13
Lichten
‘Er is boven een kantine,’ zei Sean tegen Jimmy. ‘Zullen we daar koffie gaan drinken?’
Jimmy bleef bij het lichaam van zijn dochter staan. Er lag weer een laken overheen, en Jimmy lichtte de bovenhoek van dat laken op en keek naar het gezicht van zijn dochter alsof hij vanaf de bovenrand van een diepe put naar haar keek en erover dacht om achter haar aan te duiken. ‘Ze hebben een kantine in hetzelfde gebouw als deze ruimte hier?’
‘Ja. Het is een groot gebouw.’
‘Raar idee,’ zei Jimmy met een stem zonder enige kleur. ‘Denk je dat als de pathologen daar binnenkomen, alle anderen aan de andere kant van de zaal gaan zitten?’
Sean vroeg zich af of dit een vroeg stadium van shock was. ‘Ik weet het niet, Jimmy.’
‘Meneer Marcus,’ zei Whitey, ‘we wilden u graag een paar vragen stellen. Ik weet dat dit een moeilijke tijd is, maar...’
Jimmy liet het laken weer over het gezicht van zijn dochter zakken. Zijn lippen bewogen, maar er kwamen geen geluiden uit zijn mond. Hij keek Whitey aan alsof hij het vreemd vond hem in de kamer aan te treffen, met zijn pen boven zijn notitieboekje. Hij keek om, keek Sean aan.
‘Heb je er ooit bij stilgestaan,’ zei Jimmy, ‘dat zelfs de kleinste beslissing de hele richting van je leven kan veranderen?’
Sean bleef hem aankijken. ‘Hoezo?’
Jimmy’s gezicht was bleek en leeg en richtte zijn ogen omhoog alsof hij zich probeerde te herinneren waar hij zijn autosleutels had gelaten.
‘Ik heb eens gehoord dat Hitlers moeder hem bijna had laten aborteren maar daar op het laatste moment van afzag. Ik hoorde dat hij uit Wenen wegging omdat hij zijn schilderijen niet kon verkopen. Maar als hij nu eens wél een schilderij had verkocht, Sean? Of als zijn moeder hem had laten wegmaken? Dan zouden we nu in een andere wereld leven. Weet je? Of als je bijvoorbeeld op een ochtend je bus mist, zodat je een tweede kop koffie neemt en meteen ook maar een kraslot koopt. Dat kraslot levert een enorme prijs op. Plotseling hoef je niet meer met de bus. Je rijdt in een Lincoln naar je werk. Maar je krijgt een auto-ongeluk en komt om het leven. En dat alles omdat je op een dag je bus miste.’
Sean keek Whitey aan. Whitey haalde zijn schouders op.
‘Nee,’ zei Jimmy. ‘Dat moet je niet doen. Je moet hem niet aankijken alsof ik gek ben. Ik ben niet gek. Ik heb geen shock.’
‘Goed, Jim.’
‘Ik zeg alleen maar dat er draden lopen, hè? Draden in onze levens. Als je aan zo’n draad trekt, beïnvloedt dat al het andere. Stel je voor dat het in Dallas regende en dat Kennedy niet in een convertible was gaan rijden. Of dat Stalin op het seminarie was gebleven. Als jij en ik, Sean, als jij en ik nu eens met Dave Boyle in die auto waren gestapt.’
‘Wat?’ zei Whitey. ‘Welke auto?’
Sean hield zijn hand naar hem op en zei tegen Jimmy: ‘Ik kan je niet helemaal volgen.’
‘O nee? Als wij in die auto waren gestapt, zou ons leven heel anders zijn verlopen. Mijn eerste vrouw, Marita, Katies moeder? Ze was zo mooi. Ze was vorstelijk mooi. Weet je hoe sommige Latijnse-Amerikaanse vrouwen kunnen zijn? Prachtig. En dat wist ze. Als een man haar wilde benaderen, moest hij een paar grote ballen hebben. En die had ik. Op mijn zestiende was ik Koning Shit. Ik kende geen angst. En ik benaderde haar, en ik vroeg haar mee uit. En een jaar later – Jezus, ik was zeventien, een kind nog – trouwden we en had ze Katie in haar buik.’
Jimmy liep in langzame, gestage kringen om het lichaam van zijn dochter heen.
‘Nou, Sean, als wij in die auto waren gestapt, en naar god-weetwaar waren gebracht, en als die twee kontneukende griezels god-weetwat met ons hadden gedaan in die vier dagen toen we – hoe oud? – elf waren? Ik denk niet dat ik dan op mijn zestiende zoveel lef zou hebben gehad. Ik denk dat ik een psychiatrisch geval zou zijn geweest, je weet wel, stijf van de Ritalin of weet ik veel. Ik weet dat ik nóóit het lef zou hebben gehad om zo’n zelfverzekerd, beeldschoon meisje als Marita mee uit te vragen. En dus zouden we Katie nooit hebben gehad. En dan zou Katie nooit vermoord zijn. Maar dat werd ze. En dat alles omdat wij niet in die auto stapten, Sean. Begrijp je wat ik bedoel?’
Jimmy keek Sean aan alsof hij op een bevestiging wachtte, maar Sean had geen idee wat hij zou moeten bevestigen. Jim zag eruit alsof hij vergeving zocht – vergeving omdat hij als jongen niet in die auto was gestapt, vergeving omdat hij een kind had verwekt dat vermoord zou worden.
Als Sean aan het joggen was, ging hij soms naar Gannon Street terug, en dan stond hij op de plaats, midden op straat, waar hij en Jimmy en Dave Boyle met elkaar hadden gevochten en waar toen die auto bij hen was gestopt. Soms rook Sean de geur van appels nog die uit die auto was gekomen. En als hij dan heel vlug omkeek, zag hij Dave Boyle op de achterbank van die auto terwijl die de hoek omging. Dan zag hij Dave naar hen omkijken, in de val en uit het zicht verdwijnend.
Het was Sean een keer te binnen geschoten – toen hij zo’n tien jaar geleden met vrienden aan het drinken was, want met zijn bloed vol whisky werd Sean altijd filosofisch – dat ze misschien wél in die auto waren gestapt. Alle drie. En dat wat ze nu als hun leven beschouwden eigenlijk alleen maar een droom was. Dat ze alle drie in werkelijkheid nog steeds jongens van elf waren die in een kelder gevangenzaten en zich verbeeldden wat ze zouden zijn geworden als ze ooit waren ontsnapt en waren opgegroeid.
Sean had verwacht dat het idee zou verdwijnen zodra hij weer nuchter werd, maar het was in zijn hoofd blijven zitten, als een steentje in de zool van zijn schoen.
En daarom stond hij soms in Gannon Street voor zijn oude huis en ving hij vanuit zijn ooghoek een glimp op van Dave Boyle die uit het zicht verdween. Dan had hij weer de geur van appels in zijn neusgaten en dacht hij: Nee, kom terug.
Hij keek in Jimmy’s klaaglijke, woedende ogen. Hij wilde iets zeggen. Hij wilde hem vertellen dat hij er ook over had nagedacht wat er zou zijn gebeurd als ze in die auto waren gestapt – dat de gedachte aan wat zijn leven had kunnen zijn hem soms kwelde, soms ergens in de lucht hing, door de wind werd meegevoerd als de echo van een naam die vanuit een raam was geroepen. Hij wilde Jimmy vertellen dat hij soms zwetend zijn oude droom beleefde, die waarin de straat zijn voeten vastgreep en hem naar die open deur trok. Hij wilde hem vertellen dat hij sinds die dag niet goed had geweten wat hij met zijn leven aan moest, dat hij een man was die zich vaak licht voelde door zijn eigen gewichtloosheid, door zijn persoonlijkheid zonder substantie.
Maar ze stonden in een lijkenhuis, met Jimmy’s dochter op een stalen tafel tussen hen in en Whitey’s pen boven het papier, dus Sean kon tegen Jimmy, die hem smekend bleef aankijken, alleen maar zeggen: ‘Kom, Jim. Laten we die koffie gaan drinken.’ Annabeth Marcus was in Seans ogen een lastige tante. Ze zat laat op de zondagmiddag in een koude gemeentekantine met een geur van cellofaan en opgewarmd voedsel, zeven verdiepingen boven een lijkenhuis, en praatte met koude rechercheurs over haar stiefdochter, en Sean kon merken dat het haar kapotmaakte maar dat ze weigerde te bezwijken. Haar ogen waren rood, maar Sean wist al na een paar minuten dat ze niet zou huilen. Niet in hun bijzijn. O nee.
Terwijl ze praatten moest ze zich een paar keer onderbreken om op adem te komen. Haar keel sloot zich soms midden in een zin, alsof een vuist zich door haar borst heen had gewerkt en tegen haar organen drukte. Dan legde ze haar hand op haar borst en deed haar mond een beetje verder open en wachtte tot ze genoeg zuurstof had om verder te gaan.
‘Ze kwam zaterdag om halfvijf thuis van haar werk op de zaak.’
‘Welke zaak was dat, mevrouw Marcus?’
Ze wees naar Jimmy. ‘Mijn man is eigenaar van de Cottage Market.’
‘Op de hoek van East Cottage en Buckingham Avenue?’ zei Whitey. ‘De beste koffie van de hele stad.’
Annabeth ging verder: ‘Ze kwam thuis en ging onder de douche. Daarna gingen we eten – of nee, zij at niet. Ze zat bij ons, praatte tegen de meisjes, maar ze at niet. Ze zei dat ze met Eve en Diane uit eten ging.’
‘De meisjes met wie ze uitging,’ zei Whitey tegen Jimmy.
Jimmy knikte.
‘Dus ze at niet...’ zei Whitey.
‘Maar ze bleef bij de meisjes,’ zei Annabeth, ‘onze meisjes, haar zusjes. En ze praatten over de optocht van volgende week en Nadines eerste communie. En toen zat ze een tijdje in haar kamer te telefoneren, en om een uur of acht ging ze weg.’
‘Weet u met wie ze telefoneerde?’
Annabeth schudde haar hoofd.
‘De telefoon in haar kamer,’ zei Whitey. ‘Een privé-lijn?’
‘Ja.’
‘Hebt u er bezwaar tegen als we bij het telefoonbedrijf de gegevens van die lijn opvragen?’
Annabeth keek Jimmy aan en Jimmy zei: ‘Nee. Geen bezwaar.’
‘Dus ze ging om acht uur weg. Voor zover u weet om met haar vriendinnen Eve en Diane uit te gaan?’
‘Ja.’
‘En u was om die tijd nog in de zaak, meneer Marcus?’
‘Ja. Ik stond zaterdag van twaalf tot acht uur in de zaak.’
Whitey sloeg een bladzijde van zijn notitieboekje om en keek hen beiden met een vaag glimlachje aan. ‘Ik weet dat dit moeilijk is, maar u doet het erg goed.’
Annabeth knikte en keek haar man aan. ‘Ik heb Kevin gebeld.’
‘O ja? Heb je met de meisjes gepraat?’
‘Ik heb met Sara gepraat. Ik heb alleen tegen haar gezegd dat we gauw thuis zouden zijn. Verder heb ik haar niets verteld.’
‘Vroeg ze naar Katie?’
Annabeth knikte.
‘Wat zei je?’
‘Ik zei alleen dat we gauw thuis zouden zijn,’ zei Annabeth, en Sean hoorde dat haar stem oversloeg bij het woord ‘gauw’.
Zij en Jimmy keken Whitey weer aan en hij glimlachte weer kalmerend.
‘Ik wil u verzekeren – en dit komt rechtstreeks van het grote bureau in het gemeentehuis – dat deze zaak de hoogste prioriteit krijgt. En we zullen geen fouten maken. Rechercheur Devine hier heeft opdracht gekregen aan deze zaak te werken omdat hij een vriend van de familie is en onze baas weet dat hij daardoor des te harder zal werken. Hij zal voortdurend met me samenwerken en we zullen de man vinden die uw dochter kwaad heeft gedaan.’
Annabeth keek Sean vragend aan. ‘Vriend van de familie? Ik ken u niet.’
Whitey trok een nors gezicht. Hij voelde zich uit balans gebracht.
‘Uw man en ik zijn vrienden geweest, mevrouw Marcus.’
‘Lang geleden,’ zei Jimmy.
‘Onze vaders werkten met elkaar.’
Annabeth knikte. Ze begreep het nog steeds niet helemaal.
‘Meneer Marcus,’ zei Whitey, ‘u bracht een groot deel van de zaterdag met uw dochter in de zaak door. Dat is toch zo?’
‘Ja en nee,’ zei Jimmy. ‘Ik was het grootste deel van de tijd achterin. Katie stond achter de kassa’s.’
‘Maar herinnert u zich iets bijzonders? Gedroeg ze zich vreemd? Gespannen? Angstig? Had ze misschien een confrontatie met een klant?’
‘Niet terwijl ik er was. Ik zal u het nummer geven van de man die ’s morgens met haar heeft gewerkt. Misschien herinnert hij zich iets dat is gebeurd voordat ik kwam.’
‘Dat stellen we op prijs, meneer. Maar terwijl u er was?’
‘Ze was zichzelf. Ze was gelukkig. Misschien een beetje...’
‘Ja?’
‘Nee, niets.’
‘Meneer, de kleinste bijzonderheid zou momenteel van belang kunnen zijn.’
Annabeth boog zich naar voren. ‘Jimmy?’
Jimmy keek hen allemaal met een verlegen grimas aan. ‘Het is niets. Het was... Ik keek op een gegeven moment van mijn bureau op en ze stond in de deuropening. Ze stond daar alleen maar, dronk cola door een rietje, en ze keek naar me.’
‘Ze keek naar u.’
‘Ja. En heel even zag ze er precies zo uit als op een dag toen ze vijf was en ik haar even in de auto wilde achterlaten omdat ik naar de winkel moest. Die keer barstte ze in tranen uit, want ik was net uit de gevangenis teruggekomen en haar moeder was net doodgegaan en ik denk dat ze toen dacht dat als je haar verliet, al was het maar even, je niet terug zou komen. Dus zo keek ze, begrijpt u? Ik bedoel, of ze uiteindelijk nu huilde of niet, ze had een gezicht alsof ze zich erop voorbereidde dat ze me nooit meer zou zien.’ Jimmy schraapte zijn keel en slaakte een diepe zucht die zijn ogen groter maakte. ‘Hoe dan ook, ik had die uitdrukking al heel wat jaren niet op haar gezicht gezien, misschien wel zeven of acht jaren, maar zaterdag keek ze me een paar seconden zo aan.’
‘Alsof ze zich erop voorbereidde dat ze u nooit meer zou zien.’
‘Ja.’ Jimmy zag Whitey dat in zijn boekje noteren. ‘Hé, leid er niet te veel uit af. Het was maar een manier van kijken.’
‘Ik leid er niets uit af, meneer Marcus, dat verzeker ik u. Het is gewoon informatie. Dat is mijn werk – stukjes informatie verzamelen en dan kijken of een paar van die stukjes bij elkaar passen. U zei dat u in de gevangenis zat?’
Annabeth zei erg zachtjes ‘Jezus’ en schudde haar hoofd. Jimmy leunde in zijn stoel achterover. ‘Daar gaan we weer.’ ’Ik vroeg het maar,’ zei Whitey.
‘U zou hetzelfde doen als ik had gezegd dat ik vijftien jaar geleden bij Sears werkte, nietwaar?’ Jimmy grinnikte. ‘Ik heb gezeten voor diefstal. Twee jaar in Deer Island. Noteert u dat maar. Zal dat stukje informatie u helpen de man te vinden die mijn dochter heeft vermoord? Ik bedoel, ik vraag het maar.’
Whitey wierp een blik in Seans richting.
‘Jim,’ zei Sean, ‘niemand wil je hier beledigen. Laten we het er maar niet meer over hebben. Laten we terzake komen.’
‘Terzake,’ zei Jimmy.
‘Was er afgezien van die manier waarop Katie je aankeek,’ zei Sean, ‘nog iets anders bijzonders dat je je kunt herinneren?’
Jimmy nam zijn gedetineerdenblik van Whitey weg en dronk wat koffie. ‘Nee. Niets. Wacht – die jongen, Brendan Harris... Maar nee, dat was vanmorgen.’
‘Wat is er met hem?’
‘Hij is gewoon een jongen uit de buurt. Hij kwam vandaag naar de zaak en vroeg of Katie er was, want hij had verwacht haar te zien. Maar ze kenden elkaar nauwelijks. Het was alleen een beetje vreemd. Het zegt niets.’
Whitey noteerde de naam van de jongen evengoed.
‘Is het mogelijk dat ze met hem omging?’ zei Sean.
‘Nee.’
‘Je weet nooit, Jim...’ zei Annabeth.
‘Ik weet het,’ zei Jimmy. ‘Ze zou niet met die jongen omgaan.’
‘Nee?’ zei Sean.
‘Nee.’
‘Waarom weet je dat zo zeker?’
‘Hé, Sean, wat moet dat? Is dit een kruisverhoor?’
‘Dit is geen kruisverhoor, Jim. Ik vraag je alleen hoe je er zo zeker van kunt zijn dat je dochter niet met die Brendan Harris omging.’
Jimmy blies lucht naar het plafond. ‘Een vader weet dat. Goed?’
Sean besloot er nu niet op in te gaan. Hij knikte Whitey toe.
Whitey zei: ‘Nou, wat denkt u? Met wie ging ze om?’
‘Op het moment met niemand,’ zei Annabeth. ‘Voor zover wij wisten.’
‘En ex-vriendjes? Iemand die misschien nog wrok koestert? Een jongen die ze de bons heeft gegeven of zoiets?’
Annabeth en Jimmy keken elkaar aan en Sean voelde het tussen hen in – een verdachte.
‘Bobby O’Donnell,’ zei Annabeth uiteindelijk.
Whitey legde zijn pen op zijn notitieboekje en keek hen over de tafel aan. ‘We hebben het over dezelfde Bobby O’Donnell?’
‘Ik weet het niet,’ zei Jimmy. ‘Cokedealer en pooier? Ongeveer zevenentwintig?’
‘Dat is hem,’ zei Whitey. ‘We denken dat hij achter veel van de rottigheid zit die de afgelopen twee jaar in uw buurt is uitgehaald.’
‘En toch hebt u hem niet opgepakt.’
‘Nou, meneer Marcus, ten eerste ben ik van de staatspolitie. Als dit misdrijf niet in Penitentiary Park had plaatsgevonden, zou ik hier niet eens zijn. East Buckingham valt voor het grootste deel onder de gemeentepolitie, en ik kan niet namens hen spreken.’
‘Dat zal ik tegen mijn vriendin Connie zeggen,’ zei Annabeth. ‘Bobby en zijn vrienden hebben haar bloemenwinkel in de lucht laten vliegen.’
‘Omdat ze hem niet wilde betalen,’ zei Annabeth.
‘Betalen waarvoor?’
‘Om haar bloemenwinkel niet in de lucht te laten vliegen,’ zei Annabeth, en ze nam weer een slokje koffie. Sean dacht het opnieuw – die vrouw is hard. Die moest je niet als vijandin hebben.
‘Dus uw dochter ging met hem om,’ zei Whitey.
Annabeth knikte. ‘Niet lang. Een paar maanden, hè, Jim? Er kwam in november een eind aan.’
‘Hoe reageerde Bobby daarop?’ vroeg Whitey.
De Marcussen wisselden weer een blik en toen zei Jimmy: ‘Er is op een avond ruzie geweest. Hij kwam met zijn waakhond, Roman Fallow, naar ons huis.’
‘En?’
‘En we maakten duidelijk dat ze moesten vertrekken.’
‘Wie zijn “we”?’
Annabeth zei: ‘Een aantal broers van me wonen boven en onder ons. Ze beschermen Katie altijd.’
‘De Savages,’ zei Sean tegen Whitey.
Whitey legde zijn pen weer op het notitieboekje en drukte de toppen van zijn wijsvinger en duim tegen de huid bij zijn ooghoeken. ‘De gebroeders Savage.’
‘Ja. Hoezo?’
‘Met alle respect, mevrouw, ik ben een beetje bang dat dit zich tot iets lelijks kan ontwikkelen.’ Whitey hield zijn hoofd gebogen en masseerde nu zijn nek. ‘Dit is niet kwetsend bedoeld maar...’
‘Dat zeggen mensen meestal voordat ze iets kwetsends zeggen.’
Whitey keek met een verraste glimlach naar haar op. ‘Uw broers, moet u weten, hebben zelf ook een reputatie.’
Annabeth beantwoordde Whitey’s glimlach met een harde glimlach van zichzelf. ‘Ik weet wat ze zijn, brigadier Powers. U hoeft er niet omheen te draaien.’
‘Een vriend van me bij Ernstige Delicten vertelde me een paar maanden geleden dat O’Donnell aanstalten maakte om in de woeker en de heroïne te gaan. En dat zijn, heb ik gehoord, exclusieve domeinen van de Savages.’
‘Niet in de Flats.’
‘Wat bedoelt u, mevrouw?’
‘Niet in de Flats,’ zei Jimmy, met zijn hand op die van zijn vrouw. ‘Ze doen dat soort dingen niet in hun eigen buurt.’
‘Maar wel in de buurt van iemand anders,’ zei Whitey, en hij liet dat even op tafel liggen. ‘Hoe dan ook, dan is er een vacuüm in de Flats. Nietwaar? Een vacuüm dat kan worden uitgebuit. En als mijn informatie correct is, was Bobby O’Donnell van plan om dat te gaan doen.’
‘En?’ zei Jimmy. Hij kwam een beetje van zijn stoel.
‘En?’
‘En wat heeft dat met mijn dochter te maken?’
‘Alles,’ zei Whitey, en hij spreidde zijn armen. ‘Alles, meneer Marcus, want beide kanten hadden maar één klein excuus nodig om een oorlog te beginnen. En nu hebben ze dat.’
Jimmy schudde zijn hoofd, met een bittere grijns bij zijn mondhoeken.
‘O, u denkt van niet, meneer Marcus?’
Jimmy keek op. ‘Ik denk dat mijn buurt binnenkort gaat verdwijnen, brigadier. En tegelijk daarmee verdwijnt de misdaad. En dat komt dan niet door de Savages of de O’Donnells of doordat de politie ze klein krijgt. Het komt doordat de rente laag is en de vastgoedbelasting hoog wordt en iedereen naar de stad terug wil verhuizen omdat de restaurants in de buitenwijken waardeloos zijn. En die mensen die in de stad gaan wonen, zijn meestal niet de types die heroïne nodig hebben, of zes kroegen per blok, of een keertje pijpen voor tien dollar. Ze hebben een goed leven. Ze houden van hun werk. Ze hebben een toekomst en betalen belastingen en hebben mooie Duitse auto’s. Dus als ze naar de stad komen – en ze komen – zullen de misdaad en de halve buurt vertrekken. Dus ik zou maar niet zo bang zijn dat Bobby O’Donnell en mijn zwagers oorlog gaan voeren, brigadier. Waarom zouden ze dat doen?’
‘Voor het nu,’ zei Whitey.
‘Gelooft u echt dat O’Donnell mijn dochter heeft vermoord?’ zei Jimmy.
‘Ik denk dat de Savages hem als een verdachte zullen beschouwen. En ik denk dat iemand dat uit hun hoofd moet praten totdat we de tijd hebben gehad om ons werk te doen.’
Jimmy en Annabeth zaten aan de andere kant van de tafel. Sean probeerde iets van hun gezichten af te lezen, maar dat lukte niet.
‘Jimmy,’ zei Sean. ‘Als we niet worden afgeleid, kunnen we deze zaak snel oplossen.’
‘O ja?’ zei Jimmy. ‘Geef je me je woord, Sean?’
‘Ja. En we kunnen het ook waterdicht oplossen, zodat we geen problemen op de rechtbank krijgen.’
‘Hoe lang?’
‘Wat?’
‘Hoe lang denk je dat jullie erover doen om haar moordenaar in de gevangenis te krijgen?’
Whitey stak zijn hand op. ‘Wacht eens even – onderhandelt u met ons, meneer Marcus?’
‘Onderhandelen?’ Jimmy had weer zijn norse gedetineerdengezicht.
‘Ja,’ zei Whitey. ‘Want ik krijg de indruk – ’
‘U krijgt de índruk?’
‘ – dat in uw woorden een zekere dreiging doorklinkt.’
‘O ja?’ Hij was nu een en al onschuld, maar zijn ogen waren nog dood.
‘Alsof u ons een deadline geeft,’ zei Whitey.
‘Rechercheur Devine heeft beloofd dat hij de moordenaar van mijn dochter zal vinden. Ik vraag alleen in hoeveel tijd hij denkt dat het zal gebeuren.’
‘Rechercheur Devine,’ zei Whitey, ‘heeft niet de leiding van dit onderzoek. Die heb ik. En we zullen gehakt maken van degene die dit gedaan heeft, meneer en mevrouw Marcus. Maar niemand moet denken dat onze angst voor een oorlog tussen O’Donnell en de Savages op de een of andere manier tegen ons kan worden gebruikt. Zodra ik die indruk krijg, arresteer ik ze allemaal wegens verstoring van de openbare orde en raak ik alle papieren kwijt tot deze zaak is opgelost.’
Er liepen hen een paar schoonmakers voorbij. Ze hadden dienbladen in hun handen en het kleffe voedsel dat erop lag liet een grijze damp opstijgen. Sean voelde dat de atmosfeer benauwder werd, dat de duisternis zich om hen begon te sluiten.
‘Goed dan,’ zei Jimmy met een opgewekte glimlach.
‘Goed wat?’
‘Vind haar moordenaar. Ik zal jullie niet in de weg staan.’ Hij keek zijn vrouw aan, stond op en stak haar zijn hand toe. ‘Schat?’
‘Meneer Marcus,’ zei Whitey.
Jimmy keek hem aan terwijl zijn vrouw zijn hand vastpakte en opstond.
‘Er staat beneden een agent klaar om u naar huis te rijden,’ zei Whitey, en hij greep in zijn portefeuille. ‘Wilt u ons bellen als u nog iets te binnen schiet?’
Jimmy nam Whitey’s kaartje aan en stopte het in zijn achterzak.
Nu ze rechtop stond, maakte Annabeth een minder zelfverzekerde indruk, alsof haar benen gevuld waren met vloeistof. Ze gaf een kneepje in de hand van haar man en haar eigen hand werd wit.
‘Bedankt,’ fluisterde ze tegen Sean en Whitey.
Sean kon zien dat de catastrofe van die dag zich van haar gezicht en lichaam meester begon te maken. Het felle plafondlicht viel op haar gezicht en Sean zag hoe ze eruit zou zien als ze veel ouder was – een aantrekkelijke vrouw, getekend door wijsheid waarom ze nooit had gevraagd.
Sean had geen idee waar de woorden vandaan kwamen. Hij wist niet eens dat hij sprak, tot hij het geluid van zijn eigen stem in de koude kantine hoorde:
‘Wij zullen namens haar spreken, mevrouw Marcus. Als u dat goed vindt, zullen we dat doen.’
Er kwamen even wat rimpels in Annabeths gezicht, en toen hield ze haar adem even in en knikte een aantal keren. Ze wankelde enigszins tegen haar man aan.
‘Ja, meneer Devine, dat is goed. Doet u dat.’
Toen ze door de stad terugreden, zei Whitey: ‘Wat is dat met die auto?’
‘Wat?’ zei Sean.
‘Marcus zei dat jullie bijna in een auto waren gestapt toen jullie kinderen waren.’
‘We...’ Sean stelde het zijspiegeltje bij tot hij de stroom koplampen achter hen kon zien, wazige gele stippen die enigszins op en neer dobberden in de duisternis. ‘We, shit, nou, er kwam een auto aan. Ik en Jimmy en een zekere Dave Boyle waren voor mijn huis aan het spelen. We waren een jaar of elf. Nou ja, die auto kwam door de straat en nam Dave mee.’
‘Een ontvoering?’
Sean knikte, zijn blik nog steeds op die bewegende gele lichten gericht. ‘Die kerels deden alsof ze van de politie waren. Ze haalden Dave over om in de auto te stappen. Jimmy en ik deden dat niet. Ze hebben Dave vier dagen gehad. Het lukte hem te ontsnappen. Hij woont nu in de Flats.’
‘Hebben ze die kerels te pakken gekregen?’
‘Een ging dood, de ander werd een jaar later opgepakt en heeft zich in zijn cel verhangen.’
‘Man,’ zei Whitey. ‘Ik wou dat er een eiland was, weet je. Zoals in die oude film met Steve McQueen waarin hij voor een Fransman moest doorgaan en iedereen een accent had, behalve hij. Hij is gewoon Steve McQueen met een Franse naam. Die film waarin hij aan het eind van de rotsen springt, met een vlot dat van kokosnoten is gemaakt? Heb je die ooit gezien?’
‘Nee.’
‘Goeie film. Maar als ze nou eens een eiland voor kinderlokkers hadden? Eén keer per week gaat er een vliegtuig met voedsel naartoe en het water eromheen ligt vol mijnen. Niemand komt eraf. Al is het hun eerste veroordeling, maakt niet uit, je krijgt levenslang op dat eiland. Sorry, jongens, we kunnen het gewoon niet riskeren dat jullie eraf komen en iemand anders vergiftigen. Want het is een besmettelijke ziekte, weet je. Je krijgt het omdat iemand het jou heeft aangedaan. En jij geeft het ook weer door. Als lepra. Als we ze nou allemaal op een eiland stoppen, is er niet veel kans dat ze het kunnen doorgeven. Dan zijn er minder en minder in elke generatie. Over een paar honderd jaar veranderen we het eiland in een vakantieoord. Kinderen horen dan van die griezels zoals ze nu over spoken horen, iets dat we, hoe zal ik het zeggen, achter ons hebben gelaten.’
‘Shit, Whitey,’ zei Sean, ‘wat ben je opeens diepzinnig.’
Whitey grijnsde en nam de oprit van de snelweg.
‘Je vriendje Marcus,’ zei hij. ‘Zodra ik hem zag, wist ik dat hij had gezeten. Ze raken die spanning nooit kwijt, weet je. Vooral in hun schouders. Als je twee jaar achter je hebt gekeken, iedere seconde van iedere dag, raak je die spanning niet meer kwijt.’
‘Hij heeft net zijn dochter verloren, man. Misschien is dat in zijn schouders gaan zitten.’
Whitey schudde zijn hoofd. ‘Nee. Dat zit nu in zijn maag. Zag je wat voor gezichten hij trok? Dat is het verlies; in zijn maag verandert het in zuur. Dat heb ik al duizend keer gezien. Maar die schouders, dat is de gevangenis.’
Sean wendde zich van het spiegeltje af en keek een tijdje naar de lichten aan de andere kant van de snelweg. Ze kwamen als kogels in hun richting, vlogen als wazige linten aan hen voorbij, vervagend in elkaars schijnsel. Hij voelde hoe de stad om hen heen lag, met zijn flatgebouwen en huizenblokken en kantoren en parkeergarages, stadions en nachtclubs en kerken, en hij wist dat als een van die lichten uitging het niet veel verschil zou maken. En als een nieuw licht aanging, zou niemand het merken. En toch pulseerden en gloeiden en trilden en flikkerden ze, keken ze je aan – ze keken in de lichten van hem en Whitey en flitsten met hun rode en gele lichten aan hen voorbij, in een stroom van rode en gele lichten die flitsten, flitsten, flitsten in een onopvallende zondagse avondschemering.
Waarheen?
Naar de uitgedoofde lichten, suffie. Naar het verbrijzelde glas.
Toen Annabeth en de meisjes na middernacht eindelijk waren gaan slapen en Annabeths nicht Celeste, die was gekomen zodra ze het hoorde, op de bank in slaap begon te sukkelen, ging Jimmy naar beneden. Hij ging op de voorveranda zitten van het huis van drie etages dat hij met de gebroeders Savage deelde.
Hij had Seans honkbalhandschoen meegebracht en schoof die nu over zijn hand, al kon hij zijn duim er niet in krijgen en bleef de muis van de handschoen ergens midden op zijn handpalm steken. Hij keek naar de vier rijbanen van Buckingham Avenue en gooide een bal in de webbing van de handschoen. Het zachte ploffen van leer tegen leer had een kalmerend effect op hem.
Jimmy had het altijd mooi gevonden om hier in het donker te zitten. De winkels aan de overkant waren dicht en voor het merendeel in duisternis gehuld. ’s Nachts daalde er een stilte neer over de straat waar overdag zoveel bedrijvigheid heerste, en die stilte was met geen enkele andere stilte te vergelijken. Het lawaai van overdag was niet helemaal weg, het was alleen maar opgeslokt, alsof de nacht een paar longen had, en binnengehouden, wachtend tot het weer werd uitgeblazen. Hij had vertrouwen in die stilte, voelde zich er prettig bij, want er zat de belofte van nieuw lawaai in, al werd dat gevangen gehouden. Jimmy kon zich niet voorstellen dat hij ergens buiten de stad zou wonen, waar de stilte het geluid wás, waar de stilte delicaat en kwetsbaar was.
Maar hij hield van deze stilte, deze rommelende verstilling. Tot nu toe was de avond zo luidruchtig geweest, met zoveel stemmen en tranen van zijn vrouw en dochters. Sean Devine had twee rechercheurs, Brackett en Rosenthal, gestuurd die met neergeslagen ogen Katies kamer hadden doorzocht. Nadat ze zich fluisterend bij Jimmy hadden verontschuldigd, hadden ze in laden en onder het bed en matras gekeken. Jimmy had gewild dat ze opschoten in plaats van tegen hem te praten. Uiteindelijk vonden ze niets ongewoons, behalve zevenhonderd dollar in nieuwe biljetten in Katies sokkenla. Ze hadden Jimmy dat geld laten zien, samen met haar spaarbankboekje – gestempeld met ‘Afgesloten’. De laatste opname was op vrijdagmiddag gedaan.
Jimmy wist niet wat hij daarop moest zeggen. Hij had daar niets van geweten. Maar na alle andere onverwachte gebeurtenissen van die dag had het erg weinig effect op hem. Het maakte zijn algehele verdoving alleen maar groter.
‘We kunnen hem koudmaken.’
Val kwam de veranda op en gaf Jimmy een biertje. Hij kwam naast hem zitten, zijn voeten bloot op de treden.
‘O’Donnell?’
Val knikte. ‘Dat zou ik best willen, weet je, Jim.’ ‘Je denkt dat hij Katie heeft vermoord.’
Val knikte. ‘Of iemand anders dat heeft laten doen. Denk je niet? Haar vriendinnen dachten van wel. Ze zeiden dat ze Roman in een bar tegenkwamen en dat hij Katie bedreigde.’
‘Bedreigde?’
‘Nou, hij zat haar in ieder geval op de huid, alsof ze nog O’Donnells meisje was. Kom nou, Jimmy, het moet Bobby zijn geweest.’
‘Dat weet ik nog niet zeker,’ zei Jimmy. ‘Wat doe je als je het weet?’
Jimmy legde de honkbalhandschoen naast zich op de trede en trok zijn biertje open. Hij nam een lange, langzame slok. ‘Dat weet ik ook niet.’