9

Kikvorsmannen in het kanaal

Het eerste wat Jimmy zag toen hij de ingang Roseclair Street van Penitentiary Park naderde, was de hondenwagen die met open achterdeuren in Sydney Street geparkeerd stond. Twee agenten worstelden met zes Duitse herders aan lange leren lijnen. Hij was vanaf de kerk door Roseclair Street gelopen en deed zijn best om niet te gaan rennen. Zo kwam hij bij een klein groepje toeschouwers bij het viaduct over Sydney Street. Ze stonden aan de voet van de helling, waar Roseclair Street onder de snelweg omhoog begon te gaan om het Penitentiary Channel te overbruggen en aan de overkant zijn naam te verliezen en Valenz Boulevard te worden, niet meer in Buckingham maar in Shawmut.

Waar de mensen bij elkaar stonden, kon je boven op een vijf meter hoge betonnen muur staan die als einde van Sydney Street fungeerde en neerkeek op de laatste straat die in de East Buckingham Flats van noord naar zuid liep. Je stond daar met een roestige vangrail tegen je knieschijven. Een paar meter ten oosten van het uitkijkpunt maakte de vangrail plaats voor een trap van paarse kalksteen. Als tieners waren ze daar vaak met meisjes naartoe gegaan. Ze hadden in de schaduw gezeten en flesjes Miller aan elkaar doorgegeven en naar de beelden gekeken die op het witte scherm van Hurley’s Drive-in schitterden. Soms ging Dave Boyle met ze mee, niet omdat iemand erg op Dave gesteld was maar omdat hij zo ongeveer alle films had gezien die ooit gemaakt waren, en soms, als ze stoned waren, lieten ze Dave de teksten opzeggen terwijl ze naar het geluidloze scherm keken. Dave raakte soms zo erg op dreef dat hij met verschillende stembuigingen sprak om zich bij de personages aan te passen. Toen werd Dave plotseling goed in honkbal en ging hij naar de Don Bosco om een superster te worden en liet hij zich niet meer door hen op sleeptouw nemen.

Jimmy had geen idee waarom dat alles plotseling weer bij hem opkwam, of waarom hij verstijfd bij die vangrail stond, zijn blik strak op Sydney Street gericht. Hij wist alleen dat het iets met die honden te maken had, met de manier waarop ze nerveus op straat stonden nadat ze uit het busje waren gesprongen, de manier waarop ze over het asfalt krabden. Een van hun begeleiders bracht een walkie-talkie naar zijn lippen. Er verscheen een helikopter boven de stad, en die kwam als een dikke bij op hen af en werd dikker bij elke keer dat Jimmy met zijn ogen knipperde.

Een agent die op een baby leek, blokkeerde de paarse trap en een eindje verder in Roseclair Street stonden twee wagens en nog een paar jongens in het blauw op wacht voor de toegangsweg naar het park.

De honden blaften niet. Jimmy keek naar ze en besefte dat hun stilte hem dwars had gezeten vanaf het eerste moment dat hij ze zag. Hoewel hun vierentwintig poten onrustig over het asfalt bewogen, was dat een strakke, concentrische beweging, als soldaten die marcheerden zonder zich te verplaatsen, en Jimmy vond dat er een verschrikkelijke efficiency van hun zwarte snuiten en slanke flanken uitging. Hij stelde zich hun ogen als hete kooltjes voor.

De rest van Sydney Street zag eruit alsof er ieder moment grote rellen konden uitbreken. Overal was politie. Ze liepen systematisch door het gras tussen de straat en het park. Vanaf zijn uitzichtpunt kon Jimmy ook een deel van het park zien, en daar zag hij ze ook, blauwe uniformen en geelbruine colbertjes die zich over het gras bewogen, die vanaf de rand in het kanaal tuurden, die naar elkaar riepen.

In Sydney Street zelf stonden ze bij iets dat zich aan de andere kant van de hondenwagen bevond. Een aantal rechercheurs in burger leunde tegen gewone personenauto’s die aan de overkant van de straat geparkeerd stonden. Ze dronken koffie maar ze stonden niet te ouwehoeren zoals politiemensen anders altijd deden, met sterke verhalen over dingen die ze hadden meegemaakt. Jimmy voelde pure spanning – in de honden, in de zwijgende agenten die tegen hun auto’s geleund stonden, in de helikopter, die nu geen bij meer was en een tijdje laag boven Sydney Street bleef hangen om vervolgens aan de andere kant van de geïmporteerde bomen en het bioscoopscherm in Penitentiary Park te verdwijnen.

‘Hé, Jimmy.’ Ed Deveau maakte met zijn tanden een pakje M&M’s open en porde Jimmy met zijn elleboog aan.

‘Wat is er aan de hand, Ed?’

Deveau haalde zijn schouders op. ‘Die helikopter is al de tweede. De eerste vloog een halfuur geleden steeds over mijn huis. Ik zeg tegen mijn vrouw: “Schat, zijn we naar Watts verhuisd en heeft niemand het me verteld?”’ Hij liet een paar M&M’s in zijn mond vallen en haalde zijn schouders weer op. ‘Dus toen ging ik kijken wat dat voor drukte is.’

‘Wat heb je gehoord?’

Deveau bewoog zijn hand door de lucht voor hen. ‘Niets. Hun mond zit nog stijver dicht dan de portemonnee van mijn moeder. Maar het is ze ernst, Jimmy. Ze hebben Sydney Street aan alle kanten afgezet – smerissen en wegversperringen op Crescent, Harborview, Sudan, Romsey, helemaal tot aan Dunboy, schijnt het. De mensen die daar wonen, kunnen niet naar buiten. Reken maar dat ze kwaad zijn. Ik hoor dat ze boten door het kanaal laten varen, en Boo Bear Durkin belde en zei dat hij vanuit zijn raam kikvorsmannen kon zien.’ Deveau wees. ‘Ik bedoel, moet je toch eens kijken.’

Jimmy volgde Deveau’s vinger en zag drie agenten een zwerver uit een van de uitgebrande woningen aan de andere kant van Sydney Street trekken. De zwerver was het er niet mee eens en spartelde tegen tot een van de agenten hem met zijn gezicht omlaag de rest van de zwartgeblakerde trap af gooide. Intussen was Jimmy nog niet helemaal klaar met dat woord dat Ed had gebruikt: kikvorsmannen. Ze stuurden geen kikvorsmannen het water in als ze naar iets goeds, iets levends zochten.

‘Ze zijn niet aan het spelen.’ Deveau floot even en keek toen naar Jimmy’s kleren. ‘Waarom ben je helemaal opgedoft?’

‘Nadines eerste communie.’ Jimmy zag dat een agent de zwerver oppakte en iets in zijn oor zei voordat hij hem in een olijfbruine auto zette. Een sirene zat scheef op de rand van het dak, boven de deur aan de bestuurderskant.

‘Hé, gefeliciteerd,’ zei Deveau.

Jimmy glimlachte bij wijze van dank.

‘Nou, wat doe je hier dan?’

Deveau keek weer naar Roseclair Street, in de richting van de Saint Cecilia, en Jimmy voelde zich plotseling belachelijk. Ja, wat deed hij hier met zijn zijden das en zijn pak van zeshonderd dollar? Waarom maakte hij zijn schoenen vuil in het onkruid dat onder de vangrail vandaan kwam?

Katie, herinnerde hij zich.

Maar dat leek hem nog steeds belachelijk. Katie had verstek laten gaan op de eerste communie van haar halfzusje omdat ze haar roes uitsliep of omdat ze bij haar nieuwste vriend in bed lag. Shit. Waarom zou ze ook naar een kerk komen als ze er niet heen gesleurd werd? Tot aan Katies eigen doop was Jimmy zelf minstens tien jaar niet in een kerk geweest. En zelfs daarna was hij pas weer regelmatig gegaan toen hij Annabeth had ontmoet. Dus zo bijzonder was het allemaal niet. Hij was de kerk uitgelopen, had de politiewagens de bocht om zien vliegen naar Roseclair Street, en had een... Ja, wat? Had hij een voorgevoel gehad? Alleen omdat hij zich zorgen had gemaakt over Katie – en ook kwaad op haar was – had hij meteen aan haar gedacht toen hij een stel smerissen in volle vaart naar het kanaal zag rijden.

Maar nu? Nu voelde hij zich idioot. Idioot en veel te netjes gekleed en ronduit belachelijk omdat hij tegen Annabeth had gezegd dat ze met de meisjes naar de Chuck E. Cheese moest gaan en dat hij haar daar zou ontmoeten. Annabeth had hem aangekeken met een mengeling van ergernis, verbazing en nauwelijks ingehouden woede.

Jimmy keek Deveau aan. ‘Ik was gewoon nieuwsgierig, net als ieder ander, denk ik.’ Hij klopte op Deveau’s schouder. ‘Ik ga maar weer eens, Ed,’ zei hij, en beneden, in Sydney Street, gooide een agent een stel sleutels naar een ander en sprong de tweede agent in de hondenwagen.

‘Ja, Jimmy. Pas goed op jezelf.’

‘Jij ook,’ zei Jimmy langzaam. Hij keek nog naar de straat, waar de hondenwagen achteruitreed en stopte om te schakelen. De wielen gingen naar rechts en Jimmy voelde die afschuwelijke zekerheid weer.

Je voelde het in je ziel, nergens anders. Je voelde daar soms de waarheid – buiten alle logica om – en meestal had je het goed als het een waarheid was die je niet onder ogen wilde zien, een waarheid waarvan je vreesde dat je hem niet aankon. Dat probeerde je dan te negeren, en dan ging je naar psychiaters en zat je te lang in de kroeg en verdoofde je je geest voor het televisiescherm – om je te onttrekken aan harde, lelijke waarheden die je ziel al veel eerder dan je geest had onderkend.

Jimmy voelde hoe die afschuwelijke zekerheid spijkers door zijn schoenen dreef en hem aan de grond genageld liet staan, al zou hij niets liever willen dan hard weglopen, harder dan hij ooit had gedaan. Hij zou alles liever doen dan daar blijven staan en naar dat busje kijken dat de straat opreed. De spijkers vonden zijn borst, een koude bundel spijkers, alsof ze uit een kanon waren afgeschoten, en hij wilde zijn ogen dichtdoen, maar die waren ook vastgespijkerd, wijdopen vastgespijkerd. Intussen bereikte de hondenwagen het midden van de straat en Jimmy keek nu naar de auto die door de hondenwagen aan het oog was onttrokken, de auto waar iedereen bij stond, die ze met penselen afstoften, die ze fotografeerden, waar ze in keken, de auto waar ze voorwerpen uithaalden, voorwerpen die ze in plastic zakjes deden. Die zakjes gaven ze aan politiemensen die op straat en op het trottoir stonden.

Katies auto.

Niet alleen hetzelfde model. Niet een auto die erop leek. Haar auto. Tot en met de deuk in de rechter voorbumper en het stukje glas dat uit de rechter koplamp ontbrak.

‘Jezus, Jimmy. Jimmy? Jimmy! Kijk me aan. Gaat het wel?’

Jimmy keek op naar Ed Deveau. Hij wist niet hoe hij hier was terechtgekomen, op zijn knieën, met zijn handen op de grond en met ronde Ierse gezichten om zich heen die op hem neerkeken.

‘Jimmy?’ Deveau stak hem zijn hand toe. ‘Gaat het wel?’

Jimmy keek naar Deveaus hand en wist niet hoe hij daarop moest reageren. Kikvorsmannen, dacht hij. In het kanaal.

Whitey vond Sean in het bos, zo’n honderd meter voorbij het ravijn. Ze waren het bloedspoor en eventuele voetafdrukken in de meer open gedeelten van het park kwijtgeraakt. De regen van de vorige avond had alles uitgewist wat niet door de natuur was toegedekt.

‘De honden snuffelen aan iets bij het oude bioscoopscherm. Wil je daar gaan kijken?’

Sean knikte, maar toen begon zijn walkie-talkie te knetteren.

‘Rechercheur Devine.’

‘We hebben hier iemand – ’

‘Waar?’

‘De kant van Sydney Street.’

‘Ga verder.’

‘Hij zegt dat hij de vader van het verdwenen meisje is.’

‘Wat doet hij daar dan?’ Sean voelde dat zijn gezicht zich met bloed vulde, heet en rood werd.

‘Hij is erdoorheen geglipt. Wat kan ik zeggen?’

‘Nou, duw hem terug. Hebben jullie al een psycholoog ter plaatse?’

‘Die is onderweg.’

Sean deed zijn ogen dicht. Iedereen was onderweg, alsof ze allemaal in dezelfde verkeersopstopping zaten.

‘Nou, hou de vader rustig tot de psycholoog er is. Je weet hoe dat gaat.’

‘Ja, maar hij vraagt naar jou, Devine.’

‘Naar mij.’

‘Hij zegt dat hij je kent. Hij zei dat iemand hem had verteld dat je hier was.’

‘Nee, nee, nee. Zeg – ’

‘Hij heeft wat kerels bij zich.’

‘Kerels?’

‘Een stel griezels. De helft is klein, bijna dwergen, en ze lijken allemaal op elkaar.’

De gebroeders Savage. Shit.

‘Ik kom eraan,’ zei Sean.

Val Savage kon nu ieder moment worden gearresteerd. En Chuck misschien ook. Het Savage-bloed – altijd al warm – was nu enorm verhit, en de broers schreeuwden naar de agenten en de agenten zagen eruit alsof ze er ieder moment met hun gummiknuppels op los konden slaan.

Jimmy stond bij Keven Savage, een van de minst gestoorden, een paar meter van het afzettingslint waar Val en Chuck naar wezen, onder het roepen van: ‘Dat is verdomme ons nichtje daar, stomme klootzakken van smerissen.’

Jimmy voelde dat er een beheerste hysterie in hem opkwam, een nog net onderdrukte behoefte om tot een uitbarsting te komen. Hij hield er een verdoofd en enigszins verward gevoel aan over. Goed, dus dat was haar auto, drie meter van hem vandaan. En nee, sinds de vorige avond had niemand haar gezien. En het was inderdaad bloed dat hij op de rugleuning van de bestuurdersstoel had gezien. Dus nee, het zag er niet goed uit. Maar een compleet bataljon smerissen was nu naar haar aan het zoeken en er waren nog geen lijkenzakken teruggekomen. Dat was tenminste iets.

Jimmy zag een oudere agent een sigaret opsteken en wilde hem uit zijn mond trekken, wilde de brandende punt diep in de aderen van zijn neus steken en zeggen: Ga naar dat park terug en ga naar mijn dochter zoeken.

Hij telde van tien tot nul terug, een truc die hij in Deer Island had geleerd. Hij telde langzaam en zag de cijfers verschijnen, zwevend en grijs in de duisternis van zijn hoofd. Als hij ging schreeuwen, zouden ze hem wegsturen. Ieder uiterlijk vertoon van verdriet of spanning of van de elektrische angst die door zijn bloed golfde, zou hetzelfde resultaat hebben. En dan zouden de Savages helemaal woest worden en zouden ze de rest van de dag allemaal in een cel zitten, in plaats van in de straat waar zijn dochter voor het laatst was gezien.

‘Val,’ riep hij.

Val Savage wees weer over het afzettingslint naar het onbewogen gezicht van de politieman en keek toen Jimmy aan.

Jimmy schudde zijn hoofd. ‘Rustig nou.’

Val keek hem fel aan. ‘Ze werken ons tegen, Jimmy. Ze houden ons weg.’

‘Ze doen hun werk,’ zei Jimmy.

‘Hun wérk, Jim? Met alle respect, de broodjeszaak is de andere kant op.’

‘Willen jullie me hier helpen?’ zei Jimmy. Chuck ging naast zijn broer staan, bijna twee keer zo groot maar half zo gevaarlijk, wat altijd nog gevaarlijker was dan de meeste mensen.

‘Ja,’ zei Chuck. ‘Zeg maar wat we moeten doen.’

‘Val?’ zei Jimmy.

‘Wát?’ Vals ogen schoten vuur. De woede steeg er als een geur uit op.

‘Wil je helpen?’

‘Ja, ja, ja, ik wil helpen, Jimmy. Jezus kelere.’

‘Ik weet het,’ zei Jimmy. Hij hoorde dat hij zijn stem verhief en hield zich in. ‘Ik weet het, Val. Dat is mijn dochter daar. Hoor je wat ik zeg?’

Kevin legde zijn hand op Jimmy’s schouder en Val ging een stap terug en sloeg zijn ogen even neer.

‘Sorry, Jimmy. Alles goed, man? Ik ging alleen even over de rooie. Ik bedoel, shit.’

Jimmy kreeg weer wat kalmte in zijn stem. Hij dwong zijn hersenen om aan het werk te gaan. ‘Jij en Kevin, Val? Jullie gaan de straat door naar Drew Pigeons huis. Jullie vertellen hem wat er aan de hand is.’

‘Drew Pigeon? Waarom?’

‘Ik zal je vertellen waarom, Val. Praat met zijn dochter Eve, en ook met Diane Cestra, als die er nog is. Vraag ze wanneer ze Katie voor het laatst hebben gezien. Hoe laat, Val, precies. Ga na of ze hadden gedronken, of Katie van plan was iemand te ontmoeten, en wie haar vriendje was. Kun je dat, Val?’ vroeg Jimmy. Hij keek naar Kevin, degene die Val hopelijk onder controle zou kunnen houden.

Kevin knikte. ‘We begrijpen het, Jimmy.’

‘Val?’

Val keek over zijn schouder naar het park, en toen weer naar Jimmy, en zijn kleine hoofd ging op en neer. ‘Ja, ja.’

‘Die meisjes zijn vriendinnen. Je hoeft ze niet hard aan te pakken, maar zorg wel dat je die antwoorden krijgt. Goed?’

‘Goed,’ zei Kevin om Jimmy te laten weten dat hij de situatie in de hand had. Hij klopte zijn oudere broer op de schouder. ‘Kom op, Val. Laten we dat gaan doen.’

Jimmy zag ze door Sydney Street lopen en voelde intussen Chuck naast zich, nerveus, klaar om iemand te doden.

‘Hoe gaat het?’

‘Shit,’ zei Chuck. ‘Met mij gaat het goed. Maar ik maak me zorgen om jou.’

‘Niet doen. Ik kan me wel beheersen. Iets anders zit er niet voor ons op, hè?’

Chuck gaf geen antwoord en Jimmy keek door Sydney Street, langs de auto van zijn dochter, en zag Sean Devine uit het park komen en naar de straat lopen, zijn blik al die tijd op Jimmy gericht. Sean was een lange man en hij bewoog snel, maar Jimmy zag op zijn gezicht die uitdrukking waaraan hij altijd een hekel had gehad, de uitdrukking van iemand die het altijd mee had gezeten. Sean droeg dat gezicht als een nog groter insigne dan het ding dat hij aan zijn riem had, en hij maakte mensen er kwaad mee, al wist hij dat zelf niet.

‘Jimmy,’ zei Sean, en hij schudde zijn hand. ‘Hé, man.’

‘Hé, Sean. Ik hoorde dat je daar was.’

‘Sinds vanmorgen vroeg.’ Sean keek weer over zijn schouder en keek toen Jimmy aan. ‘Ik kan je op dit moment niets vertellen, Jimmy.’

‘Is ze daar?’ Jimmy hoorde de trilling in zijn stem.

‘Ik weet het niet, Jim. We hebben haar niet gevonden. Dat kan ik je wel vertellen.’

‘Laat ons er dan in,’ zei Chuck. ‘We kunnen helpen zoeken. Dat zie je de hele tijd op het nieuws, gewone burgers die naar verdwenen kinderen zoeken en zo.’

Sean bleef Jimmy aankijken, alsof Chuck er niet bij was. ‘Dat is niet het enige, Jimmy. We kunnen daar geen burgers hebben totdat we elke vierkante centimeter van het terrein hebben doorzocht.’

‘En wat is het terrein?’ vroeg Jimmy.

‘Op dit moment het hele park. Zeg – ’ Sean gaf een klopje op Jimmy’s schouder. ‘Ik ben hierheen gekomen om jullie te zeggen dat jullie op dit moment niets kunnen doen. Dat vind ik jammer. Echt waar. Maar het is niet anders. Zodra we iets weten, krijg je het te horen, Jimmy. Echt waar.’

Jimmy knikte en raakte Seans elleboog even aan. ‘Kan ik je even spreken?’

‘Ja.’

Ze lieten Chuck Savage op het trottoir staan en liepen een paar meter door de straat. Sean bereidde zich mentaal voor op wat hij dacht dat Jimmy zou zeggen, een en al zakelijkheid, met politieogen die Jimmy zonder enige genade aankeken.

‘Dat is de auto van mijn dochter,’ zei Jimmy.

‘Dat weet ik. Ik – ’

Jimmy stak zijn hand op. ‘Sean? Dat is de auto van mijn dochter. Er zit bloed in. Ze is vanmorgen niet op haar werk gekomen en ze is niet op de eerste communie van haar zusje gekomen. Niemand heeft haar sinds gisteravond gezien. Ja? We hebben het over mijn dochter, Sean. Jij hebt geen kinderen, je zult het dus niet helemaal kunnen begrijpen, maar kom op, man. Mijn dochter.’

Seans politieogen bleven politieogen. Jimmy kon daar niets aan veranderen.

‘Wat moet ik zeggen, Jimmy? Als je me wilt vertellen met wie ze gisteravond is uitgegaan, stuur ik wat mensen om met ze te praten. Als ze vijanden had, zoek ik ze op. Als je – ’

‘Ze hebben er hónden bijgehaald, Sean. Honden, voor mijn dochter. Honden en kikvorsmannen.’

‘Ja, dat is zo. En we hebben hier zowat het halve politiekorps, Jimmy. Van de staat en van de gemeente. En twee helikopters, en twee boten, en we zullen haar vinden. Maar jij kunt hier niets doen, man. Niet op dit moment. Niets. Is dat duidelijk?’

Jimmy keek naar Chuck, die nog op het trottoir stond, zijn blik op het park gericht, zijn lichaam naar voren gebogen, klaar om tot een uitbarsting te komen.

‘Waarom laten jullie kikvorsmannen naar mijn dochter zoeken, Sean?’

‘We gaan alle mogelijkheden na, Jimmy. Er is daar een kanaal, en dus zoeken we daar ook.’

‘Is ze in het water?’

‘Het enige dat ze is, is verdwénen, Jimmy. Dat is alles.’

Jimmy wendde zich even van hem af. Zijn brein werkte niet al te goed, het werd zwart en plakkerig. Hij wilde in dat park zijn. Hij wilde over het pad lopen en Katie naar zich toe zien komen. Hij kon niet denken. Hij moest dat park in.

‘Wil je op een verschrikkelijke manier in de publiciteit komen?’ vroeg Jimmy. ‘Moeten ik en al die Savage-broertjes proberen daar binnen te komen om op zoek te gaan naar mijn dochter?’

Zodra Jimmy ophield met spreken, wist hij dat het een zwakke dreiging was, een laatste strohalm, en hij had er de pest over in dat Sean dat ook wist.

Sean knikte. ‘Dat wil ik niet. Geloof me. Maar als het moet, Jimmy, ja. Dan zal ik het doen, man.’ Sean klapte een notitieboekje open. ‘Nou, vertel me nu eens bij wie ze gisteravond was, en wat ze deed, en dan zal ik – ’

Jimmy was al begonnen weg te lopen toen Seans walkie-talkie ging, hard en schel. Hij draaide zich om toen Sean het apparaat naar zijn lippen bracht en zei: ‘Zeg het maar.’

‘We hebben iets, Devine.’

‘Zeg dat nog eens.’

Jimmy kwam naar Sean toe, hoorde de nauwelijks onderdrukte emotie in de stem van de man aan het andere eind van de walkie-talkie.

‘Ik zei dat we iets hebben. Brigadier Powers zei dat je hierheen moet komen. Eh, zo snel mogelijk, Devine. Nu meteen.’

‘Waar ben je?’

‘Het bioscoopscherm. En man, het is verschrikkelijk.’