21

Kabouters

Toen Celeste thuiskwam, zat Dave in de huiskamer. Hij zat op de hoek van de gebarsten leren bank en naast de armleuning verhieven zich twee zuilen van lege bierblikjes. In zijn hand had hij een nieuw blikje en op zijn dij lag de afstandsbediening. Hij keek naar een film waarin, zo leek het wel, iedereen aan het schreeuwen was.

Celeste trok op de gang haar jas uit en keek naar het televisielicht dat op Daves gezicht flikkerde. Ze hoorde dat het geschreeuw harder en paniekeriger werd, vermengd met typische geluidseffecten van Hollywood, de geluiden van kletterende tafels en van wat alleen maar het tot pulp persen van lichaamsdelen kon zijn.

‘Waar kijk je naar?’ zei ze.

‘Een film over vampiers,’ zei Dave. Hij bleef naar het scherm kijken terwijl hij het bier naar zijn lippen bracht. ‘De hoofdvampier doodt iedereen op het feest dat de vampierdoders hebben. Ze werken voor het Vaticaan.’

‘Wie?’

‘De vampierdoders. Oooh, shit,’ zei Dave. ‘Hij trekt net de kop van die vent van zijn romp.’

Celeste kwam de huiskamer in en keek naar het scherm, waarop een man in het zwart door de kamer vloog en een doodsbange vrouw bij haar gezicht greep en haar nek liet knappen.

‘Jezus, Dave.’

‘Nee, het gaat goed, want nu is James Woods kwaad.’

‘Wie is James Woods?’

‘De leider van de vampierdoders. Hij is een echte rotzak.’

Ze zag hem nu – James Woods in een leren jasje en een strakke spijkerbroek. Hij pakte een soort kruisboog op en begon hem op de vampier te richten. Maar de vampier was te snel. Hij liet James Woods alle hoeken van de kamer zien, mepte op hem in alsof hij een insect was, en toen kwam er een andere kerel de kamer in rennen, en die schoot met een machinepistool op de vampier. Daar bereikte hij niet veel mee, maar toen renden ze plotseling langs de vampier, alsof hij vergeten was waar ze waren.

‘Is dat een van de gebroeders Baldwin?’ zei Celeste. Ze ging op de armleuning van de bank zitten, dicht bij de rugleuning, en leunde met haar hoofd tegen de muur.

‘Ik geloof van wel, ja.’

‘Welke?’

‘Weet ik niet. Ik kan het niet meer bijhouden.’

De mannen op de televisie renden door een hotelkamer met meer lijken dan Celeste in zo’n kleine ruimte voor mogelijk zou hebben gehouden, en haar man zei: ‘Man, het Vaticaan moet een heel nieuw team van vampierdoders opleiden.’

‘Waarom maakt het Vaticaan zich ook al weer druk om vampiers?’

Dave glimlachte en keek met zijn jongensachtige gezicht en mooie ogen naar haar op. ‘Ze vormen een groot probleem, schat. Het zijn notoire kelkendieven.’

‘Kelkendieven?’ zei ze, en ze kreeg zin om met haar hand door zijn haar te strijken en die hele afschuwelijke dag in dit belachelijke gesprek te laten wegvallen. ‘Dat wist ik niet.’

‘O ja. Een groot probleem,’ zei Dave. Hij dronk zijn bier op, en intussen reden James Woods en het broertje Baldwin en een verdoofd uit haar ogen kijkend meisje in volle vaart met een pick-up over een weg. De vampier vloog nu achter ze aan. ‘Waar ben je geweest?’

‘Ik heb de jurk naar Reed gebracht.’ ‘Uren geleden,’ zei Dave.

‘En toen had ik er gewoon behoefte aan om ergens te zitten denken. Weet je wel?’

‘Denken,’ zei Dave. ‘Ja.’ Hij stond van de bank op, liep de keuken in en maakte de koelkast open. ‘Wil je er ook een?’

Eigenlijk niet, maar ze zei: ‘Ja, goed.’

Dave kwam de kamer weer in en gaf haar het blikje bier. Aan de manier waarop hij het blikje voor haar openmaakte kon ze vaak zien in wat voor stemming hij was. Het blikje was opengegaan, maar ze wist niet of dat gunstig of ongunstig was. Ze kon hem deze keer moeilijk doorgronden.

‘Nou, waar dacht je aan?’ Hij trok het lipje van zijn eigen blikje. Dat was een nog harder geluid dan de gierende banden op de tv, waar de pick-up kapseisde.

‘O, je weet wel.’

‘Nee, eigenlijk niet, Celeste.’

‘Dingen.’ Ze nam een slokje bier. ‘Aan vandaag, en dat Katie dood is, die arme Jimmy en Annabeth, die dingen.’

‘Die dingen,’ zei Dave. ‘Weet je waar ik aan dacht toen ik met Michael naar huis liep, Celeste? Ik bedacht hoe pijnlijk het voor hem moest zijn om te horen dat zijn moeder gewoon is weggereden en tegen niemand heeft gezegd waar ze heen ging of wanneer ze terugkwam. Ik dacht daar veel aan.’

‘Ik heb het je zojuist verteld, Dave.’

‘Wat heb je verteld?’ Hij keek naar haar op en glimlachte weer, maar nu was het geen jongensachtige glimlach. ‘Wat heb je me verteld, Celeste?’

‘Ik had gewoon zin om na te denken. Het spijt me dat ik niet belde. Maar het zijn een paar moeilijke dagen geweest. Ik ben niet mezelf.’

‘Niemand is zichzelf.’

‘Wat?’

‘Net als in die film,’ zei hij. ‘Ze weten niet wie de echte mensen zijn en wie de vampiers zijn. Ik heb er al eerder stukken van gezien, en dat broertje Baldwin daar? Die wordt verliefd op dat blonde meisje, al weet hij dat ze gebeten is. Dus ze zal in een vampier veranderen, maar dat kan hem niet schelen. Want hij houdt van haar. Toch is ze een bloedzuigster. Ze zal zijn bloed zuigen en hém in een wandelende dode veranderen. Ik bedoel, dat is het nou juist met die vampiers, Celeste – er gaat een aantrekkingskracht van ze uit. Ook als je weet dat het je zal doden en je ziel tot in de eeuwigheid zal verdoemen, en dat je de hele tijd mensen in hun nek moet bijten, en dat je niet meer in de zon mag komen en moet uitkijken voor doders van het Vaticaan. Misschien weet je op een dag niet meer wat het was om menselijk te zijn. Misschien gebeurt dat, en dan is het goed. Je bent vergiftigd, maar het gif is niet zo erg als je eenmaal leert ermee te leven.’ Hij legde zijn voeten op de salontafel en nam een grote slok uit het blikje. ‘Tenminste, zo denk ik erover.’

Celeste bleef erg stil. Ze zat nog op de armleuning van de bank en keek naar haar man. ‘Dave, waar heb je het nou over?’

‘Vampiers, schatje. Weerwolven.’

‘Weerwolven? Ik begrijp er niets van.’

‘O nee? Jij denkt dat ik Katie heb vermoord, Celeste. Dat is het enige dat we tegenwoordig nog begrijpen.’

‘Nee, ik... Hoe kom je daarbij?’

Hij plukte met zijn nagel aan het lipje van het blikje. ‘Voordat je uit Jimmy’s keuken wegging, keek je me nauwelijks aan. Je hield haar jurk omhoog alsof ze er nog in zat en je kon me niet eens aankijken. Ik heb daarover nagedacht. Ik dacht: Waarom zou mijn vrouw zo van me walgen? En toen drong het tot me door – Sean. Hij heeft iets tegen je gezegd, hè? Hij en die griezel van een collega van hem hebben je vragen gesteld.’

‘Nee.’

‘Nee? Onzin.’

Ze vond het niet prettig dat hij zo kalm was. Ze kon dat voor een deel toeschrijven aan het bier, want Dave had altijd een milde dronk, maar er zat nu ook iets lelijks in zijn kalmte, het gevoel van iets dat te strak opgerold was.

‘David – ’

‘O, je noemt me David.’

‘ – ik denk helemaal niets. Ik ben gewoon in de war.’

Hij hield zijn hoofd schuin en keek naar haar op. ‘Nou, laten we het dan uitpraten, schat. Dat is de sleutel tot een goede relatie – goede communicatie.’

Ze had honderdzevenenveertig dollar op haar bankrekening en een limiet van vijfhonderd dollar op haar Visacard, waarvan ongeveer tweehonderdvijftig al was uitgegeven. Ook als ze Michael hier weg zou krijgen, zouden ze niet ver komen. Twee of drie nachten ergens in een motel, en dan zou Dave hen vinden. Hij was nooit dom geweest. Hij zou hen vinden, daar was ze zeker van.

De vuilniszak. Ze kon de vuilniszak aan Sean Devine geven en dan zou hij restjes bloed in Daves kleren vinden. Ze had gehoord hoe ver ze tegenwoordig met DNA-technologie waren. Ze zouden Katies bloed op de kleren vinden en Dave arresteren.

‘Kom op,’ zei Dave. ‘Laten we praten, schat. Laten we dit uit de wereld helpen. Ik meen het. Ik wil je angsten wegnemen.’

‘Ik ben niet bang.’

‘Je ziet er wel bang uit.’

‘Ik ben het niet.’

‘Goed.’ Hij haalde zijn voeten van de salontafel. ‘Vertel me dan eens wat je dwarszit, schat.’

‘Je bent dronken.’

Hij knikte. ‘Ja, dat ben ik. Maar dat betekent niet dat ik geen gesprek kan voeren.’

Op de televisie onthoofdde de vampier weer iemand, ditmaal een priester.

‘Sean heeft me geen vragen gesteld,’ zei Celeste. ‘Ik hoorde ze praten toen jij sigaretten voor Annabeth ging halen. Ik weet niet wat je eerder tegen ze hebt gezegd, Dave, maar ze geloven je verhaal niet. Ze weten dat je op het eind in de Last Drop bent geweest.’

‘Wat nog meer?’

‘Iemand zag onze auto op het parkeerterrein, ongeveer toen Katie wegging. En ze geloven je verhaal over je gekneusde hand niet.’

Dave hield de hand voor zich en bewoog de spieren. ‘Is dat alles?’

‘Dat is het enige wat ik heb gehoord.’

‘En wat dacht je toen?’

Ze raakte hem weer bijna aan. Een ogenblik leek het of de dreiging uit zijn lichaam was verdwenen en had plaatsgemaakt voor verslagenheid. Ze zag het aan zijn schouders en aan zijn rug en wilde hem aanraken, maar ze hield zich in.

‘Dave, vertel ze nou gewoon over de straatrover.’

‘De straatrover.’

‘Ja. Misschien moet je dan voor de rechter komen. Maar zo erg is dat toch niet? Het is veel beter dan dat ze je een moord in de schoenen schuiven.’

Dit is het moment, dacht ze. Nu moet je zeggen dat je het niet hebt gedaan. Nu moet je zeggen dat je Katie niet uit de Last Drop hebt zien vertrekken. Zeg het, Dave.

In plaats daarvan zei hij: ‘Ik zie hoe je denkt. Echt waar. Ik kwam onder het bloed thuis in dezelfde nacht dat Katie werd vermoord. Ik moet haar hebben vermoord.’

‘Nou?’ zei Celeste onwillekeurig.

Dave zette zijn bier neer en begon te lachen. Zijn voeten kwamen van de vloer en hij viel in de kussens van de bank terug en hij lachte en lachte. Hij lachte alsof hij een rolberoerte had. Elke ademtocht veranderde in een giechelende uithaal. Hij lachte zo hard dat de tranen uit zijn ogen sprongen en zijn hele bovenlichaam beefde. ‘Ik... Ik... Ik... Ik...’ Hij kon het er niet uit krijgen. Zijn lachbui was te sterk. Het lachen rolde over hem heen, en weer uit hem, en de tranen stroomden nu over zijn wangen en in zijn open mond, bubbelend op zijn lippen.

Nu was het officieel: Celeste was haar hele leven nog nooit zo bang geweest.

‘Ha-ha-ha-Henry,’ zei hij, en zijn lach zakte nu eindelijk af tot gegrinnik.

‘Wat?’

‘Henry,’ zei hij. ‘Henry en George, Celeste. Zo heetten ze. Is dat niet hartstikke grappig? En George, neem dat van mij aan, die wás erg vreemd. Henry daarentegen, Henry was gewoon heel erg gemeen.’

‘Waar heb je het over?’

‘Henry en George,’ zei hij opgewekt. ‘Ik heb het over Henry en George. Ze namen me mee uit rijden. Vier dagen lang. En ze sloten me op in een kelder met een vieze oude slaapzak op een stenen vloer, en allemachtig, Celeste, wat hadden ze een lol. Niemand kwam die goeie ouwe Dave helpen. Niemand stormde naar binnen om Dave te redden. Dave moest doen alsof het iemand anders overkwam. Hij moest zo verdomd sterk in zijn hoofd zijn dat hij het in tweeën kon splijten. Dat deed Dave. En ach, Dave ging dood. De jongen die uit die kelder kwam, ik weet niet wie hij was – hij is mij – maar in ieder geval is hij niet Dave. Dave is dood.’

Celeste kon niet spreken. In acht jaar had Dave nooit gesproken over datgene waarvan iedereen wist dat het hem was overkomen. Hij had haar verteld dat hij met Sean en Jimmy aan het spelen was en dat hij was ontvoerd en dat hij was ontsnapt, en meer zou hij er nooit over zeggen. Ze had nooit de namen van de mannen gehoord. Ze had nooit over die slaapzak gehoord. Ze had niets van dit alles gehoord. Het was of ze, precies op dit moment, ontwaakten uit het droomleven van hun huwelijk en tegen hun wil de strijd aanbonden met alle redeneringen, halve leugens, onderdrukte verlangens en verborgen eigenschappen waarop ze dat huwelijk hadden gebaseerd. En nu bezweek het onder de sloopkogel van het besef dat ze elkaar nooit hadden gekend, dat ze alleen maar hadden gehoopt elkaar ooit te leren kennen.

‘Weet je,’ zei Dave, ‘het is net als wat ik over die vampiers zei. Hetzelfde. Precies hetzelfde.’

‘Wat is hetzelfde?’ fluisterde ze.

‘Het komt er niet uit. Als het eenmaal in je zit, blijft het zitten.’ Hij keek weer naar de salontafel en ze voelde dat hij begon weg te zakken.

Ze legde haar hand op zijn arm. ‘Dave, wat komt er niet uit? Wat is hetzelfde?’

Dave keek naar haar hand alsof hij daar grommend zijn tanden in zou zetten om hem bij de pols af te rukken. ‘Ik kan mijn eigen brein niet meer vertrouwen, Celeste. Ik waarschuw je. Ik kan mijn brein niet vertrouwen.’

Ze haalde haar hand weg, en die tintelde op de plaats waar ze hem had aangeraakt.

Dave stond wankelend op. Hij hield zijn hoofd schuin en keek haar aan alsof hij niet wist wie ze was en hoe ze daar op de rand van zijn bank was terechtgekomen. Toen keek hij naar de tv, waar James Wood met die kruisboog in iemands borst schoot, en hij fluisterde: ‘Schiet ze allemaal overhoop, doder. Schiet ze allemaal overhoop.’

Hij keek Celeste weer aan, ditmaal met een dronken grijns. ‘Ik ga naar buiten.’

‘Goed,’ zei ze.

‘Ik ga naar buiten om te denken.’

‘Ja,’ zei Celeste. ‘Goed.’

‘Als ik het maar uit mijn hoofd kan krijgen, komt het wel goed, denk ik. Als ik het maar uit mijn hoofd kan krijgen.’

Celeste vroeg niet wat ‘het’ was.

‘Nou, goed dan,’ zei hij, en hij liep naar de deur. Hij maakte de deur open en was al over de drempel toen ze zijn hand het hout zag vastpakken en hij zijn hoofd weer naar binnen boog.

Alleen zijn hoofd, schuin en kijkend naar haar. Toen zei hij: ‘O ja, ik heb iets aan het vuilnis gedaan.’

‘Wat?’

‘De vuilniszak,’ zei hij. ‘Waar je mijn kleren en zo in hebt gedaan. Ik heb hem weggegooid.’

‘O,’ zei ze, en ze voelde weer een aandrang om over te geven.

‘Nou, tot ziens dan.’

‘Ja,’ zei ze, toen hij zijn hoofd naar de overloop terugtrok. ‘Tot ziens.’

Ze luisterde naar zijn voetstappen tot hij de begane grond had bereikt. Ze hoorde de voordeur krakend opengaan en Dave de veranda opstappen en de trap afgaan. Ze ging naar de trap die naar Michaels kamer leidde en hoorde aan zijn diepe ademhaling dat hij lag te slapen. Toen ging ze naar de badkamer en gaf over.

Hij zag niet waar Celeste de auto had geparkeerd. Soms, vooral bij sneeuwstormen, moest je wel acht blokken rijden voordat je een parkeerruimte vond, dus misschien had Celeste de auto helemaal in de Point gezet, al zag hij een paar lege plekken in de buurt van het huis. Het was misschien maar goed ook. Hij was te dronken om te rijden. Misschien kreeg hij wat helderheid in zijn hoofd als hij een heel eind ging lopen.

Hij liep door Crescent naar Buckingham Avenue en sloeg linksaf. Hij vroeg zich af hoe hij het zich in zijn hoofd had kunnen halen om te proberen Celeste de dingen uit te leggen. Jezus, hij had zelfs die namen genoemd – Henry en George. Hij had het godbetert ook over weerwolven gehad. Verdomme.

En nu was het bevestigd – de politie verdacht hem. Ze zouden op hem letten. Ze zouden Sean niet meer als een oude vriend van vroeger zien. Dat stadium hadden ze achter zich gelaten, en Dave wist nu weer wat hem niet in Sean had aangestaan toen ze kinderen waren: dat gevoel dat Sean rechten had, dat gevoel dat hij altijd gelijk had, zoals de meeste kinderen die het geluk hadden – en meer dan geluk was het niet – beide ouders en een mooi huis en de nieuwste kleren en sportspullen te hebben.

Die verrekte Sean. En die ogen van hem. En die stem. En hoe je kon zien dat de vrouwen in de keuken zowat hun slipje lieten zakken toen hij binnenkwam. Die verrekte Sean en zijn knappe uiterlijk. Die verrekte Sean en zijn arrogante houding en zijn rare verhalen en zijn opschepperige smerismanieren en zijn naam in de krant.

Dave was ook niet dom. Als zijn hoofd weer helder was, zou hij tegen de problemen bestand zijn. Hij moest alleen zijn hoofd weer helder krijgen. Als dat betekende dat hij het eraf moest halen en het er strak weer op moest draaien, zou hij een manier vinden om dat te doen.

Op dit moment was het vooral een probleem dat de Jongen Die aan de Wolven Was Ontsnapt en Was Opgegroeid zijn gezicht te veel liet zien. Dave had gehoopt dat hij daar een eind aan had gemaakt door wat hij op zaterdagavond had gedaan, dat hij die rotzak het zwijgen had opgelegd, hem diep in het bos van Daves gedachten had teruggestuurd. Hij had die nacht bloed gewild, de Jongen, hij had flink wat pijn willen toebrengen. En Dave had hem dat plezier gedaan.

Eerst had het niet veel voorgesteld, een paar stompen, een schop. Maar toen was het uit de hand gelopen. Dave had de woede gevoeld die in hem opkwam toen de Jongen het overnam. En de Jongen was een gemene klant. De Jongen was pas tevreden als hij stukjes van hersenen zag.

Maar zodra het voorbij was, had de Jongen zich teruggetrokken. Hij ging weg en liet het aan Dave over om de rommel op te ruimen. En dat had Dave gedaan. Hij had verdomd goed werk geleverd. (Misschien niet zo goed als hij had gehoopt, maar toch nog vrij goed.) En hij had het vooral gedaan opdat de Jongen een hele tijd weg zou blijven.

Maar de Jongen was een lul. De Jongen was er weer. Hij klopte op de deur en zei tegen Dave dat hij naar buiten kwam, of hij er nu klaar voor was of niet. We hebben dingen te doen, Dave.

De straat stond hem een beetje wazig voor ogen en gleed onder het lopen heen en weer, maar Dave wist dat ze de Last Drop naderden. Ze naderden die rottige twee blokken met freaks en hoeren, mensen die graag datgene verkochten wat met geweld aan Dave was ontnomen.

Aan mij ontnomen, zei de Jongen. Jij bent opgegroeid. Je moet niet proberen mijn kruis te dragen.

Het ergst waren de kinderen. Ze waren net kwaadaardige kabouters. Ze sprongen uit portieken of uitgebrande auto’s en boden aan je te pijpen. Ze boden aan zich voor twintig dollar door je te laten neuken. Ze wilden alles wel doen.

De jongste, die Dave op zaterdagavond had gezien, kon niet ouder dan elf zijn geweest. Hij had kringen van vuil rond zijn ogen en een witte, witte huid, en een grote bos plakkerig rood haar op zijn hoofd, dat hem alleen maar meer op een kabouter had laten lijken. Hij had thuis naar comedyseries moeten kijken, maar hij was op straat en bood mannen aan ze te pijpen.

Dave had hem aan de overkant van de straat gezien toen hij uit de Last Drop was gekomen en bij zijn auto had gestaan. De jongen leunde tegen een lantaarnpaal en rookte een sigaret, en toen hij Dave aankeek, voelde Dave het. De aandrang. Het verlangen om te versmelten. Om de hand van die roodharige jongen vast te pakken en samen een rustig plekje op te zoeken. Het zou zo gemakkelijk zijn, zo ontspannend, om daaraan toe te geven. Om toe te geven aan wat hij al minstens tien jaar voelde.

Ja, zei de Jongen. Doe het.

Maar (en op dit punt werden Daves hersenen altijd in tweeën gespleten) diep in zijn hart wist hij dat dit de allerergste zonde zou zijn. Hij wist dat hij over een streep zou gaan – hoe verleidelijk die streep ook was – en dat hij dan nooit terug zou kunnen komen. Hij wist dat als hij over die streep ging hij zich nooit meer compleet zou voelen, dat hij dan net zo goed de rest van zijn leven bij Henry en George in die kelder had kunnen blijven. Dat zei hij tegen zichzelf wanneer hij in de verleiding kwam, als hij bijvoorbeeld langs een schoolbushalte of een speelplaats kwam, of ’s zomers langs een zwembad. Hij zei tegen zichzelf dat hij niet zoals Henry en George zou worden. Hij was beter. Hij had een zoon. Hij hield van zijn vrouw. Hij zou sterk zijn. Dat zei hij ieder jaar steeds vaker tegen zichzelf.

Maar dat hielp hem zaterdagavond niet. Zaterdagavond was het verlangen sterker dan het ooit was gewest. Die roodharige jongen die tegen die lantaarnpaal leunde scheen dat te weten. Hij glimlachte langs zijn sigaret naar Dave, en Dave voelde dat hij naar het trottoir werd getrokken. Hij voelde zich alsof hij op blote voeten op een helling van satijn stond.

En toen was er een auto door de straat gereden, en na enig heen-enweergepraat was de jongen ingestapt, nadat hij eerst nog over de motorkap een medelijdende blik op Dave had geworpen. Dave had de auto, een tweekleurige Cadillac, donkerblauw en wit, over de brede straat naar zich toe zien komen, naar het achterste deel van het parkeerterrein van de Last Drop. Dave stapte in zijn auto, en de Cadillac stopte helemaal achterin, bij de bomen die over de half ingezakte schutting heen hingen. De bestuurder deed de lichten uit maar liet de motor draaien, en de Jongen had in zijn oor gefluisterd: Henry en George, Henry en George, Henry en George...

Voordat Dave de Last Drop kon bereiken, draaide hij zich om, al schreeuwde de Jongen in zijn oren. De Jongen schreeuwde: Ik ben jij, ik ben jij, ik ben jij.

En Dave wilde blijven staan en huilen. Hij wilde zijn hand uitsteken naar het dichtstbijzijnde gebouw en huilen, want hij wist dat de Jongen gelijk had. De Jongen Die aan de Wolven Was Ontsnapt en Was Opgegroeid was zelf een Wolf geworden. Hij was Dave geworden.

Dave de Wolf.

Het moest kort daarvoor gebeurd zijn, want Dave kon zich geen schokkend moment herinneren waarop hij had gevoeld dat zijn ziel in beweging kwam en verdampte om plaats te maken voor die nieuwe persoonlijkheid. Maar het was gebeurd. Waarschijnlijk terwijl hij sliep.

Maar hij kon niet stoppen. Dit deel van de straat was te gevaarlijk. De kans was te groot dat er junkies waren die Dave, dronken als hij was, als een gemakkelijk slachtoffer zouden zien. Kijk, daar aan de overkant reed al langzaam een auto voorbij. Ze keken naar hem, wachtten tot hij de geur van een slachtoffer afgaf.

Hij haalde diep adem en ging rechtop lopen, zo zelfverzekerd en afstandelijk als hij kon. Hij stak zijn schouders een beetje naar achteren, legde een norse blik in zijn ogen en begon terug te lopen in de richting vanwaar hij gekomen was, terug naar huis. Zijn hoofd was eigenlijk niets helderder geworden, want de Jongen schreeuwde nog in zijn oren, maar Dave besloot hem te negeren. Dat kon hij. Hij was sterk. Hij was Dave de Wolf.

En het stemvolume van de Jongen nam af. Die stem begon normaal te worden toen Dave door de Flats terugliep.

Ik ben jij, zei de Jongen op de toon van een vriend. Ik ben jij.

Celeste kwam met een half slapende Michael op haar schouder naar buiten en zag dat Dave de auto had meegenomen. Ze had hem een half blok verderop geparkeerd, verbaasd omdat ze zo laat op een doordeweekse avond nog een vrij plekje kon vinden, maar nu stond daar een blauwe Jeep.

Daar had ze geen rekening mee gehouden. Ze had zich voorgesteld dat ze Michael naast zich voorin zou zetten, en hun bagage achterin, en dat ze dan de vijf kilometer naar de Econo Lodge aan de snelweg zou rijden.

‘Shit,’ zei ze hardop. Ze zou willen schreeuwen maar hield zich in.

‘Mammie?’ mompelde Michael.

‘Het is goed, Mike.’

En misschien was het dat ook, want toen ze opkeek, zag ze een taxi vanaf Perthshire Avenue de straat inrijden. Celeste stak de hand met Michaels tas op, en de taxi stopte voor Harris. Celeste dacht dat ze die zes dollar voor de rit naar de Econo Lodge wel kon missen. Ze kon op dat moment wel honderd dollar missen om daar weg te komen, ver genoeg weg om over de dingen na te denken zonder dat ze bang hoefde te zijn dat de deurknop werd omgedraaid en een man terugkwam die misschien al tot de conclusie was gekomen dat ze een vampier was en dat hij een staak door haar hart moest drijven, om haar daarna voor alle zekerheid ook nog maar even te onthoofden.

‘Waar wilt u heen?’ vroeg de taxichauffeur toen Celeste haar tassen op de bank had gezet en er met Michael naast ging zitten.

Maakt niet uit, wilde ze zeggen. Als het maar weg van hier is.