19
Wie ze dachten te zijn
Toen Sean weer in de woning was, stond Jimmy op de gang in een draadloze telefoon te praten.
‘Ja, ik zal aan de foto’s denken. Dank u,’ zei Jimmy, en hij hing op. Hij keek Sean aan. ‘Reed’s Funeral Home, de begrafenisonderneming,’ zei hij. ‘Ze hebben haar lichaam uit het lijkenhuis gehaald en ze zeiden dat ik kan komen.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Je weet wel, de laatste details voor de dienst regelen, dat soort dingen.’
Sean knikte.
‘Heb je je notitieboekje?’
Sean klopte op zijn zak. ‘Hier.’
Jimmy tikte een aantal keren met de draadloze telefoon tegen zijn dij. ‘Nou, dan ga ik nu maar naar Reed’s.’
‘Je ziet eruit alsof je wel wat slaap kunt gebruiken, man.’
‘Nee, ik red me wel.’
‘Goed.’
Toen Sean hem voorbijliep, zei Jim: ‘Zou ik je om een gunst mogen vragen?’
Sean bleef staan. ‘Zeg het maar.’
‘Dave zal straks wel weggaan om Michael naar huis te brengen. Ik weet niet hoe je tijdschema eruitziet, maar ik hoopte eigenlijk dat je Annabeth misschien een beetje gezelschap zou willen houden. Dan is ze niet alleen, begrijp je. Celeste komt waarschijnlijk terug, dus het hoeft niet lang te duren. Ik bedoel, Val en zijn broers zijn met de meisjes naar de bioscoop, dus er is niemand in het huis, en ik weet dat Annabeth nog niet naar de begrafenisonderneming wil, dus ik, nou, ik dacht...’
‘Dat lijkt me geen probleem,’ zei Sean. ‘Ik moet het even met mijn collega overleggen, maar onze dienst zit er officieel al een paar uur op. Laat me met hem praten. Goed?’
‘Goed.’ Sean begon naar de keuken terug te lopen, maar toen bleef hij staan en keek hij Jimmy weer aan. ‘Weet je, Jim, ik moet je iets vragen.’
‘Ga je gang,’ zei Jimmy. Hij had meteen weer die behoedzame gedetineerdenblik in zijn ogen.
Sean kwam de gang door. ‘We hebben van een paar mensen gehoord dat je problemen had met die jongen over wie je het vanmorgen had, die Brendan Harris.’
Jimmy haalde zijn schouders op. ‘Eigenlijk geen problemen. Ik moet gewoon niet veel van die jongen hebben.’
‘Waarom niet?’
‘Weet ik niet.’ Jimmy stak de draadloze telefoon in zijn broekzak. ‘Sommige mensen moet je gewoon niet. Begrijp je?’
Sean kwam dicht bij hem staan en legde zijn hand op zijn schouder. ‘Hij was het vriendje van Katie, Jim. Ze waren van plan om weg te lopen.’
‘Onzin,’ zei Jimmy, zijn blik op de vloer gericht.
‘We hebben brochures over Las Vegas in haar rugzak gevonden, Jim. We hebben een paar telefoontjes gepleegd en het bleek dat er bij TWA vliegtickets op naam van hen beiden waren geboekt. Brendan Harris heeft dat bevestigd.’
Jimmy schudde Seans hand van zich af. ‘Heeft hij mijn dochter vermoord?’
‘Nee.’
‘Dat weet je voor honderd procent zeker.’
‘Bijna. Hij is met vlag en wimpel door een test met een leugendetector gekomen. Daar komt nog bij dat die jongen me er het type niet voor lijkt. Ik geloof dat hij echt van je dochter hield.’
‘Verdomme,’ zei Jimmy.
Sean leunde tegen de muur en wachtte af. Hij gaf Jimmy de tijd om het allemaal op zich in te laten werken.
‘Weglopen?’ zei Jimmy na een tijdje.
‘Ja. Jim, volgens Brendan Harris en de twee vriendinnen van Katie was jij er faliekant op tegen dat ze ooit met elkaar omgingen. Ik begrijp niet waarom. Die jongen lijkt me geen probleemgeval. Misschien is hij niet al te snugger, maar hij leek me best fatsoenlijk, eigenlijk wel aardig. Ik begrijp het niet.’
‘Je begrijpt het niet?’ Jimmy grinnikte. ‘Ik krijg net te horen dat mijn dochter – die zoals je weet dood is – van plan was om van huis weg te lopen, Sean.’
‘Dat weet ik.’ Sean fluisterde nu bijna, in de hoop dat Jimmy zijn voorbeeld zou volgen. Zo opgewonden was de man niet meer geweest sinds Sean hem de vorige middag bij het bioscoopscherm had gezien. ‘Ik ben alleen maar nieuwsgierig, man – waarom was je er zo op tegen dat je dochter met die jongen omging?’
Jimmy leunde naast Sean tegen de muur, haalde een paar keer diep adem en liet de lucht telkens langzaam ontsnappen. ‘Ik heb zijn vader gekend. Ze noemden hem “Just Ray”, Rechtvaardige Ray.’
‘Hoezo, was hij rechter?’
Jimmy schudde zijn hoofd. ‘Er waren in die tijd zoveel Ray’s in de buurt – je weet wel, Crazy Ray Bucheck en Psycho Ray Dorian en Ray the Woodchuck Lane – dat Ray Harris de bijnaam “Just Ray” kreeg omdat alle goeie bijnamen al bezet waren.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Hoe dan ook, ik moest nooit veel van hem hebben en toen stak hij zijn vrouw met een mes toen ze zwanger was van die jongen die niet kan praten, Brendan was toen nog maar zes. En ik dacht: De appel valt niet ver van de boom, en dat soort dingen. Ik wilde niet dat die jongen met mijn dochter omging.’
Sean knikte, al geloofde hij het niet helemaal. Iets aan de manier waarop Jimmy had gezegd dat hij nooit veel van die Ray had moeten hebben – er zat een lichte hapering in zijn stem, en Sean had in zijn leven al genoeg leugens gehoord om ze te kunnen herkennen, hoe logisch ze ook naar voren werden gebracht.
‘Dat is het, hè?’ zei Sean. ‘Dat is de enige reden?’
‘Dat is het,’ zei Jimmy, en hij kwam van de muur vandaan en begon door de gang terug te lopen.
‘Het lijkt me een goed idee,’ zei Whitey, toen hij met Sean voor het huis stond. ‘Blijf een tijdje dicht bij de familie, kijk of je nog wat meer kunt oppikken. Wat zei je trouwens tegen Boyles vrouw?’
‘Ik zei tegen haar dat ze er bang uitzag.’
‘Ze bevestigde zijn alibi?’
Sean schudde zijn hoofd. ‘Ze zei dat ze sliep.’ ‘Maar jij denkt dat ze bang was?’
Sean keek omhoog naar de ramen aan de straat. Hij maakte een gebaar naar Whitey en wees met zijn hoofd naar de hoek, en Whitey volgde hem daarheen.
‘Ze hoorde ons over die auto praten.’
‘Verdomme,’ zei Whitey. ‘Als ze dat aan haar man vertelt, gaat hij er misschien vandoor.’
‘Waarheen dan? Hij is enig kind, zijn moeder is dood, hij heeft een laag inkomen en hij heeft niet veel vrienden. Hij gaat heus niet het land uit om een nieuw leven in Uruguay op te bouwen.’
‘Dat wil nog niet zeggen dat hij niet op de vlucht zou kunnen slaan.’
‘Whitey,’ zei Sean. ‘We kunnen hem nergens van beschuldigen.’
Whitey ging een stap terug en keek Sean aan in het licht van de straatlantaarn boven hen. ‘Pas je je weer bij je ouwe buurt aan, Supersmeris?’
‘Ik zie hem gewoon niet zoiets doen, man. Al was het maar omdat hij geen motief heeft.’
‘Zijn alibi is waardeloos, Sean. In zijn verhalen zitten zoveel gaten dat als ze een boot waren ze nu op de zeebodem zouden liggen. Je zei dat zijn vrouw bang was. Niet geërgerd. Bang.’
‘Ja. Het was duidelijk dat ze iets achterhield.’
‘Denk je dan dat ze echt sliep toen hij thuiskwam?’
Sean zag Dave als jongen voor zich, zoals hij huilend in die auto was gestapt. Hij zag hem donker en ver weg op de achterbank van die auto, die de hoek omging. Hij had zin om met zijn hoofd tegen de muur achter hem te slaan om de beelden eruit te rammen.
‘Nee. Ik denk dat ze weet hoe laat hij thuiskwam. En nu ze ons heeft gehoord, weet ze dat hij die avond in de Last Drop was geweest. Dus misschien had ze al dingen van die nacht in haar hoofd die niet bij elkaar pasten, en is ze nu bezig de stukjes aan elkaar te leggen.’
‘En die stukjes maken haar zo bang?’
‘Misschien. Ik weet het niet.’ Sean schopte tegen een stukje losse steen aan de onderkant van een gebouw. ‘Ik heb het gevoel...’
‘Wat?’
‘Ik heb het gevoel dat we al die stukjes tegen elkaar aan proberen te drukken, maar dat ze niet passen. Ik heb het gevoel dat ons iets ontgaat.’
‘Je gelooft toch niet echt dat Boyle het heeft gedaan?’
‘Ik sluit dat niet uit. Nee. Ik zou het wel van hem kunnen geloven, als ik me maar een motief kon voorstellen.’
Whitey ging een stap terug en bracht zijn hak omhoog, liet hem tegen de lantaarnpaal rusten. Hij keek Sean aan zoals Sean hem getuigen had zien aankijken die op de rechtbank misschien niet aan hun verhaal zouden vasthouden.
‘Goed,’ zei hij. ‘Het gebrek aan een motief zit mij ook dwars. Maar niet erg dwars, Sean. Ik denk dat er vast wel iets is dat hem met deze zaak in verband kan brengen. Waarom zou hij anders tegen ons liegen?’
‘Kom nou,’ zei Sean. ‘Dat komt door onze baan. Mensen liegen al tegen ons als ze alleen maar eens willen voelen hoe dat is. Dat huizenblok van de Last Drop. Er wordt daar ’s avonds op grote schaal getippeld – hoeren, travestieten, zelfs kinderen. Misschien had Dave alleen maar een hoertje in zijn auto en mag zijn vrouw dat niet weten. Misschien heeft hij er een vriendinnetje bij. Wie weet? Maar tot nu toe is er niets dat hem ook maar in de verste verte met de moord op Katherine Marcus in verband brengt.’
‘Alleen die leugens en mijn gevoel dat hij niet zuiver op de graat is.’
‘Jouw gevoel,’ zei Sean.
‘Sean,’ zei Whitey, en hij begon het op zijn vingers af te tellen. ‘Hij loog tegen ons over het tijdstip waarop hij bij McGills wegging. Hij loog tegen ons over het tijdstip waarop hij thuiskwam. Hij stond bij de Last Drop geparkeerd toen het slachtoffer daar wegging. Hij was in twéé bars terwijl zij daar ook was, maar hij probeert dat te verzwijgen. Hij heeft een lelijk gekneusde vuist en een onzinverhaal over de manier waarop hij daaraan gekomen is. Hij kende het slachtoffer, en we waren het er al over eens dat de dader haar ook kende. Hij voldoet aan het profiel – tot in de puntjes – van de gemiddelde sensatiemoordenaar: hij is blank, midden dertig, heeft een slechte baan, en als ik moet afgaan op wat jij me gisteren vertelde, is hij als kind seksueel misbruikt. Kom nou! Op papier had die kerel al in de cel moeten zitten.’
‘Maar je zei het net zelf – hij is in zijn jeugd seksueel misbruikt, en toch is Katherine Marcus niet misbruikt. Dat klopt niet, Whitey.’
‘Misschien heeft hij zich gewoon bij haar afgetrokken.’
‘Er is nergens sperma gevonden.’
‘Het regende.’
‘Niet waar het lichaam is gevonden. In het geval van willekeurige sensatiemoorden komt het in negenennegentig komma negen procent van de gevallen tot een zaadlozing. Waar is dat sperma dan gebleven?’
Whitey liet zijn hoofd zakken en trommelde met zijn handpalmen tegen de lantaarnpaal. ‘Jij was als kind bevriend met de vader van het slachtoffer én met een mogelijke – ’
‘O, kóm nou.’
‘ – verdachte. Dat is compromitterend voor je. Ontken het maar niet. Jij bent een levensgrote risicofactor.’
‘Ik ben een – ?’ Sean dempte zijn stem en haalde zijn hand van zijn borst weg. ‘Hoor eens,’ zei hij. ‘Ik ben het niet met je eens wat het profiel van de verdachte betreft. Kijk, als we ontdekken dat er bij Dave Boyle een heleboel dingen niet kloppen, ga ik met je mee om hem te arresteren. Dat weet je. Maar als je naar de officier van justitie gaat met de feiten die je nu hebt, wat denk je dan dat hij doet?’
Whitey trommelde een beetje harder met zijn handen tegen de lantaarnpaal.
‘Nou,’ zei Sean. ‘Wat doet hij dan?’
Whitey bracht zijn armen boven zijn hoofd en liet huiverend een geeuw ontsnappen. Hij keek Sean met een vermoeide blik aan. ‘Daar zit wat in. Maar – ’ hij stak een vinger omhoog – ‘máár, jij tweederangs advocaat, ik ga de stok vinden waarmee ze geslagen is, of het pistool, of wat kleren. Ik weet niet wat precies, maar ik ga iets vinden. En als ik het vind, gaat je vriend voor de bijl.’
‘Hij is niet mijn vriend,’ zei Sean. ‘Als blijkt dat je gelijk hebt, heb ik mijn handboeien eerder paraat dan jij.’
Whitey kwam van de lantaarnpaal vandaan en deed een stap in Seans richting. ‘Je moet jezelf hier niet mee compromitteren, Sean. Als je dat doet, compromitteer je mij ook, en dan ben je nog niet van me af. Dan laat ik je overplaatsen naar de Berkshires, en dan zit je daar de hele dag met een radarpistool op een sneeuwscooter.’
Sean streek met beide handen over zijn gezicht en door zijn haar. Hij probeerde de vermoeidheid van zich af te wrijven. ‘De gegevens van Ballistiek zullen er inmiddels wel zijn,’ zei hij.
Whitey ging een stap van hem vandaan. ‘Ja, daar ga ik nu heen. Het nieuws over de afdrukken zal nu ook in de computer zitten. Ik ga ze natrekken; misschien hebben we geluk. Je hebt je mobiele telefoon?’
Sean klopte op zijn zak. ‘Ja.’
‘Ik bel je later.’ Whitey wendde zich van Sean af en liep door Crescent naar de auto. Sean voelde zich verpletterd door de teleurstelling van de brigadier. Zijn proeftijd leek hem opeens veel reëler dan die ochtend.
Toen hij door Buckingham Avenue naar Jimmy’s huis terugliep, kwam Dave net met Michael naar buiten.
‘Ga je naar huis?’
Dave bleef staan. ‘Ja. Ik vind het vreemd dat Celeste niet met de auto teruggekomen is.’
‘Er is haar heus niets overkomen,’ zei Sean.
‘Nee,’ zei Dave. ‘Maar nu moet ik lopen.’
Sean lachte. ‘Hoe ver is het, vijf blokken?’
Dave glimlachte. ‘Bijna zes, man, als je het goed bekijkt.’
‘Ga dan maar op weg,’ zei Sean, ‘nu het nog een beetje licht is. Tot ziens, Mike.’
‘Tot ziens,’ zei Michael terug.
‘Pas goed op jezelf,’ zei Dave, en ze lieten Sean bij de trap achter. Daves voetstappen waren een beetje sponzig van het bier dat hij bij Jimmy achterover had geslagen. Sean dacht: Als je het echt hebt gedaan, Dave, kun je dat spul beter laten staan, want als Whitey en ik je komen halen, heb je elke hersencel nodig. Tot op de laatste.
Het Penitentiary Channel had op dit uur van de avond een zilverige glans. De zon was ondergegaan, maar er was nog wat licht aan de horizon. De boomtoppen in het park waren zwart geworden en het bioscoopscherm was van hieruit gezien alleen maar een harde schaduw. Celeste zat in haar auto aan de kant van Shawmut. Ze keek naar het kanaal en het park en toen naar East Buckingham dat zich als een vuilstortberg daarachter verhief. De Flats werden bijna helemaal door het park aan het oog onttrokken, afgezien van een paar kerktorens en een paar hogere daken. De huizen in de Point daarentegen verhieven zich boven de Flats en keken vanaf de glooiende hellingen op alles neer.
Celeste kon zich niet eens herinneren dat ze hierheen was gereden. Ze had de jurk bij een van Bruce Reeds zoons achtergelaten. De jongen had een zwart begrafenispak gedragen, maar zijn wangen waren zo glad en zijn ogen zo jong dat hij eruitzag alsof hij op het punt stond naar het schoolbal te gaan. Ze was van de begrafenisonderneming weggereden en voor ze er erg in had, reed ze achter de lang geleden gesloten Isaak Ironworks. Ze reed langs de lege geraamten van enorme gebouwen en stopte helemaal aan het eind van het industrieterrein, met haar bumper bijna tegen de verrotte palen. Ze keek naar het kanaal, dat traag in de richting van de havensluizen stroomde.
Vanaf het moment dat ze die twee rechercheurs over Daves auto had horen praten – hún auto, waar ze nu in zat – had ze zich dronken gevoeld. Maar niet prettig dronken, als je je ontspannen en behaaglijk voelde. Nee, ze voelde zich alsof ze de hele avond goedkoop spul had gedronken en na thuiskomst het bewustzijn had verloren om de volgende morgen bij het ontwaken nog een wazig hoofd en een dikke tong te hebben, maar nu ranzig van het gif, dof en beklemd en niet in staat tot denken.
‘Je bent bang,’ had die rechercheur gezegd, en daarmee had hij haar zo feilloos tot op het bot geraakt dat ze alleen maar agressief had kunnen ontkennen. ‘Nee, dat ben ik niet.’ Alsof ze een kind was. Nietes. Welles. Nietes. Welles. Ik weet dat jij het bent, maar ik niet. Nah-nah-nah-nah-nah.
Ze was bang. Ze was verschrikkelijk bang. Ze voelde zich helemaal zwak van angst.
Ze zou met hem praten, zei ze tegen zichzelf. Per slot van rekening was hij nog steeds Dave. Een goede vader. Een man die in alle jaren dat ze hem had gekend nooit zijn hand tegen haar had opgeheven of de neiging had gehad geweld te gebruiken. Hij had zelfs nooit tegen een deur geschopt of tegen een muur gestompt. Ze was ervan overtuigd dat ze nog met hem kon praten.
Ze zou zeggen, Dave, wiens bloed heb ik uit je kleren gewassen?
Dave, zou ze zeggen, wat is er zaterdagavond echt gebeurd?
Je kunt het mij vertellen. Ik ben je vrouw. Je kunt alles vertellen.
Dat zou ze doen. Ze zou met hem praten. Ze had geen reden om bang voor hem te zijn. Hij was Dave. Ze hield van hem en hij hield van haar en op de een of andere manier zou het allemaal goed komen. Daar was ze zeker van.
En toch bleef ze daar aan de andere kant van het kanaal zitten, nietig tegen de achtergrond van de verlaten ijzergieterij, die kort geleden door een projectontwikkelaar was aangekocht die van plan scheen te zijn er een parkeerterrein van te maken als het stadion aan de andere kant van de rivier er kwam. Ze keek naar het park waar Katie Marcus was vermoord. Ze wachtte tot iemand haar zei wat ze moest gaan doen.
Jimmy zat met Bruce Reeds zoon Ambrose in het kantoor van zijn vader. Hij nam de details door en wou dat hij met Bruce zelf te maken had, en niet met deze jongen die eruitzag alsof hij net uit de schoolbanken kwam. Je kon je gemakkelijker voorstellen dat hij met een frisbeeschijf gooide dan dat hij een doodkist optilde, en Jimmy kon zich al helemaal niet voorstellen dat die gladde, ongerimpelde handen in de balsemkamer de doden aanraakten.
Hij had Ambrose de geboortedatum en het sofinummer van Katie opgegeven, en de jongen had met zijn gouden pen een formulier op een klembord ingevuld. Toen dat gebeurd was, zei hij met een fluweelzachte stem, een jongere versie van de stem van zijn vader: ‘Goed, goed. Wel, meneer Marcus, wordt het een traditionele katholieke ceremonie? Een wake, een mis?’
‘Ja.’
‘Dan stel ik voor dat we de wake hier op woensdag houden.’
Jimmy knikte. ‘De kerk is al voor donderdagmorgen negen uur gereserveerd.’
‘Negen uur,’ zei de jongen, en hij noteerde dat. ‘Hebt u aan een tijdstip voor de wake gedacht?’
‘We doen er twee,’ zei Jimmy. ‘Tussen drie en vijf uur. En tussen zeven en negen uur.’
‘Zeven tot negen,’ herhaalde de jongen terwijl hij het opschreef. ‘Ik zie dat u foto’s hebt meegebracht. Goed, goed.’
Jimmy keek naar de stapel ingelijste foto’s op zijn schoot: Katie op haar eindexamenfeest. Katie en haar zusjes op het strand. Katie en hij bij de opening van de Cottage Market, toen ze acht was. Katie met Eve en Diane. Katie, Annabeth, Jimmy, Nadine en Sara in het Six Flagspretpark. Katies zestiende verjaardag.
Hij legde de stapel op de stoel naast hem en kreeg een branderig gevoel in zijn keel dat wegging toen hij slikte.
‘Hebt u aan bloemen gedacht?’ vroeg Ambrose Reed.
‘Ik heb vanmiddag een bestelling bij Knopfler gedaan,’ zei hij.
‘En de advertentie?’
Jimmy keek de jongen voor het eerst aan. ‘De advertentie?’
‘Ja,’ zei de jongen, en hij keek weer op zijn klembord. ‘Hoe de advertentie in de krant moet luiden. Wij kunnen de tekst opstellen, als u ons de elementaire informatie geeft die u erin wilt hebben. Als u liever donaties in plaats van bloemen hebt – dat soort dingen.’
Jimmy wendde zich van de geruststellende ogen van de jongen af en keek naar de vloer. Beneden hen, ergens in het souterrain van dit witte Victoriaanse huis, lag Katie in de balsemkamer. Ze was naakt geweest toen Bruce Reed en deze jongen en zijn twee broers aan haar werkten, haar schoonmaakten, haar opknapten, haar balsemden. Hun koele, gemanicuurde handen zouden over haar lichaam gaan. Ze zouden delen van haar lichaam oplichten. Ze zouden haar kin tussen duim en wijsvinger nemen en opzij draaien. Ze zouden met kammen door haar haar gaan.
Hij stelde zich voor hoe zijn kind daar naakt lag, alle kleur aan haar huid onttrokken, om nog één keer te worden aangeraakt, en wel door deze vreemden – misschien met respect, maar dan wel met een gevoelloos, klinisch respect. En dan zouden er in de kist satijnen kussens achter haar hoofd worden gelegd en zou ze met het onbeweeglijke gezicht van een pop en in haar favoriete blauwe jurk naar de rouwkamer worden gebracht. Ze zou worden bekeken en er zou bij haar worden gebeden en mensen zouden haar becommentariëren en verdriet om haar hebben, en uiteindelijk zou ze worden begraven. Ze zou in een kuil worden neergelaten door mannen die haar ook niet hadden gekend, en Jimmy kon het ploffen van het zand al horen alsof hij bij haar in de kist lag.
En ze zou in het donker liggen, met twee meter aarde boven zich, totdat die aarde overging in gras en open lucht die ze nooit zou zien of voelen of ruiken. Ze zou daar duizend jaar liggen, zonder de voetstappen te kunnen horen van de mensen die haar grafsteen kwamen bezoeken, zonder iets te horen van de wereld die ze had achtergelaten, want al die aarde zat ertussen.
Ik ga hem doden, Katie. Op de een of andere manier zal ik hem vinden voordat de politie hem vindt, en dan ga ik hem doden. Ik ga hem in een gat stoppen dat veel erger is dan het gat waar jij in gaat. Ik zal zorgen dat er niets voor ze overblijft om te balsemen. Niets om over te rouwen. Ik zal hem laten verdwijnen alsof hij nooit heeft geleefd, alsof zijn naam en alles wat hij was – of denkt dat hij op dit moment is – alleen maar een droom was die in een ommezien door iemands hoofd ging en al vergeten was voordat die persoon wakker werd.
Ik ga de man vinden die jou op die tafel beneden heeft gebracht, en ik zal hem vernietigen. En zíjn dierbaren – als hij die heeft – zullen het nog moeilijker hebben dan de jouwe, Katie. Want ze zullen nooit zeker weten wat er met hem is gebeurd.
En je hoeft je niet af te vragen of ik daartoe in staat ben, meisje. Papa is daartoe in staat. Jij hebt het nooit geweten, maar papa heeft al eerder gedood. Papa heeft gedaan wat gedaan moest worden. En hij kan het opnieuw doen.
Hij keek Bruces zoon weer aan, die nog zo onervaren in dit werk was dat lange stilten hem nerveus maakten.
Jimmy zei: ‘Ik wil graag dat er komt te staan: “Marcus, Katherine Juanita, innig geliefde dochter van James en Marita, zaliger, stief-dochter van Annabeth, en zuster van Sara en Nadine...”’
Sean zat met Annabeth Marcus op de achterveranda. Ze nam kleine slokjes uit een glas witte wijn en rookte haar sigaretten half op voordat ze ze uitdrukte. Hij zag haar gezicht in het licht van de gloeilamp die boven hen hing. Het was een sterk gezicht, waarschijnlijk nooit aantrekkelijk geweest, maar altijd opvallend. Ze was wel gewend dat er naar haar werd gekeken, vermoedde Sean, en toch wist ze waarschijnlijk niet waarom ze de moeite waard was. Ze deed Sean een beetje aan Jimmy’s moeder denken, maar dan zonder berusting en verslagenheid, en ze deed Sean ook aan zijn eigen moeder denken, die zichzelf altijd volkomen en moeiteloos onder controle had gehad, en in dat opzicht deed ze hem ook aan Jimmy denken. Hij kon zich voorstellen dat Annabeth Marcus plezier had, maar nooit frivool plezier.
‘Nou,’ zei ze tegen Sean terwijl hij een sigaret voor haar aanstak, ‘wat ga je vanavond doen, als iemand je hier bij mij komt aflossen?’
‘Ik ben niet – ’
Ze wuifde het weg. ‘Ik stel het op prijs. Nou, wat ga je doen?’ ‘Ik ga bij mijn moeder op bezoek.’
‘O ja?’
Hij knikte. ‘Ze is jarig. Ik ga het vieren met haar en mijn ouweheer.’
‘O,’ zei ze. ‘En hoe lang ben je gescheiden?’
‘Dat is te zien?’
‘Je draagt die scheiding als een pak.’
‘Aha. Nou, we zijn iets meer dan een jaar uit elkaar.’ ‘Ze woont hier?’
‘Niet meer. Ze reist.’
‘Je zegt dat nogal venijnig. “Reist.”’
‘O ja?’ Hij haalde zijn schouders op.
Ze stak haar hand op. ‘Ik vind het erg dat ik je dit steeds weer aandoe – mezelf van Katie afleiden door over jou te beginnen. Dus je hoeft geen antwoord op mijn vragen te geven. Ik ben alleen maar nieuwsgierig, en jij bent een interessante man.’
Hij glimlachte. ‘Nee, dat ben ik niet. Ik ben eigenlijk erg saai, Annabeth. Als je mijn baan wegneemt, is er niets meer van me over.’
‘Dat kan ik bijna niet geloven, Sean, dat jij saai bent. Maar weet je wat zo vreemd is?’
‘Nou, wat dan?’
Ze draaide zich op haar stoel om en keek hem aan. ‘Je komt niet op me over als iemand die spookbekeuringen zou uitschrijven.’
‘Waarom niet?’
‘Het lijkt zo kinderachtig,’ zei ze. ‘En jij lijkt me geen kinderachtige man.’
Sean haalde zijn schouders op. In zijn ervaring was iedereen wel eens kinderachtig. Daar verviel je in, vooral wanneer het je tegenzat.
Meer dan een jaar had hij met niemand over Lauren gesproken – niet met zijn ouders, zijn weinige vage vrienden, zelfs niet met de politiepsycholoog die de baas hem nadrukkelijk had aanbevolen toen op het bureau algemeen bekend was geworden dat Lauren bij hem weg was. Maar nu zat hij naast Annabeth, een vreemde die een groot verlies had geleden, en merkte hij dat ze echt geïnteresseerd was in zijn verlies, dat ze het wilde delen of meebeleven of iets van die strekking, dat ze wilde weten dat ze niet de enige was, nam Sean aan.
‘Mijn vrouw is toneelmeester,’ zei hij rustig. ‘Bij reizende theatervoorstellingen, weet je wel? Lord of the Dance heeft vorig jaar door het land gereisd – met mijn vrouw als toneelmeester. Dat soort dingen. Ze doet er nu ook een – Annie Get Your Gun, geloof ik. Eerlijk gezegd weet ik het niet zeker. Wat ze dit jaar ook maar aan het herkauwen zijn. We vormden een vreemde combinatie. Ik bedoel, ons werk, hoe zou daar meer verschil in kunnen zitten?’
‘Maar je hield van haar,’ zei Annabeth.
Hij knikte. ‘Ja. Nog steeds.’ Hij haalde diep adem, leunde in zijn stoel achterover en hield de lucht even binnen. ‘Die man die ik met die bekeuringen opzadelde, dat was...’ Seans mond werd droog en hij schudde zijn hoofd, had plotseling zin om van die veranda weg te gaan, weg van dat huis.
‘Hij was een rivaal?’ zei Annabeth met zachte stem.
Sean haalde een sigaret uit het pakje en stak hem aan. Hij knikte. ‘Dat is er een mooi woord voor. Ja, laten we het zo noemen. Een rivaal. En mijn vrouw en ik hadden toen net een moeilijke tijd. We waren geen van beiden veel thuis, enzovoort. En die, eh, rivaal – die maakte werk van haar.’
‘En jij reageerde slecht,’ zei Annabeth. Een constatering, geen vraag. Sean rolde met zijn ogen in haar richting. ‘Ken jij iemand die dan goed reageert?’
Annabeth keek hem strak aan, een blik om te kennen te geven dat ze sarcasme niet zijn stijl vond, of misschien hield ze niet van sarcasme in het algemeen.
‘Maar je houdt nog van haar.’
‘Ja. En ik denk dat zij ook nog van mij houdt.’ Hij drukte zijn sigaret uit. ‘Ze belt me steeds. Belt me en zegt dan geen woord.’
‘Wacht, ze. – ’
‘Ik weet het,’ zei hij.
‘ – belt je op en zegt dan niets?’
‘Ja. Dat doet ze nu al zo’n acht maanden.’
Annabeth lachte. ‘Hou me ten goede, maar dat is het gekste wat ik in een hele tijd heb gehoord.’
‘Ik zal je niet tegenspreken.’ Hij zag een vlieg op de kale gloeilamp afkomen en weer wegschieten. ‘Ik denk dat ze op een gegeven moment wel gaat praten. Daar wacht ik op.’
Hij hoorde haar vage gegrinnik wegsterven in de duisternis, en de echo van dat lachje bracht hem in verlegenheid. Een tijdlang zaten ze in stilte te roken, luisterend naar het zoemen van de vlieg die het niet kon laten om telkens weer op het licht af te gaan.
‘Hoe heet ze?’ vroeg Annabeth. ‘Je hebt de hele tijd niet één keer haar naam genoemd.’
‘Lauren,’ zei hij. ‘Ze heet Lauren.’
Haar naam hing een tijdje in de lucht, als een losse draad uit een spinnenweb.
‘En je hebt van haar gehouden sinds jullie kinderen waren?’
‘Ongeveer vanaf mijn zestiende,’ zei hij. ‘Ja, we waren nog kinderen.’
Hij herinnerde zich een onweersbui in november, toen zij tweeën elkaar voor het eerst hadden gekust, in een portiek. Ze had kippenvel gehad en ze hadden alle twee gebeefd.
‘Misschien is dat het probleem,’ zei Annabeth.
Sean keek haar aan. ‘Dat we geen kinderen meer zijn?’
‘Tenminste een van jullie niet,’ zei ze.
Sean vroeg niet wie.
‘Jimmy zei dat je hem had verteld dat Katie van plan was met Brendan Harris weg te lopen.’
Sean knikte.
‘Nou, zo gaat dat, hè?’
Hij draaide zich naar haar om. ‘Wat bedoel je?’
Ze blies rook naar de lege waslijn. ‘Die domme dromen die je hebt als je jong bent. Ik bedoel, Katie en Brendan Harris zouden een nieuw leven opbouwen in Las Vegas? Hoe lang zou dat kleine paradijs hebben geduurd? Misschien tot aan hun tweede caravanpark, hun tweede kind, maar vroeg of laat zou het tot hen doorgedrongen zijn – het leven is niet een kwestie van lang en gelukkig, en van gouden zonsondergangen en dat soort onzin. Het leven is werken. Degene van wie je houdt, is je grote liefde bijna nooit waard. Want níemand is dat waard en misschien verdient ook niemand het om die last te dragen. Je wordt altijd teleurgesteld. Je wordt teleurgesteld en je vertrouwen wordt beschaamd en je hebt een heleboel rotdagen. Je verliest meer dan dat je wint. Je haat degene van wie je houdt en tegelijk houd je zielsveel van hem. Maar ach, je stroopt je mouwen op en je werkt – aan alles – want dat is de kern van het volwassen worden.’
‘Annabeth,’ zei Sean. ‘Heeft iemand je ooit verteld dat je een harde vrouw bent?’
Ze draaide haar hoofd naar hem toe, met haar ogen dicht en met een dromerige glimlach op haar gezicht. ‘De hele tijd.’
Brendan Harris ging die avond naar zijn kamer en zag daar de koffer onder zijn bed. Hij had hem volgestouwd met korte broeken en Hawaiishirts, een colbertje en twee spijkerbroeken, maar geen truien of wollen broeken. Hij had ingepakt wat hij dacht dat ze in Las Vegas zouden dragen, geen winterkleding, want hij en Katie hadden afgesproken dat ze nooit meer een sneeuwbui of een uitverkoop van thermale sokken bij de Kmart of een voorruit met een laagje ijs wilden meemaken. Dus toen hij de koffer openmaakte, zag hij een bonte mengeling van pastelkleuren en bloempatronen, een explosie van zomerse uitbundigheid.
Zo hadden ze willen zijn. Gebruind en ontspannen, hun lichaam niet verzwaard door zware schoenen of jassen of de verwachtingen van andere mensen. Ze zouden drankjes met grappige namen uit daiquiri-glazen hebben gedronken en middagen in het zwembad van het hotel hebben doorgebracht, en hun huid zou naar zonnebrandolie en chloor hebben geroken. Ze zouden de liefde hebben bedreven in een kamer die gekoeld werd door airconditioning en toch verwarmd werd door de zon die tussen de zonwering door scheen, en als ’s avonds alles was afgekoeld, zouden ze hun beste kleren hebben aangetrokken en over de Strip zijn gelopen. Hij zag hen tweeën dat doen alsof hij er van ver weg naar keek, vanuit een hoog gebouw: de twee minnaars wandelden door het schijnsel van de neonlichten, en die lichten speelden met hun waterig rood en geel en blauw op het zwarte asfalt. En daar waren ze – Brendan en Katie – ze liepen loom over het midden van de brede boulevard, nietig tussen die immense gebouwen, met de casinogeluiden die door de deuren naar buiten drongen.
Naar welke wil je vanavond, schat?
Kies jij maar.
Nee, kies jij.
Nee, kom nou, jij mag kiezen.
Goed. Die daar?
Ziet er goed uit.
Dan doen we die.
Ik hou van je, Brendan.
Ik hou ook van jou, Katie.
En ze zouden de met dik tapijt beklede trap tussen de witte zuilen zijn opgelopen, het rumoer in van het rokerige paleis. Ze zouden dat hebben gedaan als man en vrouw, aan het begin van hun leven met elkaar, eigenlijk nog kinderen, en East Buckingham zou een miljoen kilometer achter hen liggen en zich met elke stap die ze zetten nog een extra miljoen kilometer terugtrekken.
Zo zou het zijn geweest.
Brendan ging op de vloer zitten. Hij moest gewoon even zitten. Een seconde of twee. Hij zat daar en trok de zolen van zijn hoge sportschoenen naar elkaar toe en greep als een kleine jongen zijn enkels vast. Hij schommelde een beetje heen en weer, liet zijn kin op zijn borst zakken en sloot zijn ogen, en toen voelde hij dat de pijn even wat minder werd. Hij vond rust in de duisternis en in zijn schommelende beweging.
En toen was het voorbij, en Katies verdwijning van de aarde – haar totale afwezigheid – zwom door zijn bloed terug en hij voelde zich verpulverd.
Er was een pistool in het huis. Het was van zijn vader geweest en zijn moeder had het achter de losse plafondlat boven de bijkeuken laten liggen, waar zijn vader het altijd had bewaard. Je kon op het aanrecht van de bijkeuken zitten en je hand onder de rand van de gekromde houten deklijst steken, en dan tastte je langs de drie latten daar tot je het gewicht van het pistool voelde. Daarna hoefde je alleen maar een lat omhoog te duwen, je hand door de opening te steken en je vingers om het pistool te sluiten. Het had daar al gelegen sinds Brendan zich kon herinneren, en het was een van zijn eerste herinneringen dat hij laat op een avond uit de badkamer gestrompeld kwam en zijn vader zijn hand onder de deklijst vandaan zag trekken. Brendan had zelfs een keer het pistool te voorschijn gehaald en aan zijn vriend Jerry Diventa laten zien toen ze dertien waren, en Jerry had er met grote ogen naar gekeken en gezegd: ‘Leg terug, leg terug.’ Het zat onder het stof en misschien was er nog nooit mee geschoten, maar Brendan wist dat hij het alleen maar hoefde schoon te maken.
Vanavond zou hij het pistool pakken. Hij kon naar Café Society lopen, waar Roman Fallow rondhing, of naar Atlantic Auto Glass, dat eigendom van Bobby O’Donnell was en waar hij volgens Katie veel van zijn zaken vanuit het kantoortje regelde. Hij kon naar een van die twee plaatsen gaan – of beter nog, naar beide – en het pistool van zijn vader op elk van hun gezichten richten en de trekker overhalen, keer op keer op keer, totdat het wapen leeg was en klikte en Roman en Bobby nooit meer een vrouw konden doden.
Hij kon dat doen. Hij kon het toch? In films deden ze het ook. Bruce Willis, man, als iemand de vrouw doodde van wie hij hield, ging hij niet op de vloer zitten, met zijn handen om zijn enkels, schommelend als een imbeciel. Dan pakte hij zijn wapen. Ja toch?
Brendan stelde zich Bobby’s vlezige gezicht in zijn vizier voor, en hoe hij zou smeken: Nee, alsjeblieft, Brendan! Nee, alsjeblieft!
En Brendan zou dan iets cools zeggen in de trant van: ‘Híer heb je je alsjeblieft, klootzak. Hier heb je je alsjeblieft tot in de hel.’
Toen begon hij te huilen, nog steeds schommelend, nog steeds met zijn handen om zijn enkels, want hij wist dat hij geen Bruce Willis was, en Bobby O’Donnell was een echte persoon, niet iets uit een film, en het pistool moest worden schoongemaakt, grondig worden schoongemaakt, en hij wist niet eens of er kogels bij waren, want hij wist niet eens hoe hij het ding moest openmaken, en trouwens, zou zijn hand niet beven? Zou zijn hand niet beven en schudden zoals zijn vuist altijd deed toen hij een kind was en wist dat er geen uitweg meer was, dat hij echt zou moeten vechten? Het leven was geen film, verdomme, het was... het leven, verdomme. Het ging allemaal niet zoals in een film, waarin de held in twee uur moest winnen, zodat je wist dat hij zóu winnen. Brendan wist niet van zichzelf of hij een held was; hij was negentien en hij had nog nooit voor zo’n uitdaging gestaan. Maar hij wist niet of hij iemands zaak kon binnenlopen – dat wil zeggen, als de deuren niet op slot zaten en als er niet allemaal andere kerels rondhingen – en iemand in zijn gezicht kon schieten. Hij wist gewoon niet of hij dat kon.
Maar hij miste haar. Hij miste haar zo verschrikkelijk, en het verdriet omdat ze er niet was – en er nooit meer zou zijn – deed hem zoveel pijn dat hij íets moest doen, wat dan ook, al was het alleen maar om dat gevoel gedurende één ellendige seconde van zijn verwoeste leven te laten ophouden.
Goed, besloot hij. Goed. Morgen maak ik het pistool schoon. Ik maak het schoon en zorg dat er kogels in zitten. Dat kan ik doen. Ik kan het pistool schoonmaken.
Op dat moment kwam Ray de kamer in. Hij droeg zijn Rollerblades nog en gebruikte zijn nieuwe hockeystick als wandelstok om op zijn wankele enkels naar het bed te zigzaggen. Brendan stond vlug op en veegde de tranen van zijn wangen.
Ray trok zijn Rollerblades uit, keek naar zijn broer en gaf toen met gebaren te kennen: ‘Gaat het?’
‘Nee,’ zei Brendan.
‘Kan ik iets doen?’ gebaarde Ray.
‘Het is goed, Ray,’ zei Brendan. ‘Nee, je kunt niets doen. Maar maak je geen zorgen.’
‘Ma zegt dat je beter af bent.’
‘Wat?’ zei Brendan.
Ray herhaalde het.
‘O ja?’ zei Brendan. ‘Hoe komt ze daarbij?’
Ray’s handen begonnen snel te bewegen. ‘Als je wegging, zou ma er kapot van zijn geweest.’
‘Ze zou eroverheen zijn gekomen.’
‘Misschien, misschien niet.’
Brendan keek naar zijn broer, die op het bed zat en naar hem opkeek.
‘Maak me nou niet kwaad, Ray. Goed?’ Hij boog zich dicht naar hem toe, denkend aan dat pistool. ‘Ik hield van haar.’
Ray keek terug, zijn gezicht zo leeg als een rubberen masker.
‘Weet je hoe het is, Ray?’
Ray schudde zijn hoofd.
‘Het is of je alle antwoorden van een examen weet zodra je aan je tafel gaat zitten. Het is of je weet dat alles de rest van je leven goed zal komen. Je wordt een groot succes. Het komt helemaal goed met je. Je zult altijd met een opgelucht gevoel rondlopen, want je hebt gewónnen.’ Hij wendde zich van zijn broer af. ‘Zo is het.’
Ray tikte tegen de stijl van het bed om zijn aandacht te trekken en gebaarde toen: ‘Je zult dat gevoel opnieuw hebben.’
Brendan liet zich op zijn knieën zakken en duwde zijn gezicht tegen dat van Ray aan. ‘Nee. Snap je dat? Nee.’
Ray trok zijn voeten op het bed en ging achteruit, en Brendan schaamde zich, maar hij was nog steeds kwaad, want dat had je met mensen die niet konden praten – ze gaven je het gevoel dat je dom was omdat je wel praatte. Alles wat Ray zei, kwam er bondig uit, precies zoals hij het bedoelde. Hij wist niet wat het was om naar woorden te zoeken of over woorden te struikelen, want zijn spraak ging sneller dan zijn hersenen.
Brendan wilde alles eruit gooien. Hij wilde dat zijn woorden er in een stroom uitkwamen, een hartstochtelijk, niet helemaal rationeel maar volkomen eerlijk eerbetoon aan Katie en wat ze voor hem had betekend. Hij wilde vertellen wat voor gevoel het was geweest om zijn neus tegen haar hals te drukken, in dít bed, en om een van zijn vingers achter haar vinger te haken, en om ijs van haar kin te likken en naast haar in een auto te zitten en haar blik te zien verspringen als ze een kruispunt naderden, en haar te horen praten en slapen en snurken en...
Hij zou zo wel uren willen doorgaan. Hij wilde dat iemand naar hem luisterde en begreep dat taal niet alleen iets was om ideeën of meningen over te brengen. Soms kon je met taal proberen een heel mensenleven onder woorden te brengen. En hoewel je al voordat je je mond opendeed wist dat het niet zou lukken, ging het juist om het proberen. Het proberen was het enige dat je had.
Maar Ray zou dat nooit kunnen begrijpen. Woorden waren voor Ray behendige vingerbewegingen, snelle manoeuvres van je hand. Woorden waren aan Ray niet besteed. Communicatie was voor hem geen punt. Je zei precies wat je bedoelde, en dan was je klaar. Als Brendan zou proberen zijn verdriet en emoties aan zijn broer uit te leggen, zou hij zich daarna alleen maar schamen. Het zou niet helpen.
Hij keek naar zijn angstige kleine broertje, dat zich op het bed had teruggetrokken en hem met grote ogen aankeek, en hij stak zijn hand uit.
‘Sorry.’ Hij hoorde dat zijn stem oversloeg. ‘Sorry, Ray. Goed? Ik wilde je niet overdonderen.’
Ray pakte zijn hand vast en stond op.
‘Dus het is goed?’ gebaarde hij, zijn blik op Brendan gericht alsof hij klaarstond om bij de volgende uitbarsting meteen het raam uit te duiken.
‘Het is goed,’ gebaarde Brendan terug. ‘Ja, het is wel goed.’