14
Nooit meer datzelfde gevoel
Ze gingen de hele nacht door, tot in de volgende morgen – Sean, Whitey Powers, Souza en Conolly, twee andere rechercheurs van Moordzaken, Brackett en Rosenthal, plus een legioen agenten en technisch rechercheurs, fotografen en pathologen. Iedereen stortte zich op de zaak. Ze hadden ieder blad in het park afgeschraapt om naar sporen te zoeken. Ze hadden notitieboekjes met plattegronden en veldrapporten gevuld. De agenten hadden vragen gesteld op ieder adres binnen loopafstand van het park, hadden een busje volgestopt met zwervers uit het park en uit de uitgebrande huizen aan Sydney Street. Ze doorzochten de rugzak die ze in Katie Marcus’ auto hadden gevonden en vonden de gebruikelijke rotzooi, totdat ze een brochure over Las Vegas en een lijst van hotels in die stad op gelinieerd geel papier vonden.
Whitey liet de brochure aan Sean zien en floot. ‘Dat noemen we in ons vak een aanwijzing. Laten we met die vriendinnen gaan praten.’
Eve Pigeon en Diane Cestra, de laatste twee fatsoenlijke mensen die Katie Marcus volgens haar vader hadden gezien, zagen eruit alsof ze met een schop op hun achterhoofd waren geslagen. Whitey en Sean pakten ze voorzichtig aan, maar telkens weer stroomden de tranen over hun gezicht. De meisjes gaven hun een chronologie van wat Katie Marcus op de laatste avond van haar leven had gedaan en gaven hun ook de namen van de bars waar ze heen waren geweest, met ongeveer de tijden van aankomst en vertrek, maar toen het op de persoonlijke dingen aankwam, hadden Sean en Whitey het gevoel dat ze iets achterhielden. Ze keken elkaar aan voordat ze antwoord gaven en antwoordden eerst vaag en dan pas wat duidelijker.
‘Had ze een vriendje?’
‘Nee, geen vast vriendje.’
‘En minder vast?’
‘Nou...’
‘Ze hield ons niet echt op de hoogte van dat soort dingen.’
‘Diane, Eve, kom nou. Jullie beste vriendin sinds de kleuterschool, en ze vertelde jullie niet met wie ze omging?’
‘Daar was ze nogal gesloten over.’
‘Ja, gesloten. Dat was Katie.’
Whitey probeerde het op een andere manier: ‘Dus er was niets bijzonders aan gisteravond? Niets buitengewoons?’
‘Nee.’
‘Was ze niet van plan de stad uit te gaan?’
‘Wat? Nee.’
‘Nee? Diane, ze had een rugzak achter in haar auto liggen. Daar zaten brochures voor Las Vegas in. Had ze die bij zich voor iemand anders?’
‘Misschien. Ik weet het niet.’
Toen had Eves vader zich erin gemengd: ‘Schatje, als je iets weet dat kan helpen, moet je het vertellen. Jezus, Katie is vermoord.’
Dat had een nieuwe stroom van tranen losgemaakt. Beide meisjes raakten helemaal overstuur. Ze huilden en omhelsden elkaar en schudden heen en weer, hun mond wijdopen en ovaal en een beetje schuin, het pantomime van het verdriet dat Sean al zo vaak had gezien, het moment waarop, zoals Martin Friel het noemde, de dijk doorbrak en het pas goed tot de nabestaanden doordrong dat het slachtoffer nooit meer terugkwam. Op zulke momenten kon je alleen maar toekijken of weggaan.
Ze keken toe en wachtten.
Eve Pigeon leek wel wat op een vogeltje, vond Sean. Haar gezicht was erg scherp, haar neus erg smal. Maar dat maakte haar bijna aantrekkelijk. Ze had een gratie die haar magerheid bijna iets aristocratisch gaf. Sean vermoedde dat ze het soort vrouw was dat er in formele kleding beter uitzag dan in iets alledaags. Ze straalde een fatsoen en intelligentie uit waarvan Sean geloofde dat het alleen serieuze mannen zou aantrekken. De avonturiers en versierders zouden vanzelf op een afstand blijven.
Diane daarentegen straalde niets dan zinnelijkheid en verslagenheid uit. Sean zag een verbleekte blauwe plek net achter haar rechteroog. Ze leek hem dommer dan Eve, meer geneigd tot emoties en misschien ook tot pret-maken. In haar ogen hing een verflauwende hoop, een hulpeloosheid waarvan Sean wist dat er zelden een ander soort man dan het roofdiertype op afkwam. Sean veronderstelde dat ze de komende jaren vaak de politie over de vloer zou krijgen wegens burengerucht, en als de agenten dan voor haar deur stonden, zou die stervende hoop allang uit haar ogen zijn verdwenen.
‘Eve,’ zei Whitey vriendelijk, toen ze eindelijk was opgehouden met huilen. ‘Ik moet over Roman Fallow weten.’
Eve knikte alsof ze die vraag had verwacht, maar ze zei niet meteen iets. Ze kauwde op de huid bij haar duimnagel en keek naar wat kruimels op het tafelblad.
‘Die lul die bij Bobby O’Donnell rondhangt?’ zei haar vader.
Whitey hield zijn hand voor hem omhoog en keek Sean aan.
‘Eve,’ zei Sean. Hij wist dat Eve degene was die ze moesten benaderen. Ze zou moeilijker over te halen zijn dan Diane, maar ze zou meer nuttige bijzonderheden kunnen vertellen.
Ze keek hem aan.
‘Je krijgt er geen last mee, als je daar bang voor bent. Als je ons iets over Roman Fallow of Bobby vertelt, blijft dat onder ons. Ze zullen nooit weten dat we het van jou hebben.’
‘En als het voor de rechter komt?’ zei Diane. ‘Hè? Wat gebeurt er dan?’
Whitey keek Sean aan met een blik van: Je bent op jezelf aangewezen.
Sean concentreerde zich op Eve. ‘Tenzij jullie hebben gezien dat Katie door Roman of Bobby uit haar auto werd getrokken – ’
‘Nee.’
‘Dan zou de officier van justitie jullie niet dwingen om in een openbare rechtszitting te getuigen, Eve. Hij zou waarschijnlijk wel veel vrágen, maar hij zou jullie niet dwingen.’
‘U kent ze niet,’ zei Eve.
‘Bobby en Roman? Nou en of ik ze ken. Ik heb Bobby voor negen maanden achter de tralies gezet toen ik aan drugszaken werkte.’ Sean legde zijn hand op de tafel, een paar centimeter van haar hand vandaan. ‘En hij heeft me bedreigd. Maar dat is alles wat hij en Roman in huis hebben – praatjes.’
Eve keek met samengedrukte lippen, half glimlachend, naar Seans hand. ‘Ge-lul,’ zei ze heel langzaam.
‘Zo praat je niet in dit huis,’ zei haar vader.
‘Meneer Pigeon,’ zei Whitey.
‘Nee,’ zei Drew. ‘Mijn huis, mijn regels. Ik wil niet hebben dat mijn dochter praat alsof ze – ’
‘Het was Bobby,’ zei Eve, en Diane liet een lichte zucht ontsnappen en staarde haar vriendin aan alsof ze gek geworden was.
Sean zag dat Whitey zijn wenkbrauwen optrok.
‘Wat was Bobby?’ zei Sean.
‘Met wie Katie omging. Bobby, niet Roman.’
‘Jimmy weet daarvan?’ vroeg Drew zijn dochter.
Eve haalde onverschillig haar schouders op, zoals jongeren tegenwoordig vaak deden, vond Sean, een langzame beweging van het lichaam alsof ze het eigenlijk niet de moeite waard vonden.
‘Eve,’ zei Drew. ‘Weet hij dat?’
‘Hij wist het en hij wist het niet,’ zei Eve. Ze zuchtte en hield haar hoofd achterover om met die donkere ogen van haar naar het plafond te staren. ‘Haar ouders dachten dat het uit was, omdat zíj een tijdje dacht dat het uit was. De enige die niet dacht dat het uit was, was Bobby. Hij wilde het niet accepteren. Hij bleef terugkomen. Op een avond dreigde hij haar van drie hoog te laten vallen.’
‘Heb jij dat gezien?’ zei Whitey.
Ze schudde haar hoofd. ‘Katie vertelde het me. Zes weken of een maand geleden kwam hij haar op een feestje tegen. Hij haalde haar over om met hem naar de hal te gaan en met hem te praten. Want het was een woning op de derde verdieping, weet u.’ Eve veegde met de rug van haar hand over haar gezicht, al was ze zo te zien al helemaal uitgehuild. ‘Katie zei dat ze hem steeds weer probeerde uit te leggen dat het uit was tussen hen. Maar Bobby wilde daar niet naar luisteren, en ten slotte werd hij zo kwaad dat hij haar bij haar schouders pakte en over de leuning tilde. Hij hield haar boven het trappenhuis. Drie verdiepingen omlaag, de psychopaat. En hij zei dat als zij met hem brak, hij háár zou breken. Ze was zijn meisje tot hij zei dat het anders was, en als haar dat niet aanstond, zou hij haar meteen laten vallen.’
‘Jezus,’ zei Drew Pigeon na een korte stilte. ‘Jij ként die mensen?’ Whitey zei: ‘Dus Eve, wat zei Roman zaterdagavond in die bar tegen haar?’
Eve wilde eerst niets zeggen.
‘Waarom vertel jij het ons niet, Diane?’ zei Whitey.
Diane keek alsof ze iets te drinken nodig had. ‘We hebben het Val verteld. Dat was genoeg.’
‘Val?’ zei Whitey. ‘Val Savage?’
‘Hij was hier vanmiddag,’ zei Diane.
‘En je hebt hem verteld wat Roman zei, maar je wilt het ons niet vertellen.’
‘Hij is haar familie,’ zei Diane, en ze kruiste haar armen over haar borst, met een gezicht van ‘val dood, smeris’.
‘Ik zal het u vertellen,’ zei Eve. ‘Jezus. Hij zei dat hij had gehoord dat we dronken waren en ons belachelijk maakten, en hij hoorde dat niet graag, en Bobby zou het zeker niet graag horen, en misschien konden we beter naar huis gaan.’
‘Dus jullie gingen weg.’
‘Hebt u ooit met Roman gepraat?’ zei ze. ‘Als hij iets vraagt, klinkt het altijd als een dreigement.’
‘En dat was dat,’ zei Whitey. ‘Jullie zagen niet dat hij jullie uit de bar volgde of zoiets?’
Ze schudde haar hoofd.
Ze keken Diane aan.
Diane haalde haar schouders op. ‘We waren nogal dronken.’
‘Jullie hadden die avond geen contact meer met hem? Geen van jullie beiden?’
‘Katie reed ons naar mijn huis,’ zei Eve. ‘Ze zette ons daar af. Daarna hebben we haar niet meer gezien.’ Ze slikte het laatste woord weg en trok haar gezicht samen als een vuist. Toen hield ze haar hoofd weer achterover, zoog lucht in haar longen en keek op.
‘Met wie wilde ze naar Las Vegas gaan? Met Bobby?’ vroeg Sean.
Eve keek een tijdje naar het plafond. ‘Niet met Bobby,’ zei ze ten slotte.
‘Met wie, Eve?’ zei Sean. ‘Met wie zou ze naar Las Vegas gaan?’
‘Met Brendan.’
‘Brendan Harris?’ zei Whitey.
‘Brendan Harris,’ zei ze. ‘Ja.’
Whitey en Sean keken elkaar aan.
‘Die jongen van Just Ray?’ zei Drew Pigeon. ‘Die met die broer die niet kan praten?’
Eve knikte en Drew keek Sean en Whitey aan.
‘Aardige jongen. Doet geen vlieg kwaad.’
Sean knikte. Doet geen vlieg kwaad. Nee.
‘Je hebt een adres?’ vroeg Whitey.
Omdat op Brendan Harris’ adres niemand thuis was, belde Sean de centrale om twee agenten bij de woning te zetten die hen zouden bellen zodra Harris terugkwam.
Ze gingen vervolgens naar het huis van mevrouw Prior. Daar dronken ze thee en aten ze muffe koekjes. Touched by an Angel stond zo hard aan dat Sean nog een uur later Della Reese in zijn hoofd ‘Amen’ hoorde schreeuwen en over verlossing hoorde praten.
Mevrouw Prior zei dat ze de afgelopen nacht om ongeveer halftwee uit haar raam had gekeken. Ze had twee kinderen op straat zien spelen, kleine kinderen die zo laat nog buiten waren. Ze gooiden blikjes naar elkaar, schermden met hockeysticks, sloegen lelijke taal uit. Ze dacht erover iets tegen ze te zeggen, maar oude dametjes moesten voorzichtig zijn. Kinderen waren tegenwoordig gek, ze gingen met pistolen naar school, droegen van die wijde kleren, sloegen al die lelijke taal uit. Trouwens, de kinderen joegen elkaar uiteindelijk weg, de straat door, en toen waren ze het probleem van iemand anders geworden, maar zoals ze zich tegenwoordig gedroegen, was dat nou een manier van leven?
‘Agent Medeiros heeft ons verteld dat u om ongeveer kwart voor twee een auto hoorde,’ zei Whitey.
Mevrouw Prior keek naar Della, die Roma Downey over de weg naar God vertelde. Roma keek erg plechtig, met glanzende ogen, helemaal vervuld van Jezus. Mevrouw Prior knikte een aantal keren naar de televisie, draaide zich toen om en keek Whitey en Sean weer aan.
‘Ik hoorde een auto tegen iets oprijden.’
‘Waar tegenop rijden?’
‘Zoals mensen tegenwoordig rijden – het is een geluk dat ik geen rijbewijs meer heb. Ik zou niet meer door de straten durven rijden. Iedereen is gewoon knettergek.’
‘Ja, mevrouw,’ zei Sean. ‘Klonk het als een auto die tegen een andere auto botste?’
‘O, nee.’
‘Of tegen iemand?’
‘Grote goden, hoe zou dat klinken? Ik zou dat niet eens willen weten.’
‘Dus het was niet zo’n heel erg hard geluid,’ zei Whitey.
‘Sorry?’
Whitey boog zich dichter naar haar toe en herhaalde zichzelf.
‘Nee,’ zei mevrouw Prior. ‘Het klonk meer als een auto die tegen een steen of een trottoirband aankwam. En toen viel de motor uit en toen zei iemand: “Hallo.”’
‘Iemand zei: “Hallo”?’
‘Hallo.’ Mevrouw Prior keek Sean aan en knikte. ‘En toen kraakte een deel van de auto.’
Sean en Whitey keken elkaar aan.
‘Kraakte?’ zei Whitey.
Mevrouw Prior knikte met haar kleine blauwgekapte hoofdje. ‘Toen mijn Leo nog leefde, brak een keer de as van onze Plymouth. Zo’n geluid maakte het! Krak!’ Haar ogen schitterden. ‘Krak!’ zei ze. ‘Krak!’
‘En dat hoorde u nadat iemand “hallo” zei.’
Ze knikte. ‘Hallo en krak!’
‘En toen keek u uit uw raam, en wat zag u toen?’
‘O, nee, nee,’ zei mevrouw Prior. ‘Ik keek niet uit mijn raam. Ik had toen mijn ochtendjas aan. Ik had in bed gelegen. Ik keek niet uit het raam in mijn ochtendjas. De mensen zouden het kunnen zien.’
‘Maar een kwartier eerder had u...’
‘Jongeman, een kwartier eerder was ik niet in mijn ochtendjas. Ik was net opgehouden met tv-kijken, een geweldige film met Glenn Ford. O, ik wou dat ik de naam nog wist.’
‘Dus u zette de tv uit...’
‘En ik zag die moederloze kinderen op straat, en toen ging ik naar boven en trok mijn ochtendjas aan, en toen, jongeman, hield ik mijn gordijnen dicht.’
‘Die stem die “hallo” zei,’ zei Whitey, ‘was dat een man of een vrouw?’
‘Een vrouw, denk ik,’ zei mevrouw Prior. ‘Het was een hoge stem. Niet als uw stemmen,’ zei ze opgewekt. ‘U hebt allebei een mooie mannelijke stem. Uw moeders zullen wel trots op u zijn.’
‘Jazeker, mevrouw,’ zei Whitey. ‘Dat zou u niet geloven.’
Toen ze naar buiten gingen, zei Sean: ‘Krak!’
Whitey glimlachte. ‘Ze vond het leuk om dat te zeggen, hè? Dat kreeg haar bloedsomloop weer een beetje op gang.’
‘Denk je aan een gebroken as of een pistoolschot?’
‘Een pistoolschot,’ zei Whitey. ‘Waar ik me over verbaas, is dat “hallo”.’
‘Dat zou erop wijzen dat ze de dader kende.’
‘Daar zou het op wijzen. Maar we hebben geen zekerheid.’
Daarna gingen ze de bars af. Dat leverde niets op, alleen wat benevelde herinneringen van mensen die de meisjes misschien wel en misschien niet hadden gezien, en onduidelijke lijsten van mogelijke bezoekers die op ongeveer dezelfde tijden aanwezig waren geweest.
Toen ze bij McGills kwamen, begon Whitey zich kwaad te maken.
‘Twee jonge meiden – en ze waren jong, zelfs nog minderjarig – die op deze bar hier springen en gaan dansen, en u beweert dat u zich dat niet herinnert?’
De barkeeper begon al halverwege Whitey’s vraag te knikken. ‘O, die meiden. Goed, goed. Dat herinner ik me. Ja. Ze moeten erg goede papieren hebben gehad, agent, want we hebben ze ernaar gevraagd.’
‘Ik ben brigadier,’ zei Whitey. ‘U kon zich eerst amper herinneren dat ze er waren, maar nu herinnert u zich dat u ze naar hun papieren vroeg. Herinnert u zich misschien ook hoe laat ze weggingen? Of bent u dat selectief vergeten?’
De barkeeper, een jongeman met biceps zo groot dat ze waarschijnlijk de bloedtoevoer naar zijn hersenen afknepen, zei: ‘Weggingen?’
‘Ja, in de zin van: de bar verlaten.’
‘Ik weet niet...’
‘Dat was kort voordat Crosby de klok brak,’ zei een man op een barkruk.
Sean keek naar de man – een oudere man met de Herald uitgevouwen op de bar tussen een fles Bud en een glas whisky. Een sigaret lag rokend in de asbak.
‘U was erbij,’ zei Sean.
‘Ik was er. Die idioot van een Crosby wil naar huis rijden. Zijn vrienden proberen zijn sleutels af te pakken. Die lul gooit ze naar ze. Hij gooit mis. Raakt die klok.’
Sean keek naar de klok boven de deur die naar de keuken leidde. Het glas had een spinnenweb en de wijzers waren om acht minuten voor een blijven staan.
‘En ze gingen daarvoor weg?’ vroeg Whitey aan de oudere man. ‘De meisjes?’
‘Zo’n vijf minuten eerder,’ zei de man. ‘Toen die sleutels tegen de klok vlogen, dacht ik: Goed dat die meisjes er niet meer zijn. Nu hoeven ze dat niet aan te zien.’
In de auto zei Whitey: ‘Heb je al een chronologie?’
Sean knikte en keek in zijn aantekeningen. ‘Ze gaan om halftien uit Curley’s Folly weg, gaan naar de Banshee, Dick Doyle’s Pub en de Spire, dat alles snel achter elkaar, en komen rond halftwaalf bij McGills terecht, en om tien over een zijn ze in de Last Drop.’
‘En ongeveer een halfuur later rijdt ze met haar auto tegen iets op.’
Sean knikte.
‘Zie je bekende namen op de lijst van de barkeeper?’
Sean keek naar de lijst van zaterdagavondbezoekers die de barkeeper van McGills op een stuk papier had geschreven.
‘Dave Boyle,’ zei hij hardop toen hij bij die naam was aangekomen.
‘De jongen met wie je als kind bevriend was?’
‘Het zou kunnen,’ zei Sean.
‘Misschien moeten we eens met hem praten,’ zei Whitey. ‘Hij denkt dat je zijn vriend bent. Hij zal ons niet als smerissen behandelen, zal niet zijn mond houden zonder dat daar een reden voor is.’
‘Nee.’
‘We zetten hem op de lijst van dingen die we morgen gaan doen.’
Ze vonden Roman Fallow in Café Society op de Point, waar hij een kop koffie dronk. Hij zat daar met een vrouw die eruitzag als een fotomodel – knieschijven even scherp als haar jukbeenderen, haar ogen een beetje uitpuilend omdat de huid van haar gezicht zo strak was dat het leek of die huid op het bot geplakt zat, mooie, net niet witte zomerjurk met spaghettibandjes die haar tegelijk sexy en broodmager lieten lijken. Sean vroeg zich af hoe ze dat klaarspeelde en dacht dat het door de parelende glans van haar perfecte huid moest komen.
Roman droeg een zijden T-shirt dat in zijn linnen bandplooibroek was gestoken. Hij zag eruit alsof hij net van een van die oude RKOfilmsets in Havana of Key West was teruggekomen. Hij nam slokjes koffie en bladerde met zijn meisje in de krant. Roman las de financiële pagina’s en zijn fotomodel keek in de moderubriek.
Whitey trok een stoel naar hen toe en zei: ‘Hé, Roman, verkopen ze ook mannenkleren waar je dat shirt hebt gekocht?’
Roman hield zijn blik op zijn krant gericht en stopte intussen een stukje croissant in zijn mond. ‘Brigadier Powers, hoe gaat het ermee? Bevalt die Hyundai je een beetje?’
Whitey grinnikte, terwijl Sean naast hem ging zitten. ‘Als ik jou zo zie, Roman, je weet wel, hier op deze plaats, zou ik zweren dat je een doodgewone yup was, iemand die ’s morgens opstaat om wat day-trading te doen op zijn iMac.’
‘Ik heb een pc.’ Roman sloot zijn krant en keek Whitey en Sean voor het eerst aan. ‘O, hallo,’ zei hij tegen Sean. ‘Ik ken jou ergens van.’
‘Sean Devine, staatspolitie.’
‘Aha,’ zei Roman. ‘Nu weet ik het weer. Ik zag je op de rechtbank tegen een vriend van me getuigen. Mooi pak. Ze hebben tegenwoordig leuke spullen bij Sears, hè? Ze worden hip.’
Whitey keek naar het fotomodel. ‘Zal ik een biefstuk of zoiets voor je halen, schat?’
‘Wat?’ zei het model.
‘Of misschien een infuus met wat glucose. Ik trakteer.’
‘Doe dat niet,’ zei Roman. ‘Dit is zakelijk, nietwaar? Hou het tussen ons.’
‘Roman, ik begrijp het niet,’ zei het model.
Roman glimlachte. ‘Het geeft niet, Michaela. Doe maar alsof we er niet zijn.’
‘Michaela,’ zei Whitey. ‘Mooie naam.’
Michaela hield haar blik op de krant gericht.
‘Wat voert je hierheen, brigadier?’
‘De broodjes,’ zei Whitey. ‘Ze hebben hier lekkere broodjes. En o ja, ken je een zekere Katherine Marcus, Roman?’
‘Ja.’ Roman nam een slokje van zijn koffie en veegde zijn bovenlip af met een servet, dat hij vervolgens op zijn schoot liet vallen. ‘Ze is vanmiddag dood gevonden, hoorde ik.’
‘Ja,’ zei Whitey.
‘Het komt de reputatie van een buurt nooit ten goede als zoiets gebeurt.’
Whitey sloeg zijn armen over elkaar en keek Roman aan.
Roman kauwde op nog een stukje croissant en dronk nog wat koffie. Hij sloeg zijn benen over elkaar, veegde met het servet over zijn mond en bleef Whitey nog even aankijken. Sean dacht dat dit een van de dingen was die hem het meest aan zijn werk begonnen te vervelen – al die prestigewedstrijden, al die mensen die naar elkaar staarden tot ze blind waren, niemand die zich als eerste wilde afwenden.
‘Ja, brigadier,’ zei Roman. ‘Ik heb Katherine Marcus gekend. Ben je hierheen gekomen om dat te vragen?’
Whitey haalde zijn schouders op.
‘Ik heb haar gekend, en ik zag haar gisteravond in een bar.’
‘En je wisselde wat woorden met haar,’ zei Whitey.
‘Ja,’ zei Roman.
‘Welke woorden?’ vroeg Sean.
Roman bleef Whitey aankijken, alsof Sean niet meer aandacht verdiende dan hij al had gekregen.
‘Ze ging om met een vriend van me. Ze was dronken. Ik zei tegen haar dat ze zich belachelijk maakte en dat zij en haar twee vriendinnen naar huis moesten gaan.’
‘Wie is je vriend?’ zei Whitey.
Roman glimlachte. ‘Kom nou, brigadier. Je weet wie het is.’
‘Nou, zeg het maar.’
‘Bobby O’Donnell,’ zei Roman. ‘Ben je nou blij? Ze ging met Bobby.’
‘De laatste tijd?’
‘Sorry?’
‘De laatste tijd,’ herhaalde Whitey. ‘Ging ze de laatste tijd met hem om? Of had ze óóit met hem omgegaan?’
‘De laatste tijd,’ zei Roman.
Whitey maakte een notitie. ‘Dat is in strijd met de informatie die we hebben, Roman.’
‘O ja?’
‘Ja. We hoorden dat ze die klootzak zeven maanden geleden de bons heeft gegeven maar dat hij haar niet wilde laten gaan.’
‘Je weet hoe vrouwen zijn, brigadier.’
Whitey schudde zijn hoofd. ‘Nee, Roman, vertel het me maar eens.’
Roman sloot zijn deel van de krant. ‘Tussen haar en Bobby was het aan en uit. Het ene moment was hij haar grote liefde, het volgende moment moest hij op een afstand blijven.’
‘Op een afstand blijven,’ zei Whitey tegen Sean. ‘Klinkt dat als de Bobby O’Donnell die jij kent?’
‘Helemaal niet,’ zei Sean.
‘Helemaal niet,’ zei Whitey tegen Roman.
Roman haalde zijn schouders op. ‘Ik vertel jullie wat ik weet. Dat is alles.’
‘Dat is niet onredelijk.’ Whitey maakte weer een paar notities. ‘Roman, waar ben je gisteravond heen gegaan toen je uit de Last Drop was vertrokken?’
‘We gingen naar een feest bij een vriend op een zolderwoning in de binnenstad.’
‘Oooh, een zolderfeest,’ zei Whitey. ‘Daar heb ik altijd al eens heen gewild. Designer-drugs, fotomodellen, veel blanke kerels die naar rap luisteren, die tegen zichzelf zeggen dat ze helemaal te gek zijn. Maar “we”, Roman, bedoel je jezelf en Ally McBeal hier?’
‘Michaela,’ zei Roman. ‘Ja. Michaela Davenport, als je het opschrijft.’
‘O, ik schrijf het op,’ zei Whitey. ‘Is dat je echte naam, schat?’
‘Wat?’
‘Je echte naam,’ zei Whitey, ‘is Michaela Davenport?’
‘Ja.’ De ogen van het model puilden een beetje meer uit. ‘Hoezo?’
‘Heeft je moeder veel naar soapseries gekeken toen ze zwanger van je was?’
‘Roman,’ zei Michaela.
Roman stak zijn hand op en keek Whitey aan. ‘Zei ik niet dat dit tussen ons moest blijven? Hm?’
‘Voel je je gekwetst, Roman? Ga je nu op de toer van Christopher Walken? Is dat de bedoeling? Want, ik bedoel, we kunnen een eind gaan rijden tot je alibi bevestigd is. Dat zouden we kunnen doen. Heb je plannen voor morgen?’
Roman keerde terug naar de plaats waar Sean de meeste criminelen heen zag gaan als een politieman zich hard opstelde – ze trokken zich zo totaal in zichzelf terug dat je zou zweren dat ze waren opgehouden met ademhalen, en ze keken je aan met donkere, ongeïnteresseerde, half dichtgeknepen ogen.
‘Ik voel me niet gekwetst,’ zei Roman met een doffe stem. ‘Ik zal je graag alle namen geven van degenen die me op het feest hebben gezien. En de barkeeper van de Last Drop, Todd Lane, zal bevestigen dat ik niet voor twee uur uit de bar ben vertrokken.’
‘Brave jongen,’ zei Whitey. ‘En nu over je vriend Bobby. Waar kunnen we hem vinden?’
Roman permitteerde zich een brede grijns. ‘Je zult dit prachtig vinden.’
‘Wat is er, Roman?’
‘Als je denkt dat Bobby achter de dood van Katherine Marcus zit, bedoel ik, zul je dit prachtig vinden.’
Roman keek even met zijn roofdierenblik in Seans richting, en Sean voelde dat er op slag een eind kwam aan de opwinding die hij had gevoeld sinds Eve Pigeon over Roman was begonnen.
‘Bobby, Bobby, Bobby,’ zei Roman, en hij knipoogde naar zijn vriendin voordat hij Sean en Whitey weer aankeek. ‘Bobby werd vrijdagavond aangehouden wegens rijden onder invloed.’ Roman nam weer een slokje van zijn koffie. Hij genoot hiervan. ‘Hij heeft het hele weekend in de gevangenis gezeten.’ Hij bewoog zijn vinger tussen hen tweeën heen en weer. ‘Controleren jullie zulke dingen nooit?’
Toen ze hoorden dat Brendan Harris naar de woning van hem en zijn moeder was teruggekeerd, voelde Sean de vermoeienis van de dag in zijn botten. Hij en Whitey kwamen er om elf uur aan en zaten met Brendan en zijn moeder, Esther, in de keuken. Sean dacht: Ze maken zulke woningen niet meer, gelukkig niet. Het was net iets uit een oude televisieserie – misschien The Honeymooners – alsof je het alleen kon waarderen als je er door een zwart-wittelevisie van dertig centimeter naar keek, zo’n toestel dat knetterde van elektriciteit en een waterig beeld gaf. De kamers van de woning lagen in serie achter elkaar. De deur zat precies in het midden, zodat je zo uit het trappenhuis in de huiskamer kwam. Rechts van de huiskamer bevond zich een kleine eetkamer die Esther Harris als haar slaapkamer gebruikte. Haar borstels en kammen en poeders bewaarde ze in het vervallen bijkeukentje. Daarachter lag de slaapkamer die Brendan met zijn jongere broer Raymond deelde.
Links van de huiskamer bevond zich een gangetje met rechts daarvan een opvallend grote badkamer, en dan was er de keuken, weggestopt op een plek waar het daglicht laat op de middag misschien in totaal zo’n vijfenveertig minuten binnendrong. De keuken was ingericht in de kleuren vaalgroen en vettig geel, en Sean, Whitey, Brendan en Esther zaten aan een tafeltje met metalen poten waaraan een een aantal schroefjes ontbrak. Het tafelblad was met geel en groen gebloemd plakplastic bekleed, dat bij de hoeken opkrulde en waaruit in het midden stukjes ter grootte van vingernagels waren verdwenen.
Esther paste helemaal bij haar omgeving. Ze was klein en verweerd en kon veertig maar ook vijfenvijftig zijn. Ze rook naar groene zeep en sigaretten en haar grimmige blauwe kapsel paste bij de grimmige blauwe aderen in haar onderarmen en handen. Ze droeg een verbleekt roze sweatshirt, een spijkerbroek en donzige zwarte pantoffels. Ze rookte de ene Parliament na de andere en keek naar Sean en Whitey, die met haar zoon praatten, alsof ze dacht dat ze niet oninteressanter zouden kunnen zijn al deden ze nog zo hun best, en alsof zij er alleen maar bij bleef zitten omdat ze niets beters te doen had.
‘Wanneer heb je Katie Marcus voor het laatst gezien?’ vroeg Whitey aan Brendan.
‘Bobby heeft haar vermoord, hè?’ zei Brendan.
‘Bobby O’Donnell?’ zei Whitey.
‘Ja.’ Brendan plukte aan het tafelblad. Hij verkeerde blijkbaar in een soort shocktoestand. Zijn stem was monotoon, maar hij haalde steeds opeens diep adem en dan kwam de rechterkant van zijn gezicht omhoog alsof hij in zijn oog was gestoken.
‘Waarom denk je dat?’ vroeg Sean.
‘Ze was bang voor hem. Hij was haar vriendje geweest, en ze zei altijd dat als hij iets over ons ontdekte, hij ons allebei zou vermoorden.’
Sean keek naar de moeder. Hij verwachtte dat hij een of andere reactie zou zien, maar ze rookte gewoon door, blies de ene rookwolk na de andere uit, hulde de hele tafel in een grijze wolk.
‘Het lijkt erop dat Bobby een alibi heeft,’ zei Whitey. ‘En jij, Brendan?’
‘Ik heb haar niet vermoord,’ zei Brendan Harris verdoofd. ‘Ik zou Katie niets doen. Nooit.’
‘Nogmaals,’ zei Whitey. ‘Wanneer heb je haar voor het laatst gezien?’
‘Vrijdagavond.’
‘Hoe laat?’
‘Om een uur of acht, of zo.’
‘“Een uur of acht, of zo”, Brendan, of om acht uur?’
‘Ik weet het niet.’ Brendans gezicht was verwrongen van een spanning die Sean dwars door de tafel tussen hen in kon voelen. Hij wrong zijn handen samen en schommelde een beetje in zijn stoel. ‘Ja, acht uur. We aten wat bij Hi-Fi, ja? En toen... Toen moest ze weg.’
Whitey noteerde ‘Hi-Fi, 8u, Vrd’ in zijn boekje. ‘Waar moest ze heen?’
‘Weet ik niet,’ zei Brendan.
Zijn moeder drukte de zoveelste sigaret in de berg die ze in de asbak had opgebouwd, en stak daarmee een van de uitgedrukte sigaretten aan, zodat een sliert rook uit de berg opsteeg en Seans rechter neusgat binnen kronkelde. Esther Harris nam meteen de volgende sigaret, en Sean maakte zich een voorstelling van haar longen – knoestig en zwart als ebbenhout.
‘Brendan, hoe oud ben je?’
‘Negentien.’
‘En wanneer heb je je eindexamen gedaan?’
‘Eindexamen,’ zei Esther.
‘Ik heb vorig jaar mijn GED gedaan,’ zei Brendan.
‘Nou, Brendan,’ zei Whitey, ‘je hebt dus geen idee waar Katie op vrijdagavond heen ging toen ze jou in de Hi-Fi had achtergelaten?’
‘Nee,’ zei Brendan. Het woord ging nat in zijn keel ten onder en zijn ogen begonnen rood te worden. ‘Ze had verkering met Bobby gehad en hij deed heel psychopathisch. Daar kwam nog bij dat haar vader om de een of andere reden niets van mij moet hebben. We moesten dus geheimhouden dat we iets met elkaar hadden. Soms vertelde ze me niet waar ze heen ging, want dan ging ze misschien naar Bobby toe, denk ik, om te proberen hem aan zijn verstand te brengen dat het uit was. Ik weet het niet. Die avond zei ze alleen dat ze naar huis ging.’
‘Jimmy Marcus moet niets van je hebben?’ zei Sean. ‘Waarom niet?’
Brendan haalde zijn schouders op. ‘Ik heb geen idee. Maar hij zei tegen Katie dat ze niet met me mocht omgaan.’
‘Wat?’ zei zijn moeder. ‘Denkt die dief dat hij beter is dan deze familie?’
‘Hij is geen dief,’ zei Brendan.
‘Hij wás een dief,’ zei zijn moeder. ‘Dat weet jij niet, hè, GED? Hij was een stuk uitschot, een inbreker. Zijn dochter had waarschijnlijk zijn genen in zich. Ze zou net zo slecht zijn geweest. Prijs je dus maar gelukkig, jongen.’
Sean en Whitey keken elkaar aan. Esther Harris was misschien wel de ellendigste vrouw die Sean ooit had ontmoet. Ze was intens gemeen.
Brendan Harris deed zijn mond open om iets tegen zijn moeder te zeggen, maar deed hem toen weer dicht.
Whitey zei: ‘Katie had brochures over Las Vegas in haar rugzak. We hoorden dat ze van plan was daarheen te gaan. Met jou, Brendan.’
‘We...’ Brendan boog zijn hoofd. ‘We, ja, we zouden naar Las Vegas gaan. We zouden daar gaan trouwen. Vandaag.’ Hij bracht zijn hoofd omhoog en Sean zag de tranen in het rood onder zijn ogen opborrelen. Brendan veegde ze met de rug van zijn hand af voordat ze konden vallen, en zei: ‘Ik bedoel, dat waren we van plan.’
‘Je wilde bij me weggaan?’ zei Esther Harris. ‘Zomaar weggaan zonder iets te zeggen?’
‘Ma, ik – ’
‘Net als je vader? Wou je dat doen? Wou je mij achterlaten met je broer die nooit een woord zegt? Was je dat van plan, Brendan?’
‘Mevrouw Harris,’ zei Sean. ‘Als we ons nu eens beperkten tot de zaak waarover het gaat. Brendan heeft later nog tijd genoeg om het uit te leggen.’
Ze wierp Sean een blik toe die hij al bij veel geharde criminelen en negen-tot-vijf-psychopaten had gezien, een blik die hem vertelde dat hij op dit moment haar aandacht niet waard was, maar dat ze, als hij zo doorging, nog met hem zou afrekenen en dan zou het hem slecht vergaan.
Ze keek haar zoon weer aan. ‘Je zou me dat aandoen. Hè?’ ‘Ma, luister...’
‘Waarom moet ik luisteren? Hè? Wat had ik gedaan dat zo slecht was? Hè? Wat heb ik anders gedaan dan je opvoeden en je te eten geven en met Kerstmis die saxofoon voor je kopen waarop je nooit hebt leren spelen? Het ding ligt nog in de kast, Brendan.’
‘Ma...’
‘Nee, ga hem halen. Laat deze mannen eens zien hoe goed je kunt spelen. Ga hem halen.’
Whitey keek Sean aan alsof hij het spoor bijster was.
‘Mevrouw Harris,’ zei hij. ‘Dat hoeft niet.’
Ze stak weer een sigaret op. De kop van de lucifer sprong op en neer van haar woede. ‘Het enige dat ik ooit heb gedaan, was hem te eten geven,’ zei ze. ‘Kleren voor hem kopen. Hem opvoeden.’
‘Ja, mevrouw, ’zei Whitey. Op dat moment ging de voordeur open en kwamen twee jongens met skateboards onder hun arm binnen, jongens van een jaar of twaalf, misschien dertien, en een van hen leek sprekend op Brendan – hij had zijn knappe uiterlijk en donkere haar, maar hij had ook iets van zijn moeder in zijn ogen, een griezelig gebrek aan scherpte.
‘Hé,’ zei de andere jongen toen ze de keuken binnenkwamen. Net als Brendans broer leek hij klein voor zijn leeftijd, en hij was bovendien behept met een gezicht dat tegelijk lang en verschrompeld was, een gemeen oudemannengezicht op een kinderlichaam; het gluurde onder sliertige plukken blond haar vandaan.
Brendan Harris stak zijn hand op. ‘Hé, Johnny. Brigadier Powers, rechercheur Devine, dit zijn mijn broer Ray en zijn vriend Johnny O’Shea.’
‘Hé, jongens,’ zei Whitey.
‘Hé,’ zei Johnny O’Shea.
Ray knikte hen toe.
‘Hij praat niet,’ zei zijn moeder. ‘Zijn vader kon zijn bek niet houden, maar zijn zoon praat niet. God, wat is het leven eerlijk.’
Ray’s handen gebaarden iets naar Brendan, en Brendan zei: ‘Ja, ze komen over Katie praten.’
Johnny O’Shea zei: ‘We wilden skateboarden in het park, maar dat hebben ze gesloten.’
‘Het gaat morgen weer open,’ zei Whitey.
‘Morgen komt er regen,’ zei de jongen, alsof het hun schuld was dat hij op een doordeweekse avond om elf uur niet kon skateboarden.
Sean vroeg zich af wanneer ouders waren begonnen zoveel van hun kinderen te accepteren.
Whitey keek Brendan weer aan. ‘Weet je ook of ze vijanden had? Wie dan ook, behalve Bobby O’Donnell, die misschien kwaad op haar was?’
Brendan schudde haar hoofd. ‘Ze was aardig, meneer. Ze was gewoon een aardig, aardig meisje. Iedereen mocht haar graag. Ik zou niet weten wat ik u kan vertellen.’
‘Mogen we nu gaan?’ vroeg de jongen van O’Shea.
Whitey keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Zei iemand dat het niet mocht?’
Johnny O’Shea en Ray Harris liepen de keuken weer uit en ze hoorden dat ze hun skateboards op de vloer van de huiskamer gooiden, naar de kamer van Ray en Brendan gingen en daar rondstommelden zoals jongens van twaalf doen.
‘Waar was je tussen halftwee en drie uur vanmorgen?’ vroeg Whitey aan Brendan.
‘Ik sliep.’
Whitey keek zijn moeder aan. ‘Kunt u dat bevestigen?’
Ze haalde haar schouders op. ‘Ik kan niet bevestigen dat hij niet uit een raam is geklommen, en de brandtrap af is gegaan. Ik kan wel bevestigen dat hij om tien uur naar zijn kamer ging en dat ik hem om negen uur vanmorgen pas weer terugzag.’
Whitey rekte zich uit op zijn stoel. ‘Goed, Brendan. We moeten je vragen een test met een leugendetector te doen. Denk je dat je dat kunt?’
‘U arresteert me?’
‘Nee. We willen alleen dat je een test met een leugendetector doet.’ Brendan haalde zijn schouders op. ‘Mij best. Goed.’
‘En hier heb je mijn kaartje.’
Brendan keek naar het kaartje. Hij hield zijn blik erop gericht en zei: ‘Ik hield zoveel van haar. Ik... Ik zal me nooit meer zo voelen. Ik bedoel, het gebeurt toch niet twee keer?’ Hij keek op naar Whitey en Sean. Zijn ogen waren droog, maar Sean kreeg de neiging om weg te duiken voor de pijn in die ogen.
‘In de meeste gevallen gebeurt het maar één keer,’ zei Whitey.
Ze zetten Brendan om een uur of een weer bij zijn huis af, nadat de jongen vier keer met gunstig resultaat door de leugendetector was gekomen. Whitey bracht Sean daarna naar huis terug en zei tegen hem dat hij wat moest slapen, want ze zouden de volgende morgen weer vroeg aan de slag gaan. Sean liep de lege woning in, hoorde het lawaai van de stilte die daar heerste en voelde de druk van te veel cafeïne en slecht voedsel in zijn bloed. Het leek wel of die druk langs zijn ruggengraat omhoogkwam. Hij maakte de koelkast open, pakte er een biertje uit en ging op het aanrecht zitten om het op te drinken. De geluiden en lichten van de avond vlogen door zijn schedel. Hij vroeg zich af of hij eindelijk te oud voor dit alles was geworden, of hij het gewoon beu was, al die sterfgevallen en stompzinnige motieven en stompzinnige daders. Het begon hem een gevoel van vieze snoeppapiertjes te geven.
Maar de laatste tijd was hij moe in het algemeen. Moe van mensen. Moe van boeken en televisie en het avondnieuws en liedjes op de radio die precies zo klonken als andere liedjes op de radio die hij jaren geleden had gehoord en toen ook al niet mooi vond. Hij was moe van zijn kleren en moe van zijn haar en moe van de kleren van andere mensen en het haar van andere mensen. Hij was het moe om te wensen dat de dingen logisch in elkaar zaten. Hij was moe van de ambtenarenpolitiek, en wie wie naaide, zowel figuurlijk als anderszins. Hij was op het punt gekomen dat hij zo ongeveer alles gehoord meende te hebben dat iemand over alle onderwerpen kon zeggen. Het leek wel of hij alle dagen niets anders hoorde dan oude bandopnamen van dingen die de eerste keer al niet nieuw hadden geleken.
Misschien was hij gewoon moe van het leven, van de enorme inspanning die het kostte om iedere morgen op te staan en aan weer een dag te beginnen, met alleen wat kleine variaties in het weer en het eten. Te moe om zich druk te maken om één dood meisje, want na haar zou er weer een komen. En weer een. En als je de moordenaars naar de gevangenis stuurde – zelfs als ze levenslang kregen – gaf dat je toch niet meer genoeg voldoening, want ze gingen in feite gewoon naar huis, naar de plaats waarheen ze hun hele domme, belachelijke leven op weg waren geweest, en de doden waren nog steeds dood. En de beroofden en de verkrachten waren nog steeds de beroofden en verkrachten.
Hij vroeg zich af of dit nu een klinische depressie werd genoemd, een totale verdoving, een vermoeid gebrek aan hoop.
Katie Marcus was dood, ja. Een tragedie. Verstandelijk begreep hij dat, maar hij kon het niet voelen. Ze was gewoon het zoveelste lichaam, het zoveelste gebroken licht.
En zijn huwelijk – wat was dat anders dan verbrijzeld glas? Jezus Christus, hij hield van haar, maar ze waren zo verschillend als twee mensen maar konden zijn terwijl ze toch tot dezelfde soort behoorden. Lauren hield van theater en boeken en films die Sean niet kon begrijpen, of ze nu ondertiteling hadden of niet. Ze was spraakzaam en emotioneel en mocht graag woorden achter elkaar zetten, lange reeksen van woorden die opstegen en opstegen tot een toren van taal, maar Sean was haar op de derde verdieping al kwijt.
Hij had haar voor het eerst zien acteren op college. Ze speelde toen in een klucht het afgedankte meisje, maar niemand in het publiek zou ook maar een seconde kunnen geloven dat een man een vrouw zou afdanken die zo straalde van energie, die zo brandde van álles – ervaring, interesse, nieuwsgierigheid. Ze waren zelfs toen al een vreemd stel geweest – Sean stil en praktisch en altijd terughoudend, tenzij hij bij haar was, en Lauren het enig kind van hippe, progressieve mensen die voor het Peace Corps werkten en haar over de hele wereld hadden meegenomen. Haar ouders hadden haar het verlangen meegegeven om het beste in mensen te zien en aan te raken en te onderzoeken.
Ze paste in de theaterwereld, eerst bij het studententoneel, toen als regisseur in kleine theatertjes en uiteindelijk als toneelmeester van grotere, reizende voorstellingen. Maar het was niet het reizen dat hun huwelijk de das om had gedaan. Sean wist nog steeds niet zeker wat het was geweest, al vermoedde hij dat het iets te maken had met hem en zijn stilten, met de cynische houding waarin iedereen die bij de politie werkte geleidelijk verviel – een cynische houding ten opzichte van mensen, het onvermogen om in hogere motieven en altruïsme te geloven.
Haar vrienden, die hij ooit fascinerend had gevonden, begonnen hem kinderlijk te lijken, levend in een wereld van artistieke theorieën en onpraktische filosofieën. Sean bracht zijn nachten in de arena’s van blauw beton door, waar mensen verkrachtten en stalen en moordden om geen andere reden dan de aandrang om het te doen, en in het weekend moest hij dan naar cocktailparty’s waar mensen met paardenstaarten de hele nacht (zijn vrouw ook) over de motivaties achter de menselijke zonde discussieerden. De motivatie was gemakkelijk – mensen waren stom. Ze waren apen. Maar erger, want apen vermoordden elkaar niet om krasloten.
Ze zei tegen hem dat hij hard werd, eigenzinnig, kortzichtig. En hij zei daar niets op terug, want er viel niets tegenin te brengen. De vraag was niet of hij die dingen was geworden maar of het iets positiefs of negatiefs was.
Evengoed hadden ze van elkaar gehouden. Elk op hun eigen manier waren ze het blijven proberen – Sean om uit zijn schulp te kruipen, en Lauren om daarin door te dringen. Wat dat ook was tussen twee mensen, die totale, chemische behoefte om zich aan elkaar te hechten, zij hadden het. Altijd.
Toch had hij de verhouding waarschijnlijk moeten zien aankomen. Misschien had hij het ook wel gezien. En misschien was het niet de verhouding die hem echt dwarszat, maar de zwangerschap die erop volgde.
Verdomme. Hij ging op zijn keukenvloer zitten, in het huis zonder zijn vrouw, en drukte zijn handen tegen zijn voorhoofd om voor de zoveelste keer in het afgelopen jaar te proberen de ravage van zijn huwelijk duidelijk voor ogen te krijgen. Maar hij zag alleen de scherven en brokstukken, uitgestrooid in alle kamers van zijn herinnering.
Toen de telefoon ging, wist hij op de een of andere manier – al voordat hij het toestel van het aanrecht pakte en op de gesprekstoets drukte – dat zij het was.
‘Met Sean.’
Aan de andere kant van de lijn hoorde hij het gedempte gerommel van een stilstaande truck en het zachte zoeven van auto’s die op een snelweg voorbijreden. Hij kon zich er meteen een beeld van vormen – een parkeerplaats aan de snelweg, het benzinestation voorop, een rij telefoons tussen de Roy Rogers en de McDonald’s, Lauren die daar stond te luisteren.
‘Lauren,’ zei hij. ‘Ik weet dat jij het bent.’
Iemand kwam met rinkelende sleutels langs de munttelefoon.
‘Lauren, zeg nou iets.’
De truck kwam knarsend in de eerste versnelling en het geluid van de motor veranderde toen het gevaarte zich in beweging zette.
‘Hoe is het met haar?’ zei Sean. Hij zei bijna: ‘Hoe is het met mijn dochter?’ Maar ja, hij wist niet eens of ze van hem was, alleen dat ze van Lauren was. Dus hij zei opnieuw: ‘Hoe is het met haar?’
De truck kwam in de tweede versnelling en het knerpen van zijn banden over het grind was nu verder weg. Blijkbaar was hij op weg naar het eind van het parkeerterrein, naar de weg daarachter.
‘Dit doet te veel pijn,’ zei Sean. ‘Kun je niet gewoon tegen me praten?’
Hij herinnerde zich wat Whitey over de liefde tegen Brendan Harris had gezegd, dat het de meeste mensen maar één keer overkomt, en hij stelde zich voor hoe zijn vrouw daar stond en de truck zag wegrijden, de telefoon bij haar oor maar niet bij haar mond. Ze was een slanke, lange vrouw, met haar dat de kleur van kersenhout had. Als ze lachte, bedekte ze haar mond met haar vingers. Op college waren ze elkaar in een regenbui op de campus tegengekomen, en ze had hem voor het eerst gekust onder de poort van de bibliotheek, waar ze schuilden, en toen haar natte hand over Seans nek gleed, was er iets in zijn borst losgekomen, iets dat zo lang als hij zich kon herinneren samengetrokken en verkrampt was geweest. Ze zei tegen hem dat hij de mooiste stem had die ze ooit had gehoord, een stem die naar whisky en houtrook klonk.
Sinds ze weg was gegaan, hadden ze een ritueel opgebouwd: hij praatte tot zij besloot op te hangen. Ze had nooit gesproken, niet één keer in al die telefoontjes die hij had gekregen sinds ze bij hem weg was gegaan, telefoontjes uit wegrestaurants en motels en stoffige telefooncellen langs snelwegen van Boston tot de Mexicaanse grens en weer terug. Maar hoewel hij meestal alleen het suizen van een stille telefoonlijn in zijn oor had, wist hij altijd wanneer zij het was. Hij voelde haar door de telefoon. Soms kon hij haar ruiken.
De gesprekken – als je ze zo kon noemen – konden wel vijftien minuten duren, dat hing ervan af hoeveel hij zei. Deze avond was Sean erg moe, moe in het algemeen en vooral omdat hij haar miste, een vrouw die hem op een ochtend had verlaten toen ze zeven maanden zwanger was. Hij was het moe dat zijn gevoelens voor haar de enige gevoelens waren die hij voor iets had.
‘Ik kan dit vanavond niet doen,’ zei hij. ‘Ik ben hartstikke moe en ik heb het moeilijk en jij geeft niet eens genoeg om me om me je stem te laten horen.’
Terwijl hij daar in de keuken stond, gaf hij haar dertig hopeloze seconden om te antwoorden. Hij hoorde een bel tinkelen, iemand die lucht in een autoband pompte.
‘Dag, schat,’ zei hij. De woorden werden bijna gesmoord door het slijm in zijn keel. Toen hing hij op.
Hij bleef een ogenblik erg stil staan en hoorde de echo van de luchtpomp, vermengd met de galmende stilte die over de keuken neerdaalde en in zijn hart bonkte.
Het zou hem kwellen, daar was hij tamelijk zeker van. Misschien de hele nacht en tot in de volgende dag. Misschien de hele week. Hij had het ritueel doorbroken. Hij had opgehangen. Als ze nu eens, net toen hij dat deed, haar lippen van elkaar had gebracht om te spreken, om zijn naam te zeggen?
Jezus.
Dat beeld kreeg hem te pakken toen hij naar de douche liep, al deed hij dat alleen maar om ervan weg te lopen, van de gedachte dat ze daar in die telefooncel stond, met open mond, met de woorden in haar keel.