23

Kleine Vince

Whitey zat aan het lege bureau tegenover Seans bureau. Hij had het proeftijdrapport in zijn hand. ‘Raymond Matthew Harris – geboren 6 september 1955. Opgegroeid op 12 Mayhew Street in de East Buckingham Flats. Moeder: Delores, huisvrouw. Vader: Seamus, een arbeider die het gezin in 1967 verliet. Dan krijgen we de gebruikelijke rottigheid. De vader wordt in 1973 in Bridgeport, Connecticut, voor diefstal gearresteerd. Er volgde een heel stel processen-verbaal wegens rijden onder invloed en doorrijden na een ongeluk. De vader sterft in 1979 in Bridgeport aan een hartaanval. In datzelfde jaar trouwt Raymond met Esther Scannell – de geluksvogel – en krijgt hij een baan als metrobestuurder bij de MBTA. Hun eerste kind, Brendan Seamus, wordt geboren in 1981. Laat in datzelfde jaar wordt Raymond in staat van beschuldiging gesteld wegens de verduistering van metrokaartjes ter waarde van twintigduizend dollar. De aanklacht wordt uiteindelijk geseponeerd, maar Raymond wordt bij de MBTA ontslagen. Daarna heeft hij allerlei baantjes – los arbeider in de bouw, magazijnbediende bij Looney Liquors, barkeeper, vorkheftruckchauffeur. Verliest zijn baan als vorkheftruckchauffeur vanwege de verdwijning van geld uit de kleine kas. Ook die aanklacht wordt geseponeerd, maar Raymond wordt ontslagen. Hij wordt verhoord in verband met de overval op Looney Liquors in 1982, maar vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs. Datzelfde jaar wordt hij verhoord in verband met de overval op Blanchard Liquors in het district Middlesex. Opnieuw wordt hij vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs.’

‘Maar hij begint bekend te worden,’ zei Sean.

‘Hij wordt populair,’ beaamde Whitey. ‘Een bekende van hem, een zekere Edmund Reese, wijst Raymond aan als mededader van de diefstal in 1983 van een collectie zeldzame stripverhalen van een handelaar in – ’

‘Stripboekjes?’ Sean lachte. ‘Toe maar, Raymond.’

‘Voor honderdvijftigduizend dollar aan stripboekjes,’ zei Whitey.

‘O, neem me niet kwalijk.’

‘Raymond geeft voornoemde literatuur onbeschadigd terug en krijgt vier maanden, plus een jaar voorwaardelijk. Hij zit twee maanden uit. Als hij uit de gevangenis komt, heeft hij blijkbaar een drugsprobleempje.’

‘Oei.’

‘Cocaïne natuurlijk, want het is de jaren tachtig, en dan wordt het dossier snel dikker. Op de een of andere manier is Raymond slim genoeg om de dingen die hij doet om aan geld voor cocaïne te komen uit het zicht te houden, maar niet zo slim dat hij niet wordt opgepakt bij zijn pogingen om die narcotica te kópen. Hij handelt daarmee in strijd met de voorwaarden van zijn proeftijd en moet dat ene jaar in de gevangenis doorbrengen.’

‘En daar komt hij tot inkeer.’

‘Blijkbaar niet. Opgepakt wegens transport van gestolen goederen over staatsgrenzen. Dat was een gezamenlijke operatie van Ernstige Delicten en de FBI. Je zult dit prachtig vinden. Raad eens wat Raymond had gestolen. We hebben het nu over 1984.’

‘Geen hints?’

‘Ga maar op je instinct af.’

‘Camera’s.’

Whitey keek hem even aan. ‘Camera’s, kom nou! Ga wat koffie voor me halen. Jij bent geen rechercheur meer.’

‘Wat dan?’

‘Trivial Pursuit,’ zei Whitey. ‘Dat had je niet gedacht, hè?’

‘Stripboekjes en Trivial Pursuit. Onze jongen heeft stijl.’

‘Hij heeft ook veel problemen. Hij stal die vrachtwagen in Rhode Island en reed ermee naar Massachusetts.’

‘Vandaar die federale aanklacht.’

‘Vandaar,’ zei Whitey, en hij keek Sean weer even aan. ‘Blijkbaar hebben ze hem bij de ballen, maar hij hoeft niet te zitten.’

Sean ging een beetje rechtop zitten en nam zijn voeten van het bureau. ‘Hij heeft iemand verlinkt?’

‘Daar ziet het naar uit,’ zei Whitey. ‘Daarna komt er niets meer op het strafblad. Raymond houdt zich aan al zijn afspraken met de reclassering, tot zijn proeftijd eind 1986 afloopt. Zijn werkgegevens?’ Whitey keek Sean over het dossier aan.

‘O, mag ik nu praten?’ zei Sean. Hij sloeg zijn eigen map open. ‘Werkgegevens, belastinggegevens, sociale-verzekeringspremies – alles houdt abrupt op in augustus 1987. Opeens is hij verdwenen.’

‘Heb je landelijk geïnformeerd?’

‘Dat gebeurt op dit moment, mijn waarde.’

‘Wat zijn de mogelijkheden?’

Sean zette de zolen van zijn schoenen weer op zijn bureau en leunde in zijn stoel achterover. ‘Eén, hij is dood. Twee, hij zit in een programma om getuigen te beschermen en heeft een andere identiteit gekregen. Drie, hij is diep, diep, diep ondergedoken en kwam alleen eventjes in de buurt terug om zijn pistool op te halen om op het negentienjarige vriendinnetje van zijn zoon te schieten.’

Whitey gooide zijn map op het lege bureau. ‘We weten niet eens of het zijn pistool was. We weten helemaal niks. Wat doen we hier, Devine?’

‘We zijn ons aan het voorbereiden, Whitey. Kom op. Laat de moed niet zo gauw zakken. We hebben iemand die achttien jaar geleden ernstig verdacht werd van een roofoverval waarbij het moordwapen werd gebruikt. De zoon van de man was het vriendje van het slachtoffer. De man heeft een strafblad. Ik wil meer over hem weten en ik wil meer over zijn zoon weten. Je weet wel, die jongen zonder alibi.’

‘Die met vlag en wimpel door een leugendetectortest kwam en over wie jij en ik het eens zijn dat hij het niet in zich heeft om dit te doen.’

‘Misschien vergisten we ons.’

Whitey wreef met de muizen van zijn handen over zijn ogen. ‘Man, ik ben het zat om me te vergissen.’

‘Bedoel je dat je je in Boyle hebt vergist?’

Met zijn handen nog over zijn ogen schudde Whitey zijn hoofd. ‘Dat zeg ik helemaal niet. Ik geloof nog steeds dat die kerel niet deugt, maar het is de vraag of ik hem met de moord op Katherine Marcus in verband kan brengen.’ Hij liet zijn handen zakken. De wallen onder zijn ogen waren nu rood. ‘Maar dat spoor dat naar Raymond Harris leidt, ziet er ook niet zo veelbelovend uit. Goed, we kijken nog eens naar zijn zoon. Goed. En we proberen de vader op te sporen. Maar wat dan?’

‘We brengen iemand in verband met dat pistool,’ zei Sean.

‘Dat verrekte pistool kan wel al in zee liggen. Dat zou ik ermee doen.’

Sean hield zijn hoofd naar hem toe. ‘Maar dat zou jij ook hebben gedaan nadat je achttien jaar geleden een drankwinkel had overvallen.’

‘Zeker.’

‘Onze man deed dat niet. Dat betekent...’

‘Dat hij niet zo slim is als ik,’ zei Whitey.

‘Of als ik.’

‘We hebben nog steeds een jury.’

Sean rekte zich in zijn stoel uit, vouwde zijn vingers samen en bracht zijn armen boven zijn hoofd, strekte ze naar het plafond uit tot hij kon voelen dat zijn spieren gespannen waren. Hij liet een huiverende geeuw ontsnappen en bracht hoofd en handen weer omlaag. ‘Whitey,’ zei hij. Hij probeerde zo lang mogelijk te wachten met de vraag waarvan hij al de hele ochtend wist dat hij hem zou moeten stellen.

‘Ja?’

‘Staat er in je dossier ook iets over bekenden van Harris?’

Whitey pakte de map van het bureau, maakte hem open en sloeg de eerste paar bladzijden om. ‘“Criminele relaties”,’ las hij voor. ‘“Reginald (alias Reggie Duke) Neil, Patrick Moraghan, Kevin “Whackjob” Sirracci, Nicholas Savage – ” hmm. “Anthony Waxman – ”’ Hij keek naar Sean op, en Sean wist dat het nu zou komen. ‘“James Marcus,”’ zei Whitey, ‘alias “Jimmy Flats”, leider van een misdaadploeg die soms de Rester Street Boys werd genoemd.’ Whitey sloot de map.

‘En de treffers blijven maar komen, hè?’ zei Sean.

De grafsteen die Jimmy uitkoos, was eenvoudig en wit. De verkoper sprak met een diepe, eerbiedige stem, alsof hij liever heel ergens anders zou zijn, en probeerde toch Jimmy’s aandacht op de duurdere stenen te vestigen, die met engelen en cherubijnen of rozen, gegraveerd in het marmer. ‘Misschien een Keltisch kruis,’ zei de verkoper. ‘Dat is tegenwoordig tamelijk populair bij...’

Jimmy wachtte tot hij ‘Ierse mensen’ zei, maar de verkoper hield zich in en vervolgde met ‘... erg veel mensen.’

Jimmy had best het geld voor een compleet mausoleum bij elkaar willen schrapen, als hij had gedacht dat het Katie gelukkig zou maken, maar hij wist dat zijn dochter nooit van opzichtig vertoon had gehouden. Ze had altijd eenvoudige kleren en eenvoudige sieraden gedragen, geen goud, en ze had bijna nooit make-up gebruikt, behalve voor bijzondere gelegenheden. Katie had van eenvoud en zuiverheid gehouden, met een subtiel vleugje stijl, en daarom koos Jimmy voor de witte steen en een gravering in kalligrafisch schrift. De verkoper waarschuwde hem dat die laatste keuze de kosten van het graveren zou verdubbelen, en Jimmy keek de kleine aasgier aan en zette hem op zijn nummer met de woorden: ‘Cash of cheque?’

Jimmy had Val gevraagd hem daarheen te rijden, en toen hij het kantoor verliet, stapte hij weer in de Mitsubishi 3000 GT van Val. Voor misschien wel de tiende keer vroeg Jimmy zich af hoe iemand van midden dertig in zo’n auto kon rijden zonder te beseffen dat het een belachelijk gezicht was.

‘Waar nu naartoe, Jim?’

‘Laten we koffie gaan drinken.’

Val had meestal wel wat irritante rapmuziek in zijn speakers, bastonen stampend achter de getinte ramen, muziek waarin een zwarte jongen van rijke ouders of een blanke armoedzaaier met pretenties over wijven en drugs en pistolen zong en verder, nam Jimmy aan, naar al die MTV-meiden verwees die Jimmy nooit zou hebben gekend als hij Katie hun namen niet had horen gebruiken als ze met haar vriendinnen belde. Maar Val liet zijn stereo die ochtend uit, en Jimmy was daar blij om. Jimmy had de pest aan rap, en niet omdat het zwart was en uit het getto kwam – ach, daar waren P-funk en soul en een heleboel goeie blues ook vandaan gekomen – maar omdat hij er met geen mogelijkheid enig talent in kon zien. Je zette een stel limericks achter elkaar, liet een diskjockey een paar platen heen en weer krassen en stak je borst naar voren als je in de microfoon sprak. O ja, het was rauw, het kwam van de straat, het was de waarheid, motherfucker. Dat kon je ook zeggen van kotsen of je naam in de sneeuw pissen. Hij had een stompzinnige muziekcriticus een keer op de radio horen zeggen dat sampling een ‘kunstvorm’ was, en Jimmy, die niet veel van kunst wist, had door de speaker heen willen grijpen om die kerel, die kennelijk blanke, kennelijk hoog opgeleide, kennelijk ballenloze malloot een klap voor zijn kop te geven. Als sampling een kunstvorm was, waren de meeste dieven die Jimmy in zijn jeugd had gekend ook kunstenaars. Daar zouden ze waarschijnlijk van opkijken.

Misschien werd hij alleen maar oud. Hij wist dat je altijd kon merken dat jouw generatie minder betekenis begon te krijgen als je de muziek van de jongere generatie niet kon begrijpen. Toch was hij er diep in zijn hart vrij zeker van dat het anders was. Rap was gewoon waardeloos, zo simpel lag het, en dat Val ernaar luisterde, was net zoiets als het feit dat Val in deze auto reed: hij probeerde vast te houden aan iets dat toch al nooit de moeite waard was geweest.

Ze stopten bij een Dunkin’ Donuts en gooiden op weg naar buiten de deksels van hun koffiebekertjes in de afvalbak. Leunend tegen de spoiler die op de kofferbak van de sportwagen was gemonteerd, namen ze kleine slokjes van hun koffie.

‘We zijn er gisteravond op uitgegaan om vragen te stellen, zoals je zei,’ zei Val.

Jimmy tikte met zijn vuist in Vals hand. ‘Dank je, man.’

Val tikte terug. ‘Ik deed het niet alleen omdat je twee jaar voor me hebt opgeknapt, Jim. En ook niet omdat ik jouw hersens niet heb en niet zo goed leiding kan geven aan de dingen. Katie was mijn nichtje, man.’

‘Dat weet ik.’

‘Misschien niet door geboorte of zoiets, maar ik hield van haar.’

Jimmy knikte. ‘Jullie waren de beste ooms die een kind zou kunnen hebben.’

‘Meen je dat nou?’

‘Ik meen het.’

Val dronk nog wat koffie en zweeg een tijdje. ‘Nou, goed. Het zit zo. Het ziet ernaar uit dat de smerissen gelijk hadden wat O’Donnell en Fallow betrof. O’Donnell zat in een cel. Fallow was op een feest en we hebben persoonlijk met negen kerels gepraat die voor hem instonden.’

‘Allemaal betrouwbaar?’

‘Minstens de helft,’ zei ‘Val. We hebben ook wat rondgesnuffeld en er is al een tijdje geen prijs meer op iemands hoofd gezet. En Jim, de laatste huurmoord die ik me kan herinneren was anderhalf jaar geleden. Als er zoiets aan de hand was, zouden we het hebben gehoord. Weet je wel?’

Jimmy knikte en dronk wat koffie.

‘De smerissen zijn er ook mee bezig,’ zei Val. ‘Ze lopen de kroegen af, de hoeren bij de Last Drop, enzovoort. Alle hoertjes met wie ik praatte, waren al ondervraagd. Alle barkeepers. Iedereen die die avond bij McGills of de Last Drop was. Ik bedoel, de smerissen hebben zich op de hele wijk gestort, Jim. Zo staan de zaken. Iedereen probeert zich iets te herinneren.’

‘Heb je al iemand gesproken die nog iets wist?’

Val stak twee vingers omhoog en nam nog een slok. ‘Eén persoon – je kent Tommy Moldanado?’

Jimmy schudde zijn hoofd.

‘Groeide op in de Basin, huisschilder. Hij zegt dat hij iemand op het parkeerterrein van de Last Drop heeft gezien, iemand die daar zat te wachten. Dat was kort voordat Katie wegging. Hij zei dat die kerel absoluut geen smeris was. Reed in een buitenlandse auto met een deuk aan de voorkant, aan de passagierskant.’

‘Ja.’

‘En verder heb ik met Sandy Greene gepraat. Weel je nog wel, van de Looey?’

Jimmy zag haar weer in de klas zitten, bruine vlechtjes, scheve tanden, kauwde altijd op haar potloden tot ze in haar mond afknapten en ze het lood moest uitspugen.

‘Ja. Wat doet ze tegenwoordig?’

‘Tippelen,’ zei Val. ‘En ze ziet er ruig uit, man. Ze is van onze leeftijd, hè? En mijn moeder zag er beter uit in haar kist. Hoe dan ook, ze is zo ongeveer de oudste hoer daar bij de Last Drop. Ze zegt dat ze dat kind min of meer heeft geadopteerd. Een wegloper, zit in de business.’

‘Kind?’

‘Een jongen van elf of twaalf jaar.’

‘Jezus.’

‘Hé, zo is het leven. Hoe dan ook, ze denkt dat die jongen officieel Vincent heet. Iedereen noemde hem “Kleine Vince”, behalve Sandy. Ze zei dat hij liever “Vincent” werd genoemd. En Vincent is veel ouder dan twaalf, weet je. Vincent is een professional. Ze zegt dat hij je overhoop steekt als je hem iets probeert te flikken. Hij heeft een scheermes onder zijn Swatch-bandje, dat soort dingen. Hij is daar zes avonden per week. Dat wil zeggen, tot afgelopen zaterdag.’

‘Wat is er zaterdag met hem gebeurd?’

‘Dat weet niemand. Maar hij is verdwenen. Sandy zei dat hij soms bij haar thuis sliep. Toen ze daar zondagochtend terugkwam, waren zijn spullen weg. Hij was de stad uitgegaan.’

‘Goed, dus hij is de stad uit. Verstandig van hem. Misschien is hij uit het leven gestapt.’

‘Dat zei ik ook. Sandy zei: Nee, die jongen leefde voor dat werk. Ze zei dat hij een heel gevaarlijke volwassene zou worden, weet je wel? Maar voorlopig was hij nog maar een jongen en deed hij dat werk graag. Ze zei dat als hij de stad uitging hij daar maar één reden voor kon hebben en dat was angst. Sandy denkt dat hij iets heeft gezien, iets dat hem bang heeft gemaakt, en ze zei dat het dan wel iets heel ergs moet zijn geweest, want kleine Vince was niet zo gauw bang.’

‘Heb je voelsprieten uitgestoken?’

‘Ja. Maar het valt niet mee. Die businessjongens zijn niet erg georganiseerd. Weet je wel? Ze leven gewoon op straat, pikken hier en daar op allerlei manieren een paar dollar op, en gaan de stad uit als ze daar zin in hebben. Maar ik laat mensen naar hem uitkijken. Als we die Vincent vinden, weet hij misschien iets over die kerel die op het parkeerterrein van de Last Drop zat te wachten, en misschien zag hij de... je weet wel, Katies dood.’

‘Als die kerel in die auto daar iets mee te maken had.’

‘Moldanado zei dat hij geen goed gevoel had bij die kerel. Er was iets aan hem, zei hij. Hij kreeg gewoon geen goed gevoel bij die auto, al was het donker en kon hij die kerel niet goed zien.’

Geen goed gevoel, dacht Jimmy. Ja, daar komen we veel verder mee.

‘En dat was voordat Katie wegging?’

‘Kort daarvoor, ja. De politie sloot maandagmorgen het parkeerterrein af. Ze hadden daar een heel team en ze onderzochten elke vierkante centimeter van het asfalt.’

Jimmy knikte. ‘Dus er is iets op dat parkeerterrein gebeurd.’

‘Ja. Dat snap ik niet. Katie is aangevallen in Sydney Street, man. Dat is tien blokken daarvandaan.’

Jimmy dronk zijn koffie op. ‘En als ze nu eens terugging?’

‘Hm?’

‘Naar de Last Drop. Ik weet wat de gangbare theorie is – ze zette Eve en Diane af, reed door Sydney Street, en toen gebeurde het. Maar als ze nu eens eerst naar de Last Drop terugreed? Ze rijdt terug en komt die kerel tegen. Hij ontvoert haar, dwingt naar naar het Penitentiary Park terug te rijden, en dán gebeurt het zoals de smerissen denken?’

Val liet zijn lege koffiebekertje tussen zijn handen heen en weer gaan. ‘Dat kan. Maar waarom ging ze dan naar de Last Drop terug?’

‘Weet ik niet.’ Ze liepen naar de afvalbak en gooiden hun bekertjes erin, en Jimmy zei: ‘En die jongen van Just Ray, ben je daar nog iets over aan de weet gekomen?’

‘Ik heb hier en daar naar hem gevraagd. Die jongen schijnt erg braaf te zijn. Niemand heeft last van hem. Als hij er niet zo goed uitzag, denk ik niet dat iemand zich hem zou herinneren. Eve en Diane zeiden allebei dat hij van haar hield, Jim. Hij hield van haar zoals je maar één keer in je leven van iemand houdt. Als je wilt, kan ik met hem gaan praten.’

‘Wacht daar nog maar even mee,’ zei Jimmy. ‘Hou hem alleen in de gaten. En probeer die Vincent te vinden.’

‘Ja, goed.’

Jimmy maakte de deur aan de passagierskant open en zag Val over het dak naar hem kijken. Val hield iets achter. Er zat hem iets dwars.

‘Wat is er?’

Val knipperde met zijn ogen in het zonlicht en glimlachte. ‘Hè?’

‘Je hebt iets op je lever. Wat is dat?’

Val boog zijn hoofd om geen last van de zon te hebben en spreidde zijn armen op het dak. ‘Ik heb vanmorgen iets gehoord. Kort voordat we weggingen.’

‘Ja?’

‘Ja,’ zei Val, en hij keek even de donutwinkel in. ‘Ik hoorde dat die twee smerissen weer bij Dave Boyle waren. Je weet wel, Sean van de Point en zijn collega, die dikke?’

‘Ja, Dave was die avond bij McGills,’ zei Jimmy. ‘Ze waren zeker vergeten hem iets te vragen en kwamen daarom terug.’

Val keek Jimmy nu recht aan. ‘Toen ze weggingen, namen ze hem mee, Jim. Weet je wat ik bedoel? Ze zetten hem op de áchterbank.’

Marshall Burden kwam in de lunchpauze naar de afdeling Moordzaken en riep naar Whitey terwijl hij door het hekje naast de balie ging: ‘Zijn jullie degenen die me zoeken?’

‘Ja, ’ zei Whitey. ‘Kom eens hier.’

Marshall Burden had bijna dertig dienstjaren en zag daarnaar uit. Hij had de melkwitte, vochtige ogen van een man die meer van de wereld en meer van zichzelf had gezien dan iemand zou willen, en hij droeg zijn grote, kwabbige lichaam met zich mee alsof hij liever achteruit dan vooruit zou gaan, alsof zijn ledematen in oorlog met zijn hersenen verkeerden en zijn hersenen het liefst helemaal zouden afnokken. Hij leidde nu al zeven jaar de afdeling Bewaarneming, maar daarvoor was hij een van de beste rechercheurs van het korps geweest, op weg naar een hoge positie. Hij had op Narcotica, op Moordzaken, op Ernstige Delicten gewerkt zonder ook maar de minste problemen te hebben. Maar op een dag, zeiden ze, was hij bij het wakker worden gewoon bang. Dat was een ziekte die undercoveragenten soms trof, en soms ook de snelwegagenten die plotseling geen enkele auto meer staande konden houden, zo zeker waren ze ervan dat de bestuurder een pistool in zijn hand en niets te verliezen had. Maar Burden kreeg het op de een of andere manier ook. Hij werd degene die altijd als laatste door een deur ging. Hij treuzelde als hij een oproep kreeg en bleef in trappenhuizen staan als alle anderen doorliepen.

Met een lucht van bedorven fruit om zich heen ging hij naast Seans bureau zitten en bladerde in de Sporting News-scheurkalender die Sean daar had. De pagina’s gingen terug tot maart.

‘Devine, hè?’ zei hij zonder op te kijken.

‘Ja,’ zei Sean. ‘Ik ben blij je te ontmoeten. Op de politieacademie moesten we ook werk van jou bestuderen, man.’

Burden haalde zijn schouders op, alsof de herinnering aan wat hij vroeger was geweest hem in verlegenheid bracht. Hij bladerde nog wat in de scheurkalender. ‘Nou, wat is er, jongens? Ik moet over een halfuur terug zijn.’

Whitey reed met zijn stoel naar Burden toe. ‘Je zat in het begin van de jaren tachtig in een speciale eenheid met de FBI, nietwaar?’

Burden knikte.

‘Je pakte toen een kleine crimineel op, een zekere Raymond Harris. Die had een vrachtwagenlading Trivial Pursuit gestolen bij een wegrestaurant in Cranston, Rhode Island.’

Burden glimlachte om een van de Yogi Berra-citaten in de kalender. ‘Ja. De chauffeur ging even pissen. Hij wist niet dat ze hem in de gaten hielden. Die jongen van Harris brak de vrachtwagen open en reed weg, maar de chauffeur belde, en het kwam meteen op de telex, en we brachten het ding in Needham tot staan.’

‘Maar Harris kwam vrij,’ zei Sean.

Burden keek voor het eerst op. Sean zag de angst in die melkwitte ogen, de afkeer van zichzelf, en hoopte dat hij nooit zou krijgen wat Burden had.

‘Hij kwam niet zomaar vrij,’ zei Burden. ‘Hij verlinkte de man die hem voor dat karwei had ingehuurd, een zekere Stillson, geloof ik. Ja, Meyer Stillson.’

Sean had over Burdens geheugen gehoord, dat fotografisch zou zijn, maar nu hij meemaakte hoe de man achttien jaar in de tijd terugging en namen uit de nevel plukte alsof het allemaal gisteren gebeurd was, vond hij dat vernederend en tegelijk deprimerend. De man had de leiding van het hele korps kunnen hebben, verdomme.

‘Dus hij verlinkte zijn baas en dat was dat?’ zei Whitey.

Burden fronste zijn wenkbrauwen. ‘Harris had een strafblad. Hij kwam niet zomaar vrij. Het was niet genoeg dat hij de naam van zijn baas noemde. Nee, de eenheid Georganiseerde Misdaad wilde informatie over een andere zaak, en daar werkte hij ook aan mee.’

‘Om wie ging het?’

‘Om een zekere Jimmy Marcus. Die had de leiding van de Rester Street Boys.’

Whitey keek Sean met opgetrokken wenkbrauwen aan.

‘Dat was na de overval op de telkamer, hè?’ zei Sean.

‘Welke overval op een telkamer?’ vroeg Whitey.

‘Daarvoor zat Jimmy,’ zei Sean.

Burden knikte. ‘Hij en nog iemand overvielen op een vrijdagavond de telkamer van de MBTA. In twee minuten erin en eruit. Ze wisten op welk tijdstip de bewakers elkaar aflosten. Ze wisten precies wanneer ze het geld in zakken deden. Ze hadden twee kerels op straat die de Brinks-wagen stalen toen die het geld kwam halen. Ze waren verrekte snel en ze wisten zoveel dat ze een tipgever van binnenuit moesten hebben, of op zijn minst iemand die in de afgelopen jaar of twee voor de MBTA had gewerkt.’

‘Ray Harris,’ zei Whitey.

‘Ja. Hij gaf ons Stillson en hij gaf de gemeentepolitie de Rester Street Boys.’

‘Allemaal?’

Burden schudde zijn hoofd. ‘Nee, alleen Marcus, maar hij was het brein. Als je het hoofd afhakt, gaat het lichaam dood, weet je? De gemeentepolitie pikte hem op toen hij op de ochtend van Saint Patrick uit een pakhuis kwam. Omdat ze op die dag de opbrengst wilden verdelen, had Marcus een koffer vol geld in zijn hand.’

‘Maar wacht,’ zei Sean. ‘Heeft Ray Harris een getuigenverklaring in een openbare rechtszitting afgelegd?’

‘Nee. Marcus gooide het op een akkoordje voordat de zaak voor de rechter kwam. Hij hield zijn mond over iedereen met wie hij had samengewerkt en nam de straf op zich. Er waren veel dingen waarvan iedereen wist dat hij erachter zat, maar niemand kon iets bewijzen. Die jongen was negentien of zo. Twintig? Hij had al de leiding van die ploeg sinds hij zeventien was en hij was nooit gearresteerd. De officier van justitie maakte het af op twee jaar in de bak, plus drie jaar voorwaardelijk, want hij wist dat de bewijzen misschien niet goed genoeg waren voor een veroordeling. Ik hoorde dat de jongens van Georganiseerde Misdaad razend waren, maar wat doe je eraan?’

‘Dus Jimmy Marcus heeft nooit geweten dat Ray Harris hem had verlinkt?’

Burden keek weer op van de kalender en richtte zijn vochtige ogen met vage minachting op Sean. ‘In drie jaar tijd deed Marcus zo’n zestien grote kraken. Hij bestal een keer twaalf juweliers in het Jeweler’s Exchange-gebouw aan Washington Street. Nog steeds weet niemand hoe hij dat heeft klaargespeeld. Hij moest bijna twintig verschillende alarmsystemen omzeilen – alarmsystemen die van alles in werking zetten, telefoons, satellieten, mobiele telefoons, wat toen nog een totaal nieuwe technologie was. Hij was achttien. Niet te geloven, hè? Achttien jaar oud en hij kraakt alarmcodes die voor professionals van in de veertig te moeilijk zijn. De Keldar Technics-zaak? Hij en zijn jongens gingen door het dak, stoorden de radiofrequenties van de brandweer en zetten toen de sprinklerinstallatie aan. Waarschijnlijk hingen ze omgekeerd aan het plafond tot de sprinklerinstallatie kortsluiting in de bewegingsdetectoren had veroorzaakt. Die jongen was een genie. Als hij voor de NASA was gaan werken, in plaats van voor zichzelf, zouden we nu met vrouw en kinderen op vakantie gaan naar de planeet Pluto. Denk je dat iemand die zo slim is nooit heeft ontdekt wie hem had verlinkt? Twee maanden nadat Marcus weer in de vrije wereld was teruggekomen, verdween Ray Harris van de aardbodem. Wat leid je daaruit af?’

‘Daar leid ik uit af dat jij denkt dat Ray Harris door Jimmy Marcus is vermoord,’ zei Sean.

‘Of dat hij die rottige dwerg, Val Savage, dat heeft laten doen. Zeg, bel Ed Folan van district 7 maar eens. Hij is daar nu hoofdinspecteur, maar hij werkte vroeger op Georganiseerde Misdaad. Hij kan je alles over Marcus en Ray Harris vertellen. Alle collega’s die in de jaren tachtig in East Buckingham werkten, zullen je hetzelfde vertellen. Als Ray Harris niet door Jimmy Marcus is vermoord, ben ik de volgende joodse paus.’ Hij schoof de kalender met zijn vingers weg, kwam uit de stoel en hees zijn broek op. ‘Ik moet wat eten. Het beste ermee, jongens.’

Hij liep door de afdelingsruimte terug. Zijn hoofd ging heen en weer en hij nam het allemaal in zich op, misschien het bureau waar hij vroeger aan zat, het prikbord waarop zijn zaken hadden staan aangegeven, naast die van alle anderen, de persoon die in deze kamer had gezeten voordat die persoon opeens weg was en op de afdeling Bewaarneming terechtkwam, waar hij uitkeek naar de dag waarop hij voor het laatst de knop van de prikklok indrukte en ergens heen kon gaan waar niemand wist wie hij zou kunnen zijn.

Whitey keek Sean aan. ‘Paus Burden de Verdoolde?’

Hoe langer hij in die gammele stoel in die koude kamer zat, des te meer besefte Dave dat wat hij die ochtend voor een kater had aangezien alleen maar de voortzetting van zijn dronkenschap van de vorige avond was geweest. De echte kater kwam tegen de middag opzetten en kroop door hem heen als dichte drommen termieten, die zijn hele bloedsomloop overnamen, zijn hart samendrukten en in zijn hersenen staken. Zijn mond droogde uit en het zweet maakte zijn haar vochtig, en hij kon plotseling zichzelf ruiken, want de alcohol begon door zijn poriën te lekken. Zijn armen en benen zaten vol modder. Hij had pijn in zijn borst. En er zakte een dof gevoel door zijn schedel, tot achter zijn ogen.

Hij voelde zich niet moedig meer. Hij voelde zich niet sterk. De helderheid die twee uur geleden nog zo permanent als een litteken had geleken, trok uit zijn lichaam weg, uit de kamer weg, de straat over, om plaats te maken voor een angst die veel erger was dan alles wat hij ooit had meegemaakt. Hij was er zeker van dat hij binnenkort zou sterven, en nog op een ellendige manier ook. Misschien zou hij daar in die stoel een beroerte krijgen en met zijn achterhoofd tegen de vloer smakken, terwijl zijn lichaam schudde van de stuiptrekkingen en er bloed uit zijn ogen lekte en hij zijn tong zo diep inslikte dat niemand hem er nog uit kon trekken. Misschien kreeg hij een hartaanval, want zijn hart sloeg al als een rat in een stalen kist tegen de wanden van zijn borst. Misschien zou hij, als ze hem hier uitlieten, als ze dat ooit deden, de straat opstappen, een claxon vlak naast zich horen en plat op zijn rug liggen terwijl de dikke banden van een bus over zijn gezicht reden en bleven rijden.

Waar was Celeste? Wist ze zelfs wel dat hij was opgepikt en hierheen was gebracht? Kon het haar iets schelen? En Michael? Miste hij zijn vader? Het ergste van dood zijn was dat Celeste en Michael gewoon doorgingen. O, ze zouden een tijdje verdriet hebben, maar dat zouden ze te boven komen en ze zouden aan een nieuw leven beginnen, want dat deden mensen de hele tijd. Alleen in films kwijnden mensen weg omdat iemand was doodgegaan, bleef hun leven stilstaan als een kapotte klok. In het echte leven was je dood iets alledaags, iets wat na een tijdje vergeten was.

Dave vroeg zich soms af of de doden neerkeken op degenen die ze hadden achtergelaten, of ze huilden als ze zagen hoe gemakkelijk hun dierbaren zonder hen verdergingen. Bijvoorbeeld het kind van Stanley de Reus, Eugene. Was hij nu ergens daarboven, met zijn kale hoofdje en witte ziekenhuispyjama, en keek hij omlaag naar zijn vader die in een bar zat te drinken en dacht hij: Hé, pa, en ik dan?

Michael zou een nieuwe papa krijgen, en misschien zou hij gaan studeren en dan zou hij een meisje over de vader vertellen die hem had leren honkballen, de vader die hij zich bijna niet kon herinneren. Het is zo lang geleden, zou hij zeggen. Zo lang geleden.

En Celeste was absoluut aantrekkelijk genoeg om een andere man te krijgen. Ze zou wel moeten. De eenzaamheid, zou ze tegen haar kennissen zeggen. De eenzaamheid kreeg me te pakken. En hij is zo’n aardige man. Hij kan goed met Michael opschieten. En haar kennissen zouden Daves nagedachtenis meteen laten schieten. Ze zouden zeggen, heel verstandig, meid, het is gezond. Je moet verder met je leven.

En Dave zou daarboven bij Eugene zijn, en ze zouden samen naar beneden kijken en hun liefde omlaag roepen met stemmen die de levenden niet konden horen.

Jezus. Dave zou in een hoekje willen zitten, met zijn armen om zichzelf heen. Hij was aan het instorten. Hij wist dat als die smerissen nu terug zouden komen hij zou bezwijken. Hij zou ze alles vertellen wat ze wilden weten, als ze alleen maar een beetje vriendelijk tegen hem waren en nog een Sprite voor hem haalden.

En toen ging de deur van de verhoorkamer plotseling open. Met zijn angst en zijn behoefte aan menselijke warmte keek Dave op, en de geüniformeerde agent die binnenkwam was jong en zag er sterk uit en had die typische politieogen, tegelijk onpersoonlijk en gebiedend.

‘Meneer Boyle, wilt u me volgen?’

Dave stond op en ging naar de deur. Zijn handen beefden enigszins, want de alcohol was nog bezig zich een weg naar buiten te vechten.

‘Waarheen?’ vroeg hij.

‘U gaat in een confrontatierij staan, meneer Boyle. Iemand wil naar u kijken.’

Tommy Moldanado droeg een spijkerbroek en een groen T-shirt met verfspikkels. Er zaten ook verfvlekken in zijn krullende bruine haar, tranen van verf op zijn geelbruine werkschoenen en harde spatjes op het montuur van zijn bril met dikke glazen.

Die dikke brillenglazen zaten Sean niet lekker. Een getuige die met zulke brillenglazen in de getuigenbank plaatsnam, kon net zo goed een schietschijf op zijn borst prikken voor de advocaat van de verdachte. En de juryleden waren er ook gevoelig voor. Die waren dankzij Matlock en The Practice allemaal deskundig op het gebied van brillenglazen, en ze keken op dezelfde manier naar bebrilde getuigen als naar drugshandelaren, zwarten zonder stropdas en gevangenisboeven die een deal met de officier van justitie hadden gemaakt.

Moldanado drukte zijn neus tegen de ruit tussen de twee kamers en keek naar de vijf mannen die in de rij stonden. ‘Ik kan het niet zien als ze met hun gezicht naar me toe staan. Kunnen ze naar links draaien?’

Whitey drukte op een knop en sprak in de microfoon. ‘Wil iedereen zich naar links draaien?’

De vijf mannen draaiden zich naar links.

Moldanado drukte zijn handpalmen tegen het glas en tuurde. ‘Nummer twee. Het zou nummer twee kunnen zijn. Kan hij wat dichterbij komen?’

‘Nummer twee?’ zei Sean.

Moldanado keek hem over zijn schouder aan en knikte.

De tweede man in de rij was een narcoticarechercheur, Scott Paisner. Hij werkte in het district Norfolk.

‘Nummer twee,’ zei Whitey met een zucht. ‘Wilt u twee stappen naar voren komen?’

Scott Paisner was klein, bebaard, dik en kalend. Hij leek ongeveer net zoveel op Dave Boyle als Whitey. Hij ging met zijn gezicht naar voren staan en kwam wat dichter naar de ruit toe, en Moldanado zei: ‘Ja, ja. Dat is de man die ik heb gezien.’

‘U weet het zeker?’

‘Voor vijfennegentig procent,’ zei hij. ‘Het was donker, weet u. Er staan twee lantaarnpalen op dat parkeerterrein en tja, ik was dronken. Maar verder ben ik er bijna zeker van dat ik die man heb gezien.’

‘U had het in uw verklaring niet over een baard,’ zei Sean.

‘Nee, maar ik denk nu, ja, die man had misschien een baard.’

‘Niemand anders in de rij lijkt op de man?’ vroeg Whitey.

‘Welnee,’ zei hij. ‘Ze komen niet eens in de buurt. Wat zijn het – zijn ze van de politie?’

Whitey liet zijn hoofd zakken en fluisterde: ‘Waarom doe ik dit rotwerk eigenlijk?’

Moldanado keek Sean aan. ‘Wat? Wat?’

Sean maakte de deur achter hem open. ‘Bedankt voor uw komst, meneer Moldanado. We nemen nog contact op.’

‘Maar ik heb het goed gedaan, hè? Ik bedoel, ik heb u geholpen.’

‘Ja,’ zei Whitey. ‘We sturen u nog een medaille.’

Sean keek Moldanado met een glimlachje en een hoofdknikje aan en deed de deur achter hem dicht zodra hij over de drempel was.

‘Geen getuige,’ zei Sean.

‘Nee.’

‘Het bewijsmateriaal uit de auto zal niet worden toegelaten.’

‘Dat weet ik.’

Sean zag Dave zijn hand over zijn ogen leggen en in het licht turen. Hij zag eruit alsof hij al een maand niet had geslapen.

‘Whitey. Kom op.’

Whitey keek hem aan. Hij begon er ook doodmoe uit te zien. Het wit van zijn ogen werd roze.

‘Verdomme,’ zei hij. ‘Laat hem maar vrij.’