors auto. Hij zag mij ook. En hield heel hoffelijk een bus tegen – dat kan hier zomaar, gewoon je auto dwars op de weg zetten – zodat ik veilig het drukke kruispunt over kon steken. Gelukkig met mijn goede kant naar hem toe. In de garage, onder toeziend oog van de vrouw van Feliciano, nam el señor de schade op.
“Ja, het is inderdaad niet te zuinig, Eus,” sprak hij, kijkend naar de enorme krassen die over de hele zijkant van de auto liepen. Meer viel er niet echt over te zeggen.
Dus gaf el señor mij een kus en gingen we het nieuwe appartement binnen. De vrouw van Feliciano in verbijstering achterlatend.♦