8
Old MacDonald
Toen Celeste die zondagmorgen wakker werd, dacht ze aan buizen – het netwerk van buizen dat door huizen en restaurants, bioscoopgebouwen en winkelcentra liep en dat in de vorm van grote, skeletachtige secties van de top van gebouwen van veertig verdiepingen omlaag zakte, de ene gigantische verdieping na de andere, omlaag naar een nog groter netwerk van riolen en waterleidingen dat onder de steden door liep en dat mensen nog hechter met elkaar verbond dan de taal, en dat alles met maar één doel: de dingen wegspoelen die we hadden geconsumeerd en uit ons lichaam, ons leven en ons serviesgoed hadden verwijderd.
Waar ging het allemaal heen?
Waarschijnlijk had ze wel al eerder over die vraag nagedacht, op een vage manier, zoals je je afvroeg hoe een vliegtuig in de lucht kon blijven zonder met zijn vleugels te flapperen, maar nu wilde ze het echt weten. Ze ging rechtop in het lege bed zitten, gespannen en nieuwsgierig, en hoorde de geluiden van Dave en Michael die drie verdiepingen lager met een Wiffle-bal aan het oefenen waren. Waarheen, vroeg ze zich af.
Het moest ergens heen gaan. Al die keren dat je doortrok, al die zeep en shampoo en wasmiddelen en wc-papier, al dat cafébraaksel, al die koffievlekken, bloedvlekken en zweetvlekken, het vuil van je broekspijpen en het vuil uit de binnenkant van je kraag, de koude groente die je van het bord in de vuilnisbak schraapte, sigaretten en urine en harde stukjes haar van benen, wangen, kruisen en kinnen – het kwam iedere avond met honderdduizenden van zulke dingen samen en stroomde, nam ze aan, door vochtige gangen vol ongedierte naar enorme catacomben, waar het zich vermengde met stromend water dat naar – ja, waar ging dat heen?
Ze dumpten het niet meer in zee. Nee toch? Dat konden ze niet doen. Ze meende zich iets te herinneren over septische verwerking en het compact maken van rioolwater, maar misschien had ze dat alleen maar in een film gezien, en films zaten vol onzin. Dus als het niet naar zee ging, waar dan wel naartoe? En als het naar zee ging, waarom? Er moest toch een betere manier zijn? Maar toen zag ze al die buizen weer voor zich, al dat afval, en toen wist ze het nog steeds niet.
Ze hoorde de holle klap van de plastic knuppel die tegen de Wifflebal sloeg. Ze hoorde Dave ‘Whoa!’ roepen en Michael een juichkreet slaken, en er blafte ook een hond, een geluid zo helder als de klap van de knuppel tegen de bal.
Celeste rolde zich op haar rug en besefte pas op dat moment dat ze naakt was en dat het al tien uur was geweest. Dat waren twee omstandigheden die zich zelden of nooit meer voordeden sinds Michael kon lopen, en er ging een licht schuldgevoel door haar borst, maar dat gevoel stierf weg in haar binnenste, want ze herinnerde zich dat ze om vier uur die nacht in de keuken de huid rond Daves verse litteken had gekust, op haar knieën. Ze had de angst en adrenaline in zijn poriën geproefd, en al haar zorgen over aids of hepatitis waren overwonnen door haar plotselinge behoefte om hem te proeven en zich zo intiem mogelijk tegen hem aan te drukken. Terwijl haar tong nog over zijn huid gleed, had ze haar ochtendjas van haar schouders laten glijden, en toen ze daar in een half T-shirt en een zwart slipje neerknielde, had ze de koude nachtlucht gevoeld die onder de verandadeur door kwam en langs haar enkels en knieën streek. De angst had Daves huid een half bittere, half zoete smaak gegeven, en ze streek met haar tong van het littekenweefsel naar de onderkant van zijn hals en hield haar hand tussen zijn dijen en voelde dat hij hard werd en hoorde dat zijn ademhaling sneller ging. Ze wilde dat dit zo lang mogelijk duurde, die smaak van hem, die macht die ze plotseling in haar lichaam bezat, en ze kwam overeind en bedekte hem. Ze liet haar tong over de zijne glijden en strekte haar vingers in zijn haar en stelde zich voor dat ze de ellende van de gebeurtenis op het parkeerterrein uit hem wegzoog, in zichzelf. Ze hield zijn hoofd vast en drukte haar huid tegen de zijne, tot hij haar shirt uittrok en zijn mond over haar borst liet zakken, en toen wiegde ze tegen zijn kruis en hoorde hem kreunen. Ze wilde Dave laten inzien dat dit de kern van alles was, dit samengaan van vlees, deze omstrengeling van lichamen en geur en begeerte en liefde, ja, liefde, want nu ze wist dat ze hem bijna was kwijtgeraakt, hield ze intenser van hem dan ooit tevoren.
Zijn tanden beten in haar borst, deden haar pijn, zogen te hard, en ze duwde zich verder in zijn mond en verwelkomde de pijn. Ze zou het niet erg hebben gevonden als ze ervan zou bloeden, want hij zoog aan haar, had haar nodig, en zijn vingertoppen groeven zich in haar rug, ontlaadden zijn angst in haar. En ze zou alles van hem overnemen en voor hem uitspuwen, en dan zouden ze zich beiden sterker voelen dan ze zich ooit eerder hadden gevoeld. Daar was ze zeker van.
Toen ze nog maar pas met Dave omging, werd hun seksleven gekenmerkt door een gebrek aan grenzen. Als ze in de woning die ze met Rosemary deelde terugkwam, zat ze onder de blauwe plekken en beten en krabsporen, toegebracht met de dwingende uitputting van een verslaafde. Sinds Michaels geboorte – nou, eigenlijk sinds Rosemary na kanker nummer één bij hen ingetrokken was – waren Celeste en Dave in de voorspelbare routine van echtparen vervallen waarover in comedyseries altijd grappen werden gemaakt. Meestal waren ze te moe of hadden ze te weinig privacy om veel meer te doen dan enkele plichtmatige minuten van voorspel, een beetje orale seks, voordat ze op het hoofdnummer afstevenden, en dat had in de loop van de jaren steeds minder op een hoofdnummer geleken en steeds meer op iets om de tijd tussen het weerbericht en de praatshow te verdrijven.
Maar de vorige avond – de vorige avond was het grote hartstocht geweest, en zelfs nu ze uren later in bed lag, was ze er nog helemaal van vervuld.
Pas toen ze Daves stem weer van buiten hoorde komen, hem tegen Michael hoorde zeggen dat hij zich moest concentreren, herinnerde ze zich wat haar dwars had gezeten – voor de buizen, voor de herinnering aan hun waanzinnige keukenseks, misschien zelfs voordat ze die ochtend in bed was gekropen: Dave had tegen haar gelogen.
Ze had het in de badkamer al geweten, toen hij pas thuis was gekomen, maar ze had het genegeerd. En toen ze op het linoleum had gelegen en haar rug en achterste van de vloer had getild opdat hij in haar kon binnengaan, had ze het opnieuw geweten. Ze keek naar zijn lichtelijk glazige ogen toen hij in haar binnenging en zij haar kuiten over zijn heupen trok, en toen ze zijn eerste stoten ontving, drong met zekerheid tot haar door dat zijn verhaal onlogisch was.
Om te beginnen, wie zei er nou dingen als: ‘Je portefeuille of je leven, klojo. Als ik wegga, heb ik een van beide’? Dat was belachelijk. Het was filmtaal, dat had ze in de badkamer al geweten. En ook als de overvaller die tekst van tevoren had ingestudeerd, zou hij zoiets nooit zeggen als het er echt op aankwam. Welnee. Celeste was een keer op de Common beroofd toen ze tegen de twintig liep. De overvaller, een licht getinte zwarte man met platte, smalle polsen en zweverige bruine ogen, was in de verlatenheid van de koude, late schemering naar haar toe gekomen, had een mes tegen haar heup gedrukt, had haar een glimp van zijn glanzende ogen laten opvangen en had toen gefluisterd: ‘Wat heb je?’
Er was niets om hen heen geweest, alleen bomen, kaal in de winter, en de dichtstbijzijnde persoon was een zakenman geweest die zich aan de andere kant van een smeedijzeren hek, op twintig meter afstand, door Beacon Street naar huis haastte. De overvaller had een beetje harder met het mes in haar spijkerbroek geprikt, niet echt stekend maar met meer druk, en ze rook chocolade en bederf in zijn adem. Ze had hem haar portefeuille gegeven en had geprobeerd zijn glanzende bruine ogen te vermijden, en ook het irrationele gevoel dat hij meer wapens had dan hij liet zien, en hij had haar portefeuille in de zak van zijn winterjas gestoken en gezegd: ‘Je mag blij zijn dat ik geen tijd heb.’ En toen was hij naar Park Street geslenterd, zonder haast, zonder angst.
Ze had soortgelijke verhalen van veel vrouwen gehoord. Mannen werden, in elk geval in deze stad, niet vaak beroofd, tenzij ze er echt om vroegen, maar het overkwam vrouwen de hele tijd. Er was altijd de dreiging van verkrachting, uitgesproken of alleen maar gevoeld, en in alle verhalen die ze had gehoord was nooit een overvaller voorgekomen die fraai kon formuleren. Daar hadden ze de tijd niet voor. Ze moesten het zo kort mogelijk houden. Eropaf en wegwezen, voordat iemand ging gillen.
En dan was er die stomp die de overvaller had gegeven terwijl hij een mes in zijn andere hand had. Als je ervan uitging dat de hand met het mes de favoriete hand was, nou, wie stompte er nou met een andere hand dan die waar hij mee schreef?
Ja, ze geloofde wel dat Dave in een afschuwelijke situatie was terechtgekomen waarin hij zich gedwongen had gezien te doden of gedood te worden. Ja, ze wist dat hij niet het type was dat erom vroeg. Maar... maar evengoed zaten er gebreken, lacunes in zijn verhaal. Het was alsof je probeerde te verklaren waarom er lipstick op de binnenkant van je overhemd zat – misschien was je echt wel trouw geweest, maar je verklaring, hoe belachelijk ook, moest goed in elkaar zitten.
Ze stelde zich de twee rechercheurs in hun keuken voor, de vragen die ze stelden, en ze wist zeker dat Dave zou bezwijken. Als ze hem met die onpersoonlijke blikken aankeken en hem steeds weer dezelfde vragen stelden, zou zijn verhaal uit elkaar vallen. Het zou zo gaan als wanneer ze hem naar zijn kinderjaren vroeg. Ze had de verhalen natuurlijk wel gehoord; de Flats waren in feite een dorp binnen een grote stad, en de mensen roddelden. En dus had ze Dave een keer gevraagd of hem in zijn kinderjaren iets verschrikkelijks was overkomen, iets waarvan hij vond dat hij het niet met iemand kon delen. Op die manier had ze hem laten weten dat hij het met haar kon delen, zijn vrouw, op dat moment zwanger van zijn kind.
Hij had haar verbaasd aangekeken. ‘O, je bedoelt dat?’
‘Wat?’
‘Ik was aan het spelen met Jimmy en een andere jongen, Sean Devine. Ja, je kent hem wel. Je hebt zijn haar een paar keer geknipt, nietwaar?’
Celeste herinnerde zich hem. Hij werkte bij de politie, maar niet bij de gemeentepolitie. Hij was lang, had krullend haar en een stem die dwars door je heen ging. Hij had datzelfde moeiteloze zelfvertrouwen dat Jimmy ook had – het soort zelfvertrouwen dat mannen hadden die erg aantrekkelijk waren of zelden last hadden van twijfel.
Ze kon zich Dave niet bij die twee mannen voorstellen, zelfs niet als jongens.
‘Goed,’ had ze gezegd.
‘Nou, er stopte een auto, ik stapte in, en niet lang daarna ontsnapte ik.’
‘Je ontsnapte.’
Hij knikte. ‘Het stelde niet veel voor, schat.’
‘Maar Dave...’
Hij legde zijn vinger op haar lippen. ‘Daarmee is alles gezegd, goed?’
Hij glimlachte, maar Celeste zag een – wat was het? – een soort milde hysterie in zijn ogen.
‘Ik bedoel – wat? – ik herinner me dat we met een bal speelden en tegen een blikje trapten,’ zei Dave. ‘En dat we naar de Looey-Dooeyschool gingen en ons best deden om wakker te blijven in de klas. Ik herinner me wat verjaardagsfeesten en zo. Maar ach, het was een saaie tijd. De middelbare school daarentegen...’
Ze had niet aangedrongen, zoals ze ook niet deed toen hij loog over de reden waarom hij zijn baan bij American Messenger Service was kwijtgeraakt (Dave zei dat het bedrijf moest bezuinigen, maar andere mannen uit de buurt gingen er in de weken daarna naartoe en kregen volop werk), of toen hij haar vertelde dat zijn moeder aan een plotselinge hartaanval was gestorven, terwijl de hele buurt het verhaal had gehoord dat Dave uit de hoogste klas van de middelbare school naar huis kwam en haar zittend bij de oven aantrof, de deuren dicht, handdoeken in de kieren en gas in de keuken. Dave, was ze geleidelijk gaan geloven, had behoefte aan zijn leugens, had er behoefte aan om zijn geschiedenis te herschrijven en op een zodanige manier om te vormen dat het iets werd waarmee hij kon leven en dat hij diep weg kon stoppen. En als dat hem een beter mens maakte – een liefhebbende, zij het enigszins gereserveerde, echtgenoot en een zorgzame vader – wie zou er dan iets verkeerds in zien?
Maar deze leugen, wist Celeste toen ze een spijkerbroek en een van Daves shirts aantrok, kon zijn ondergang worden. Kon hún ondergang worden, nu ze zich medeplichtig had gemaakt door de kleren te wassen. Als Dave geen open kaart tegen haar speelde, kon ze hem niet helpen. En als de politie kwam (en ze zouden komen, en dit was geen tv: de domste, dronkenste rechercheur was slimmer dan zij), zouden ze Daves verhaal kapotslaan als een ei tegen de zijkant van een pan.
Daves rechterhand deed verschrikkelijk pijn. De knokkels waren tot twee keer hun normale grootte opgezwollen en de botten die het dichtst bij de pols zaten voelden aan alsof ze ieder moment door de huid konden steken. Hij had ook gemakkelijke ballen naar Michael kunnen gooien, maar dat deed hij niet. Als die jongen een Wiffle-bal niet onder een moeilijke hoek kon wegslaan, zou hij niets terechtbrengen van een echte, harde bal die twee keer zo snel op hem afkwam en die hij dan ook nog moest wegmeppen met een knuppel die tien keer zo zwaar was.
Zijn zoon was klein voor zeven jaar, en veel te goed van vertrouwen voor deze wereld. Dat zag je aan de openheid van zijn gezicht, aan de stand van zijn blauwe ogen. Dave hield daarvan, maar hij had er ook een hekel aan. Hij wist niet of hij de kracht had om het weg te halen, maar hij wist dat hij het binnenkort zou moeten doen, anders zou de wereld het voor hem doen. Dat kwetsbare, breekbare in zijn zoon was een vloek die op de Boyles rustte, hetzelfde waardoor Dave op zijn vijfendertigste nog steeds voor een student werd aangezien en in een slijterij buiten zijn eigen buurt moest aantonen dat hij oud genoeg was. Zijn haarlijn was niet veranderd sinds hij zo oud als Michael was. Er waren nooit lijnen in zijn gezicht gekomen en zijn eigen blauwe ogen waren nog levendig en onschuldig.
Dave zag dat Michael zich schrap zette zoals hem geleerd was. Hij zette zijn pet recht en hield de knuppel schuin boven zijn schouder. Hij bewoog een beetje met zijn knieën, een gewoonte die Dave hem geleidelijk had afgeleerd maar die soms toch weer de kop opstak, en Dave liet de bal snel los om van Michaels zwakheid te profiteren. Hij camoufleerde de snelheid door de bal los te laten voordat zijn arm helemaal gestrekt was. Het midden van zijn handpalm gilde van pijn.
Maar Michael hield op met die kniebewegingen zodra Dave aan zijn manoeuvre begon, hoe snel die ook was, en toen de bal over de plaat ging, haalde Michael laag uit en sloeg hij ernaar alsof hij een golfstok in zijn hand had. Dave zag een hoopvolle glimlach op Michaels gezicht, vermengd met een beetje verbazing over zijn eigen behendigheid, en Dave liet de bal bijna gaan maar sloeg hem in plaats daarvan met zijn hand tegen de grond terug. Hij voelde dat er iets afbrokkelde in zijn borst op het moment dat de glimlach van het gezicht van zijn zoon verdween.
‘Hé, hé,’ zei Dave, die zijn zoon het plezier van een goede slag gunde. ‘Dat was een geweldige slag.’
Michael was nog bezig een nors gezicht te trekken. ‘Waarom kon je hem dan neerslaan?’
Dave pakte de bal uit het gras. ‘Weet ik niet. Misschien omdat ik veel groter ben dan jongens in de Little League.’
Michael glimlachte aarzelend. ‘Ja?’
‘Laat me je wat vragen – ken je tweedeklassers die een meter vijfenzeventig zijn?’
‘Nee.’
‘En ik moest ernaar springen.’
‘Ja.’
‘Ja. Ik moest helemaal omhoog, met mijn hele een meter vijfenzeventig.’
Michael lachte nu. Het was Celestes golvende lach. ‘Goed...’
‘Maar je bewoog met je knieën.’
‘Weet ik, weet ik.’
‘Als je eenmaal klaarstaat, jongen, beweeg je niet meer.’
‘Maar Nomar – ’
‘Ik weet alles van Nomar. En ook van Derek Jeter. Goed, het zijn je helden. Als je tien miljoen per jaar verdient, mag je met je knieën bewegen. Maar tot het zover is?’
Michael haalde zijn schouders op en schopte tegen het gras.
‘Mike. Tot het zover is?’
Michael zuchtte. ‘Tot het zover is doe ik alles zoals het moet.’
Dave glimlachte, gooide de bal omhoog en ving hem op zonder ernaar te kijken. ‘Maar het was een mooie slag.’
‘O ja?’
‘Jongen, dat ding was op weg naar de Point. Naar de binnenstad!’
‘Naar de binnenstad,’ zei Michael, en er golfde weer zo’n lach van zijn moeder door hem heen.
‘Wie gaat er naar de binnenstad?’
Ze draaiden zich om en zagen Celeste op de achterveranda staan, op blote voeten en haar haar naar achteren gebonden. Een van Daves shirts hing los over haar verbleekte spijkerbroek.
‘Hallo, ma.’
‘Hallo, jochie. Ga je met je vader naar de binnenstad?’
Michael keek Dave aan. Het was opeens een grapje van hen tweeën geworden, en hij grinnikte. ‘Nee, ma.’
‘De bal die hij daarnet sloeg, schat. Die bal ging naar de binnenstad.’
‘Aha. De bál.’
‘Ik gaf hem een poeier, ma. Pa sloeg hem alleen neer omdat hij zo groot is.’
Dave voelde dat ze naar hem keek, al waren haar ogen op Michael gericht. Ze keek en wachtte en wilde hem iets vragen. Hij herinnerde zich haar hese stem in zijn oor de afgelopen nacht, toen ze van de keukenvloer kwam om zijn hals vast te pakken en haar lippen tegen zijn oor te drukken en te zeggen: ‘Ik ben nu jou. Jij bent mij.’
Dave had niet geweten waarover ze het had, maar het klonk wel prettig, en die heesheid in haar stem had hem veel dichter bij een climax gebracht.
Maar nu had hij het gevoel dat Celeste gewoon de zoveelste poging deed om in zijn hoofd te klimmen, om daarin te rommelen, en dat maakte hem kwaad. Want als mensen eenmaal daarbinnen kwamen, schrokken ze van wat ze zagen en renden ze ervoor weg.
‘Wat is er, schat?’
‘O, niets.’ Ze sloeg haar armen om zichzelf heen, al begon het al tamelijk warm te worden. ‘Hé, Mike, heb je al gegeten?’
‘Nog niet.’
Celeste keek Dave fronsend aan, alsof het de misdaad van de eeuw was dat Michael een paar balletjes sloeg voordat hij zijn suikerspiegel omhoog joeg met die rode cornflakes die hij at.
‘Je kom is vol en de melk staat op de tafel.’
‘Goed. Ik heb grote honger.’ Michael liet de knuppel vallen en Dave voelde zich een beetje bedrogen toen hij zag hoe zijn zoon de knuppel weggooide en de trap oprende. ‘Je had grote honger? En je kon het me niet vertellen omdat ik je mond had dichtgeplakt? Kom nou.’
Michael rende langs zijn moeder en vloog de trap op alsof de treden zouden verdwijnen als hij niet gauw genoeg boven kwam.
‘Ontbijt overslaan, Dave?’
‘Tot in de middag slapen, Celeste?’
‘Het is kwart over tien,’ zei Celeste, en Dave voelde dat alle welwillendheid die ze met de keukenwaanzin van de afgelopen nacht weer in hun huwelijk hadden gepompt opeens als sneeuw voor de zon verdween.
Hij dwong zich te glimlachen. Als je die glimlach maar echt genoeg maakte, kon niemand er omheen. ‘Nou, hoe gaat het, schat?’
Celeste kwam de tuin in, haar blote voeten lichtbruin op het gras. ‘Wat is er met het mes gebeurd?’
‘Het mes,’ fluisterde ze met een blik over haar schouder naar het slaapkamerraam van McAllister. ‘Dat de overvaller had. Waar is dat gebleven, Dave?’
Dave gooide de bal in de lucht en ving hem achter zijn rug op. ‘Het is weg.’
‘Weg?’ Ze drukte haar lippen op elkaar en sloeg haar ogen neer. ‘Ik bedoel, verdomme, Dave.’
‘Verdomme wat, schat?’
‘Waar is het gebleven?’
‘Het is weg.’
‘Dat weet je zeker.’
Dave wist het zeker. Hij glimlachte en keek in haar ogen. ‘Absoluut.’
‘Maar jouw bloed zit erop. Jouw DNA, Dave. Is het zo “weg” dat het nóóit wordt gevonden?’
Dave had daar geen antwoord op en dus keek hij zijn vrouw alleen maar aan, tot ze van onderwerp veranderde.
‘Heb je vanmorgen in de krant gekeken?’
‘Ja,’ zei hij.
‘Heb je iets gezien?’
‘Waarover?’
‘Waaróver?’ snauwde Celeste.
‘O... O. Ja.’ Dave schudde zijn hoofd. ‘Nee, er was niets. Er stond niets over in. Vergeet niet, schat, het was laat.’
‘Het was laat. Kom nou. De stadspagina’s? Die gaan er altijd het laatste in, want iedereen wil het politienieuws lezen.’
‘Jij werkt voor een krant, hè?’
‘Dit is geen grap, Dave.’
‘Nee, schat, dat is het niet. Ik zeg alleen dat er niets in de ochtendkrant stond. Dat is het enige. Waarom niet? Dat weet ik niet. We zullen naar het nieuws van twaalf uur kijken. Misschien krijgen we dan iets te zien.’
Celeste keek weer naar het gras en knikte een aantal keren in zichzelf. ‘Krijgen we iets te zien, Dave?’
Dave ging een stap van haar vandaan.
‘Ik bedoel, over een zwarte man die half doodgeslagen is op een parkeerterrein bij... Waar was het?’
‘De, eh, Last Drop.’
‘De – eh – Last Drop?’
‘Ja, Celeste.’
‘O, goed, Dave,’ zei ze. ‘Goed.’
En ze liep van hem vandaan Ze keerde hem haar rug toe, liep de trap op naar de veranda en ging naar binnen. Dave hoorde haar zachte voetstappen toen ze de trap opging.
Dat deden ze. Ze gingen van je weg. Misschien niet altijd fysiek, maar wel emotioneel. Ze waren er nooit als je ze nodig had. Met zijn moeder was het hetzelfde geweest. Die ochtend nadat de politie hem thuis had gebracht had zijn moeder ontbijt voor hem gemaakt, met haar rug naar hem toe en onder het neuriën van ‘Old MacDonald’, en soms had ze even met een nerveus lachje over haar schouder naar hem gekeken, alsof hij een kostganger was die ze niet helemaal vertrouwde.
Ze had het bord met zacht gebakken eieren en zwart spek en zachte toast voor hem neergezet en hem gevraagd of hij sinaasappelsap wilde.
‘Ma,’ zei hij, ‘wie waren die mannen? Waarom – ?’
‘Davey,’ zei ze, ‘wil je sinaasappelsap? Ik verstond je niet.’
‘Ja. Zeg, ma, ik weet niet waarom ze – ’
‘Kijk eens aan.’ Ze zette het sap voor hem neer. ‘Eet je ontbijt, dan ga ik...’ Ze maakte een gebaar naar de keuken. Blijkbaar had ze geen idee wat ze ging doen. ‘Ik ga... je kleren wassen. Goed? En dan, Davey? Dan gaan we naar de bioscoop. Wat zeg je daarvan?’
Dave keek op naar zijn moeder. Hij wilde dat ze hem vroeg haar alles te vertellen, over die auto en het huis en het bos, en de geur van de aftershave van de grootste van de twee. In plaats daarvan zag hij opgewekte, hardnekkige blijdschap, de blik die ze soms in haar ogen kreeg als ze op vrijdagavond uitging en op zoek was naar precies de juiste dingen om te dragen, hopend en wanhopig tegelijk.
Dave boog zijn hoofd en at zijn eieren. Hij hoorde zijn moeder de keuken uitgaan. Ze neuriede ‘Old MacDonald’ terwijl ze door de gang liep.
Nu hij met pijn in zijn knokkels in de tuin stond, kon hij het ook horen. Old MacDonald had a farm. En op die boerderij was alles okidoki. Je ploegde en zaaide en oogstte en alles was gewoon hartstikke geweldig. Iedereen kon goed met iedereen opschieten, zelfs de kippen en de koeien, en niemand hoefde over iets te praten, want er gebeurde nooit iets slechts, en niemand had geheimen, want geheimen waren voor slechte mensen, mensen die hun eieren niet opaten, mensen die in auto’s stapten die naar appels rookten, auto’s met vreemde mannen, en die vier dagen verdwenen om dan weer thuis te komen en te merken dat iedereen die ze hadden gekend ook verdwenen was, vervangen door glimlachende evenbeelden die zo ongeveer alles wel wilden doen, behalve naar je luisteren. Zo ongeveer alles, behalve dat.