15
Een perfecte gozer
Op maandagmorgen was Celeste bij haar nicht Annabeth in de keuken. Het huis zat vol mensen die hun medeleven kwamen betuigen, en Annabeth stond bij het gasstel en kookte met een ontspannen intensiteit. Op een gegeven moment stak Jimmy, net onder de douche vandaan, zijn hoofd om de deur om te vragen of hij met iets kon helpen.
Als kinderen waren Celeste en Annabeth meer zusjes dan nichtjes geweest. Annabeth was het enige meisje in een gezin van jongens geweest, en Celeste was het enige kind geweest van ouders die elkaar niet konden luchten of zien. Als gevolg van dat alles waren de meisjes veel bij elkaar geweest, en toen ze op de junior high school zaten, praatten ze bijna elke avond door de telefoon met elkaar. Dat was in de loop van de jaren heel geleidelijk veranderd doordat Celestes moeder en Annabeths vader steeds meer van elkaar verwijderd waren geraakt. De hartelijke band van zus en broer had zich ontwikkeld tot een ijzige, zelfs vijandige verstandhouding. En zonder dat zich een bepaalde gebeurtenis voordeed was die verwijdering van broer en zus op hun dochters overgegaan, totdat Celeste en Annabeth elkaar alleen nog op formele gelegenheden zagen – een bruiloft, na een geboorte, een doop, soms met Kerstmis en Pasen. Het was vooral dat gebrek aan een duidelijke reden dat Celeste zo dwarszat, het feit dat een band die ooit onverbrekelijk had geleken zo gemakkelijk kon afzakken, door toedoen van niets meer dan de tijd, familieproblemen en groeispurten.
Maar het was beter tussen hen geweest sinds haar moeder was gestorven. De vorige zomer nog waren zij en Dave een keer met Annabeth en Jimmy samengekomen om in de tuin te gaan eten, en in de loop van de winter waren ze twee keer uit eten gegaan met een drankje na afloop. Iedere keer was de conversatie gemakkelijker verlopen. Celeste had het gevoel gehad dat tien jaren van verward isolement waren weggevallen en een naam hadden gekregen: Rosemary.
Annabeth had voor haar klaargestaan toen Rosemary stierf. Ze was iedere morgen naar haar huis gekomen en was drie dagen gebleven tot het donker werd. Ze had gekookt en met de regelingen voor de begrafenis geholpen en bij Celeste gezeten wanneer die om haar moeder huilde, een moeder die nooit veel liefde had getoond maar die toch haar moeder was geweest.
En nu zou Celeste voor Annabeth klaarstaan, al zou het idee dat zo’n zelfstandige en zelfverzekerde vrouw als Annabeth ooit steun nodig had de meeste mensen, ook Celeste, erg vreemd hebben geleken.
Maar ze ging naar haar nicht en liet haar koken en haalde haar eten uit de koelkast wanneer ze daarom vroeg en nam de meeste keren de telefoon op.
En nu vroeg Jimmy, nog geen vierentwintig uur nadat hij had ontdekt dat zijn dochter dood was, aan zijn vrouw of ze iets nodig had. Zijn haar was nog nat en nauwelijks gekamd, en zijn overhemd lag vochtig tegen zijn borst. Hij was op blote voeten, en onder zijn ogen had hij wallen van verdriet en slaapgebrek, en het enige dat Celeste kon bedenken was: Jezus, Jimmy, en jíj dan? Denk jij ooit aan jezelf?
Alle andere mensen die op dit moment in huis waren – in de huiskamer en de eetkamer, dicht opeengedrongen in de gang, hun jassen in hoge stapels op de bedden in de kamers van Nadine en Sara – keken náár Jimmy, alsof ze nooit op het idee zouden komen dat ze ook naar hem óm konden kijken. Alsof alleen hij deze wrede grap aan hen kon uitleggen, het verdriet uit hun hoofd kon verdrijven, hen overeind kon houden als de eerste schok voorbij was en hun lichaam onder nieuwe golven van pijn dreigde te bezwijken. Jimmy hoefde geen enkele moeite te doen voor het gezag dat hij uitstraalde, en Celeste vroeg zich vaak af of hij dat wist, of hij besefte wat een last het was, zeker in een tijd als deze.
‘Wat is er?’ Annabeth keek naar het spek dat in een zwarte pan lag te sputteren.
‘Heb je iets nodig?’ vroeg Jimmy. ‘Ik kan ook wel koken, als je dat wilt.’
Annabeth keek met een vaag glimlachje naar het gasstel en schudde haar hoofd. ‘Nee, ik red me wel.’
Jimmy keek Celeste aan met een blik van: Is dat wel zo?
Celeste knikte. ‘We hebben de zaak hier onder controle, Jim.’
Jimmy keek weer naar zijn vrouw, en Celeste zag een teder verlangen in zijn blik. Ze voelde dat zich weer een klein stukje van Jimmy’s hart losmaakte en een vrije val maakte in het binnenste van zijn borst. Hij boog zich naar voren, stak zijn hand over het gasstel uit en veegde met zijn wijsvinger een zweetdruppel van Annabeths jukbeen, en Annabeth zei: ‘Niet doen.’
‘Kijk me aan,’ fluisterde Jimmy.
Celeste had het gevoel dat ze de keuken uit moest gaan, maar ze was bang dat er dan juist iets tussen haar nicht en Jimmy zou knappen, iets dat te kwetsbaar was.
‘Dat kan ik niet,’ zei Annabeth. ‘Jimmy? Als ik naar je kijk, kan ik me niet meer beheersen, en met al die mensen in huis moet ik me beheersen. Alsjeblieft!’
Jimmy boog zich weer van het gasstel vandaan. ‘Goed, schat. Goed.’
Annabeth fluisterde met gebogen hoofd: ‘Ik wil gewoon niet opnieuw mijn zelfbeheersing verliezen.’
‘Dat begrijp ik.’
Een ogenblik had Celeste het gevoel dat ze naakt tegenover haar stonden, dat ze getuige was van iets tussen een man en zijn vrouw dat net zo intiem was als wanneer ze in haar bijzijn de liefde zouden bedrijven.
De deur aan het andere eind van de gang ging open, en Annabeths vader, Theo Savage, kwam het huis binnen. Hij liep met een krat bier op elke schouder door de gang. Hij was een kolossale man, een beer van een kerel met een grof, rood gezicht. Met de gratie van een vreemd soort danser perste hij zich door het smalle gangetje, de kratten bier nog als bootmasten op zijn schouders. Celeste vond het altijd een vreemd idee dat die berg zoveel mannelijke nakomelingen had voortgebracht – Kevin en Chuck waren de enige zoons die iets van zijn lengte en lichaamsomvang hadden meegekregen, en Annabeth was het enige kind dat zijn fysieke gratie had geërfd.
‘Achter je, Jim,’ zei Theo, en Jimmy ging opzij. Theo draaide zich behendig om hem heen en liep de keuken in. Hij veegde even met zijn lippen over Celestes wang en zei zachtjes: ‘Hoe gaat het, schat?’ Daarna zette hij beide kratten op de keukentafel, sloeg zijn armen om de buik van zijn dochter en drukte zijn kin tegen haar schouder.
‘Kun je het een beetje volhouden, lieveling?’
‘Ik doe mijn best, pa,’ zei Annabeth.
Hij kuste de zijkant van haar hals – ‘Mijn meisje’ – en keek toen Jimmy aan. ‘Als je wat koelemmers hebt, kunnen we ze volzetten.’
Ze vulden de koelemmers op de vloer van de bijkeuken en Celeste ging terug om al het voedsel uit te pakken dat naar hen toe was gebracht sinds vrienden en familieleden die ochtend naar het huis begonnen te komen. Er was zoveel – Iers sodabrood, pasteitjes, croissants, muffins, gebak en drie verschillende schalen met aardappelsalade. Zakjes met broodjes, schotels met vleeswaar, Zweedse gehaktballen in een veel te grote Crock-Pot, twee gekookte hammen en een kolossale kalkoen onder gerimpeld aluminiumfolie. Annabeth had eigenlijk geen reden om te koken – dat wisten ze allemaal – maar ze begrepen ook allemaal dat ze er behoefte aan had. En daarom bakte ze spek en saucijsjes en twee grote ladingen roerei, en Celeste bracht het voedsel naar een tafel die tegen de muur van de eetkamer was gezet. Ze vroeg zich af of al dat voedsel een poging was om de rouwenden te troosten of dat ze op de een of andere manier hoopten het verdriet weg te eten, het te verslinden en weg te spoelen met cola en alcohol, koffie en thee, totdat het iedereen zozeer verzadigde dat ze allemaal slaap kregen. Dat deed je op rouwbijeenkomsten – op wakes, op begrafenissen, op herdenkingsdiensten en dit soort gelegenheden: je at en je dronk en je praatte tot je niet meer kon eten of drinken of praten.
Ze zag Dave in de menigte in de huiskamer. Hij zat naast Kevin Savage op een bank en ze praatten met elkaar, maar zo te zien waren ze geen van beiden erg geïnteresseerd en voelden ze zich niet op hun gemak. Ze bogen zich allebei zo ver naar voren dat het bijna een wedstrijd leek om te zien wie er als eerste af zou vallen. Celeste had opeens medelijden met haar man – om het lichte maar eeuwige gevoel dat hij een buitenstaander was, een gevoel dat soms om hem heen hing, vooral bij deze mensen. Per slot van rekening kenden ze hem allemaal. Ze wisten allemaal wat er met hem was gebeurd toen hij een jongen was, en zelfs wanneer ze daarmee konden leven zonder over hem te oordelen (en waarschijnlijk konden ze dat), kon Dave zich nooit helemaal op zijn gemak voelen bij mensen die hem zijn hele leven hadden gekend. Wanneer hij en Celeste met groepjes collega’s of vrienden van buiten de buurt uitgingen, was Dave zo ontspannen en zelfverzekerd als het maar kon – altijd een grap of een snedige opmerking paraat, een gezellige vent. (Haar vriendinnen van Ozma’s Hair Design en hun mannen vonden Dave geweldig.) Maar hier, waar hij was opgegroeid, leek het altijd of hij een halve zin achter ieder gesprek aan strompelde, of hij een halve pas uit de maat van alle anderen was, de laatste die een grap begreep.
Ze probeerde hem aan te kijken en naar hem te glimlachen, hem te laten weten dat hij, zolang zij er was, nooit helemaal geïsoleerd was. Maar er kwam een troep mensen in de boog die de eetkamer van de huiskamer scheidde en Celeste verloor hem uit het oog.
Meestal viel het je pas in een menigte op hoe weinig tijd, hoe weinig mooie uren, je doorbracht met degene van wie je hield en met wie je door het leven ging. Ze had Dave de afgelopen week niet veel gezien, afgezien van hun zaterdagnacht op de keukenvloer nadat hij bijna beroofd was. En ze had hem nauwelijks meer gezien sinds de vorige dag, toen Theo Savage om zes uur had gebeld: ‘Hé, lieveling, we hebben slecht nieuws. Katie is dood.’
Celestes eerste reactie: ‘Dat is ze niet, oom Theo.’
‘Liefje, ik vind het verschrikkelijk dat ik je dit moet vertellen. Maar ze is dood. Het kleine meisje is vermoord gevonden.’
‘Vermoord.’
‘In Penitentiary Park.’
Celeste had naar de televisie boven het aanrecht gekeken, naar het voornaamste onderwerp van het nieuws van zes uur. Ze brachten het nog steeds live. Een camera in een helikopter liet politieagenten zien naast het drive-inscherm bij elkaar stonden. De journalisten wisten nog steeds de naam van het slachtoffer niet maar konden bevestigen dat het lichaam van een jonge vrouw was gevonden.
Niet Katie. Nee, nee, nee.
Celeste had tegen Theo gezegd dat ze meteen naar Annabeth ging, en daar was ze sinds dat telefoongesprek gebleven, afgezien van een kort dutje dat ze thuis tussen drie en zes uur ’s morgens had gedaan.
En toch kon ze het nog steeds niet helemaal geloven. Zelfs niet na alle tranen die ze met Annabeth en Nadine en Sara had vergoten. Zelfs niet nadat ze Annabeth op de vloer van de huiskamer had vastgehouden terwijl haar nicht vijf minuten ten prooi was aan hevige krampen. Zelfs niet nadat ze Jimmy in het donker van Katies slaapkamer had zien staan, met het kussen van zijn dochter tegen zijn gezicht. Hij had niet gehuild of in zichzelf gepraat of een ander geluid gemaakt. Hij had daar alleen maar gestaan, met dat kussen tegen zijn gezicht, en hij had de geur van de haren en wangen van zijn dochter ingeademd, keer op keer. Inademen, uitademen. Inademen, uitademen...
Zelfs na dat alles was het nog niet helemaal tot haar doorgedrongen. Ze had het gevoel dat Katie ieder moment kon binnenkomen. Ze kon de keuken binnenhuppelen en een plakje spek uit de pan op het gasstel pikken. Katie kon niet dood zijn. Dat kon niet.
Misschien kwam het alleen maar door dat ene ding, dat onlogische ding dat zich in de diepste uithoek van Celestes hersenen had genesteld, dat ding dat ze had gevoeld zodra ze Katies auto in het nieuws zag en ze – opnieuw, onlogisch – dacht: bloed = Dave.
En ze voelde Dave nu aan de andere kant van de menigte in de huiskamer. Ze voelde zijn isolement en ze wist dat haar man een goed mens was. Hij had zijn gebreken, maar hij was een goed mens. Ze hield van hem, en als ze van hem hield, was hij goed, en als hij goed was, had het bloed op Katies auto niets te maken met het bloed dat ze in de nacht van zaterdag op zondag uit Daves kleren had gewassen. En dus moest Katie op de een of andere manier nog in leven zijn. Want alle andere mogelijkheden waren verschrikkelijk.
En ook onlogisch. Volkomen onlogisch, daar was Celeste van overtuigd toen ze naar de keuken terugging om meer eten te halen.
Ze botste bijna tegen Jimmy en haar oom Theo op, die een koelemmer over de keukenvloer naar de eetkamer zeulden. Theo ontweek haar op het laatste moment en zei: ‘Die moet je in de gaten houden, Jimmy. Ze is vliegensvlug.’
Celeste glimlachte zedig, zoals oom Theo verwachtte dat vrouwen glimlachten, en slikte het gevoel weg dat ze altijd had wanneer oom Theo naar haar keek – een gevoel dat ze al had sinds ze twaalf jaar oud was, het gevoel dat hij net iets te lang naar haar keek.
Ze manoeuvreerden de enorme koelemmer langs haar heen, en ze leken zo’n vreemde combinatie – Theo, rood, grof en luidruchtig, en Jimmy, stil en blond en met zo weinig vet op zijn lichaam dat hij er altijd uitzag alsof hij net van een zwaar trainingskamp was gekomen. Ze maakten de weg voor zichzelf vrij door de menigte bij de deuropening en trokken de koelemmer naar de tafel die tegen de muur van de eetkamer stond. Celeste zag dat alle aanwezigen in de kamer zich omdraaiden om te zien hoe ze de emmer onder de tafel zetten, alsof de last die ze tussen zich in droegen plotseling geen grote koelemmer van hard rood plastic was maar de dochter die Jimmy deze week zou begraven, de dochter voor wie ze hier allemaal bijeen waren gekomen om met elkaar te praten en te eten en na te gaan of ze de moed hadden om haar naam te noemen.
De aanwezigen zagen dat ze de koelemmers naast elkaar zetten en zich vervolgens een weg door de menigte in de huiskamer en de eetkamer baanden. Jimmy was natuurlijk nogal stil maar bleef wel even staan om iedere gast die hij ontmoette met een bijna gracieuze warmte en een handdruk van twee handen te begroeten; Theo was zo luidruchtig en onstuimig als altijd. Sommige mensen merkten op dat ze in de loop van de jaren zo’n nauwe band hadden ontwikkeld. Ze bewogen zich bijna als vader en zoon door die kamer.
Dat zou je nooit voor mogelijk hebben gehouden toen Jimmy pas met Annabeth getrouwd was. Theo stond in die tijd niet bekend om zijn vele vrienden. Hij was een drinkebroer en vechtersbaas, een man die het inkomen dat hij op een taxicentrale verdiende bijspijkerde door ’s avonds als uitsmijter in louche gelegenheden te werken. Van dat werk had hij echt genoten. Hij was spraakzaam en goedlachs, maar er zat altijd een uitdaging in zijn joviale handdrukken, altijd een dreiging in zijn grinniklachjes.
Jimmy daarentegen was sinds zijn terugkeer uit Deer Island erg rustig en serieus geweest. Hij was vriendelijk, maar op een terughoudende manier, en op bijeenkomsten bleef hij altijd op de achtergrond. Hij was het soort man waar je naar luisterde als hij iets zei. Alleen sprak hij zo zelden dat je bijna gespannen afwachtte of, en zo ja wanneer, er iets uit zijn mond zou komen.
Theo was joviaal maar niet bepaald sympathiek. Jimmy was sympathiek maar niet bepaald joviaal. Het laatste wat je zou hebben verwacht, was dat die twee mannen vrienden zouden worden. Maar toch waren ze dat geworden. Theo keek naar Jimmy’s rug alsof het ieder moment nodig kon zijn dat hij zijn hand uitstak om hem te ondersteunen en te voorkomen dat Jimmy met zijn achterhoofd tegen de vloer smakte. Jimmy bleef soms even staan om iets in Theo’s bovenmaatse oor te zeggen voordat ze verdergingen. De beste maatjes, zeiden mensen. Dat leken ze, de beste maatjes.
Omdat het tegen de middag liep – nou ja, eigenlijk was het elf uur, maar dat kwam toch in de buurt – brachten de meeste mensen die naar het huis kwamen nu drank in plaats van koffie en vlees in plaats van pasteitjes mee. Toen de koelkast vol was, gingen Jimmy en Theo Savage in de woning van de Savages op de tweede verdieping op zoek naar meer koelemmers en ijs. Die woning deelde Val met Chuck, Kevin en Nicks vrouw Elaine, die zich in het zwart kleedde, misschien omdat ze zichzelf als weduwe beschouwde tot Nick uit de gevangenis terugkwam, misschien ook omdat ze, zoals sommige mensen zeiden, zwart gewoon een mooie kleur vond.
Theo en Jimmy vonden twee koelemmers naast de wasdroger in de bijkeuken en zakken ijs in de vriezer. Ze vulden de koelemmers, gooiden de plastic zakken in de vuilnisbak en baanden zich net een weg naar de keuken terug, toen Theo zei: ‘Hé, wacht eens even, Jim.’
Jimmy keek zijn schoonvader aan.
Theo knikte naar een stoel. ‘Ga eens zitten.’
Jimmy deed het. Hij zette de koelemmer naast de stoel, ging zitten en wachtte tot Theo begon te spreken. Theo Savage had in deze woning zeven kinderen grootgebracht, een kleine vierkamerwoning met hellende vloeren en luidruchtige buizen. Theo had Jimmy eens verteld dat hij zich daardoor zijn hele leven nooit meer bij iemand voor iets hoefde te verontschuldigen. ‘Zeven kinderen,’ had hij tegen Jimmy gezegd, ‘en nooit meer dan twee jaar ertussen, en allemaal krijsten ze de longen uit hun lijf in dat krot. Mensen hebben het wel eens over het plezier dat je van kinderen hebt, hè? Nou, als ik thuiskwam van mijn werk, en ik kwam in die herrie, dan riep ik uit: “Laat dat plezier maar eens zien, verdomme!” Ik beleefde er geen plezier aan. Maar wel een hoop koppijn. Massa’s koppijn.’
Jimmy wist van Annabeth dat als haar vader met zo’n koppijn thuiskwam, hij meestal net lang genoeg bleef om zijn eten naar binnen te werken en dan weer wegging. En Theo had Jimmy verteld dat hij nooit wakker had gelegen van opvoedingsproblemen. Hij had bijna alleen maar jongens gehad, en jongens waren volgens Theo erg gemakkelijk – je gaf ze te vreten, je leerde ze vechten en tegen een bal slaan, en ze konden het verder zelf wel rooien. Als ze geknuffeld moesten worden, deed hun moeder dat wel, en als ze geld nodig hadden voor een auto, of iemand om hun borgtocht te betalen, kwamen ze vanzelf naar hun ouweheer. Het waren de dochters die je verwende, zei hij tegen Jimmy.
‘Noemde hij het zo?’ zei Annabeth toen Jimmy dat aan haar vertelde.
Het zou Jimmy koud hebben gelaten wat voor vader Theo was geweest, als Theo niet elke gelegenheid te baat had genomen om Jimmy en Annabeth op hun tekortkomingen als ouders te wijzen, om glimlachend tegen ze te zeggen dat hij, met alle respect natuurlijk, nooit zoiets van een kind zou pikken.
Jimmy knikte dan meestal alleen maar en bedankte en negeerde hem.
Nu zag Jimmy die glinstering van de wijze oude man weer in Theo’s ogen. Theo ging in de stoel tegenover hem zitten en sloeg zijn ogen neer. Hij keek met een zuur glimlachje naar het lawaai van voeten en stemmen in de woning beneden hen. ‘Het lijkt wel of je je familie alleen op bruiloften en rouwbijeenkomsten te zien krijgt. Nietwaar, Jimmy?’
‘Ja,’ zei Jimmy, die nog met het gevoel worstelde dat hij sinds vier uur de vorige dag had gehad, het gevoel dat de echte Jimmy ergens boven zijn lichaam hing en daar met verwoede bewegingen aan het watertrappen was, op zoek naar een manier om in zijn eigen huid terug te kruipen voordat hij moe werd van al dat watertrappen en als een baksteen naar de zwarte kern van de aarde zonk.
Theo legde zijn handen op zijn knieën en keek naar Jimmy tot Jimmy zijn hoofd oprichtte en hem in de ogen keek. ‘Hoe red je je tot nu toe?’
Jimmy haalde zijn schouders op. ‘Het is nog niet helemaal tot me doorgedrongen.’
‘Als dat gebeurt, doet het verrekte veel pijn, Jim.’
‘Dat kan ik me voorstellen.’
‘Verrekt veel pijn. Dat kan ik je garanderen.’
Jimmy haalde zijn schouders weer op en voelde een soort emotie – was het woede? – uit zijn binnenste naar boven borrelen. Dat ontbrak er nog maar aan: Theo Savage die hem een peptalk over verdriet kwam geven. Shit.
Theo boog zich naar voren. ‘Toen mijn Janey doodging, god hebbe haar ziel, Jim, was ik zes maanden niets waard. De ene dag was ze er nog, mijn mooie vrouw, en de volgende dag? Weg.’ Hij knipte met zijn dikke vingers. ‘God kreeg er die dag een engel bij, en ik verloor een heilige. Maar mijn kinderen waren toen al groot, goddank. Ik bedoel, ik kon het me veróórloven zes maanden verdriet te hebben. Ik had die luxe. Maar jij hebt die luxe niet.’
Theo leunde in zijn stoel achterover en Jimmy had dat borrelende gevoel weer. Janey Savage was tien jaar geleden gestorven, en Theo was voor heel wat langer dan een halfjaar in een fles gekropen. Eerder twee jaar. Dat was dezelfde fles waarin hij het grootste deel van zijn leven had gewoond, alleen had hij een extra hypotheek genomen toen Janey was overleden. Toen ze nog leefde, had Theo ongeveer evenveel aandacht aan haar geschonken als aan brood van een week oud.
Jimmy tolereerde Theo omdat hij wel moest – per slot van rekening was Theo de vader van zijn vrouw. Iemand die hen zag, zou denken dat ze vrienden waren. Misschien dacht Theo dat ook. En de jaren hadden Theo milder gemaakt. Tegenwoordig hield hij openlijk van zijn dochter en verwende hij zijn kleinkinderen. Maar hoewel het misschien redelijk was om iemand niet op zonden uit zijn verleden te beoordelen, was het nog heel iets anders om raad van hem aan te nemen.
‘Begrijp je wat ik bedoel?’ zei Theo. ‘Je moet zorgen dat je verdriet niet een zwakheid wordt, Jim. Het mag je niet van je huiselijke verantwoordelijkheden afhouden.’
‘Mijn huiselijke verantwoordelijkheden,’ zei Jimmy.
‘Ja. Weet je, je moet goed voor mijn dochter zorgen, en voor die kleine meisjes. Die moeten nu je prioriteit zijn.’
‘Mm-mm,’ zei Jimmy. ‘Dacht je dat ik dat zou vergeten, Theo?
‘Ik zeg niet dat het zóu gebeuren, Jim. Ik zeg dat het zou kúnnen gebeuren. Dat is alles.’
Jimmy keek strak naar Theo’s linker knieschijf, stelde zich voor dat die in een rode wolk zou exploderen. ‘Theo.’
‘Ja, Jim.’
Jimmy zag de andere knieschijf ontploffen en richtte zijn blik toen op de ellebogen. ‘Vind je niet dat dit gesprek nog even had kunnen wachten?’
‘Geen betere tijd dan de tijd van nu.’ Theo bulderde van het lachen, maar er klonk een waarschuwing in door.
‘Morgen bijvoorbeeld.’ Jimmy wendde zijn blik van Theo’s ellebogen af en keek in zijn ogen. ‘Ik bedoel, het had ook morgen gekund. Nietwaar, Theo?’
‘Wat zei ik over de tijd van nu, Jimmy?’ Theo begon zich te ergeren. Hij was een grote man met een opvliegend karakter en Jimmy wist dat sommige mensen bang voor hem waren, dat Theo de angst in gezichten op straat kon zien, dat hij eraan gewend was geraakt en die angst voor respect aanzag. ‘Hé, zoals ik het bekijk, is er geen enkel goed moment voor dit gesprek. Heb ik gelijk of niet? Dus ik wou het maar meteen afwerken.’
‘Goed,’ zei Jimmy. ‘Hé, zoals je al zei: geen betere tijd dan de tijd van nu. Ja?’
‘Ja. Je bent een goeie jongen.’ Theo gaf een klopje op Jimmy’s knie en stond op. ‘Je komt hier wel doorheen, Jimmy. Je zult verdergaan met je leven. Je zult verdriet krijgen, maar je zult verdergaan. Want je bent een man. Ik zei tegen Annabeth – op de avond van jullie trouwdag zei ik tegen Annabeth – ik zei: “Schat, je hebt nu een echte man van de oude stempel. De perfecte man, zei ik. Een kampioen. Een man die – ”’
‘Alsof ze haar in een zak hadden gestopt,’ zei Jimmy.
‘Wat?’ Theo keek hem aan.
‘Zo zag Katie eruit toen ik haar gisteravond in het lijkenhuis identificeerde. Alsof iemand haar in een zak had gestopt en haar toen met metalen pijpen had geslagen.’
‘Ja, nou, laat het niet – ’
‘Je kon niet eens zien van wat voor ras ze was, Theo. Ze kon zwart zijn geweest, ze kon Porto Ricaans zijn geweest als haar moeder. Of Arabisch. Maar ze leek niet blank.’ Jimmy keek naar zijn handen, die hij samengevouwen tussen zijn knieën hield, en zag vlekken op de keukenvloer, een bruine bij zijn linkervoet, een mosterdgele bij de tafelpoot. ‘Janey stierf in haar slaap, Theo. Met alle respect en meer van die onzin, maar het is nu eenmaal zo. Ze ging naar bed en werd niet meer wakker. Vredig.’
‘Je hoeft niet over Janey te praten. Ja?’
‘Maar mijn dochter is vermoord. Er is wel wat verschil.’
Een ogenblik was het stil in de keuken – een gonzende stilte, zoals alleen in een lege woning kan heersen als de woning daarbeneden vol mensen is – en Jimmy vroeg zich af of Theo dom genoeg zou zijn om te blijven praten. Kom op, Theo, zeg iets doms. Daar ben ik voor in de stemming. Ik heb er behoefte aan om dat gevoel dat in me opborrelt aan iemand door te geven.
Theo zei: ‘Zeg, ik begrijp het.’ En Jimmy liet een zucht door zijn neusgaten ontsnappen. ‘Echt waar. Maar Jim, je hoeft niet helemaal – ’
‘Wat?’ zei Jimmy. ‘Wát hoef ik niet helemaal? Iemand houdt een pistool bij het hoofd van mijn dochter en knalt haar achterhoofd weg, en jij wilt er vooral zeker van zijn dat ik mijn – mijn wat? – mijn prioriteiten goed heb? Alsjeblieft, vertel me eens. Begrijp ik goed welke rol je speelt? Wil je het hoofd van de familie gaan uithangen?’
Theo sloeg zijn ogen neer en haalde zwaar adem door zijn neusgaten, zijn beide vuisten gebald, de spieren in die vuisten constant in beweging. ‘Ik geloof niet dat ik dat verdien.’
Jimmy stond op en zette zijn stoel tegen de keukentafel terug. Hij pakte een koelemmer van de vloer. Hij keek naar de deur en zei: ‘Zullen we nu weer naar beneden gaan, Theo?’
‘Goed,’ zei Theo. Hij liet zijn stoel staan waar hij stond en pakte de andere koelemmer van de vloer. ‘Goed, goed,’ zei hij. ‘Slecht idee, dat ik uitgerekend vanmorgen met je probeerde te praten. Je bent er nog niet klaar voor. Maar – ’
‘Theo? Laat nou maar. Praat nou even niet. Wat zeg je daarvan? Goed?’
Jimmy tilde de koelemmer op en begon naar beneden te gaan. Hij vroeg zich af of hij Theo misschien had gekwetst maar kwam toen tot de conclusie dat het hem eigenlijk helemaal niet kon schelen. Theo kon naar de pomp lopen. Op dit moment zouden ze aan de sectie op Katie beginnen. Jim kon haar geur nog ruiken, maar op dit moment legden ze in het lijkenhuis de scalpels en tangen klaar en drukten ze de stekkers van hun beenderzagen in het stopcontact.
Later, toen het een beetje rustiger in huis was geworden, ging Jimmy naar de achterveranda, waar hij onder de flapperende kleren ging zitten die al sinds zaterdagmiddag aan de waslijnen hadden gehangen. Hij zat daar in de warmte van de zon, terwijl een denim overall van Nadine heen en weer streek door zijn haar. Annabeth en de meisjes hadden de hele avond gehuild en Jimmy had gedacht dat hij ieder moment met hen mee kon gaan huilen. Maar dat had hij niet gedaan. Hij had geschreeuwd toen hij bij het park aan Sean Devines ogen had gezien dat zijn dochter dood was. Hij had zich schor geschreeuwd. Maar afgezien daarvan had hij niets kunnen voelen. En daarom zat hij nu op de veranda en dwong hij de tranen om te komen.
Hij kwelde zichzelf met beelden van Katie als baby, Katie aan de andere kant van die geblutste tafel in Deer Island, Katie die zich zes maanden nadat hij uit de gevangenis was gekomen in zijn armen in slaap huilde, die hem vroeg wanneer haar mammie terugkwam. Hij zag de kleine Katie gillend in het bad en de achtjarige Katie die op haar fiets van school naar huis reed. Hij zag Katie glimlachen en Katie pruilen en Katie haar gezicht samentrekken van woede en van verwarring als hij haar aan de keukentafel met staartdelingen hielp. Hij zag een oudere Katie met Diane en Eve op de schommel, luierend op een warme zomerdag, drie meisjes stuntelig door hun groeispurt en met beugels en met benen die langer en sneller groeiden dan de rest van hen kon bijhouden. Hij zag Katie op haar buik op haar bed liggen terwijl Sara en Nadine over haar heen kropen. Hij zag haar in haar jurk voor het schoolbal. Hij zag haar nerveus naast zich in zijn Grand Marquis zitten, toen ze de auto in beweging zette op de eerste dag dat hij haar leerde rijden. Hij zag haar woedend tegen hem schreeuwen in haar tienerjaren, en toch vond hij die beelden vaak meer vertederend dan die lieve, zonnige beelden.
Hij zag haar en zag haar en zag haar en toch kon hij niet huilen.
Dat komt nog wel, fluisterde een kalme stem in hem. Je verkeert nog in een shocktoestand.
Maar de schok begint af te nemen, antwoordde hij die stem in zijn hoofd, al sinds Theo tegen me begon te zeuren.
En als de schok eenmaal voorbij is, zal ik iets voelen.
Ik voel al iets.
Dat is verdriet, zei de stem. Dat is droefheid.
Het is geen verdriet. Het is geen droefheid. Het is woede.
Daar zul je ook iets van voelen. Maar daar kom je overheen.