20

Als ze thuiskomt

Seans ouders woonden in Wingate Estates, een ommuurde wijk van gestuukte driekamerwoningen, vijftig kilometer ten zuiden van de stad. Telkens twintig huizen vormden een sectie, en elke sectie had een eigen zwembad en recreatiecentrum, waar op zaterdagavond dansfeesten werden georganiseerd. Aan de buitenrand van het complex strekte zich een kleine golfbaan uit, als een afgevallen schijfje halvemaan, en van het vroege voorjaar tot de late herfst gonsde de lucht van het gezoem van golfkarretjes.

Seans vader hield niet van golf. Hij was al lang geleden tot de conclusie gekomen dat het een sport voor rijkelui was en dat het, als hij eraan begon, verraad jegens zijn arbeidersachtergronden was. Maar Seans moeder had het een tijdje geprobeerd en het toen opgegeven, omdat ze dacht dat haar metgezellen stiekem om haar slechte resultaten, haar lichte Ierse accent en haar kleding lachten.

Daarom woonden ze daar in alle rust en in feite ook zonder vrienden, al wist Sean dat zijn vader vriendschap had gesloten met een kleine Ierse man, een zekere Riley, die ook in de binnenstad had gewoond voordat hij naar Wingate kwam. Riley, die ook niet van golf hield, ging soms samen met Seans vader iets drinken in de Ground Round aan de andere kant van Route 28. En Seans moeder, die graag dingen voor anderen mocht regelen, zij het binnen zekere grenzen, zorgde vaak voor oudere buren met kwalen. Ze reed ze naar de dokter of met recepten naar de apotheek, opdat nieuwe geneesmiddelen hun plaats naast de oude in het medicijnkastje konden innemen. Zijn moeder, die tegen de zeventig liep, voelde zich jong en energiek als ze zoiets deed, en omdat de meeste mensen die ze hielp weduwe waren, had ze ook het gevoel dat de gezondheid van haar man een zegen was die van boven op hen was neergedaald.

‘Ze zijn alleen,’ zei ze een keer tegen Sean over haar ziekelijke vriendinnen, ‘en daar sterven ze aan, al zullen de artsen dat niet tegen ze zeggen.’

Als hij langs het wachthokje kwam en over de hoofdweg reed, die om de tien meter een gele verkeersdrempel had die zijn assen liet ratelen, kon Sean bijna de spookstraten en spookbuurten en spooklevens zien die de bewoners van Wingate hadden achtergelaten, alsof de koudwaterwoningen en dofwitte koelkasten, de smeedijzeren brandtrappen en krijsende kinderen boven dit landschap van pastelkleurig stucwerk en strakke gazons zweefden, als een ochtendnevel die net buiten de grenzen van je gezichtsveld bleef. Dan kwam er een irrationeel schuldgevoel in hem op, het schuldgevoel van een zoon die zijn ouders in een bejaardentehuis heeft gestopt. Dat was irrationeel, want Wingate Estates was officeel geen complex voor zestigplussers (al had Sean eerlijk gezegd nog nooit een bewoner onder die leeftijd gezien) en zijn ouders waren er volledig uit vrije wil naartoe gekomen. Ze hadden hun tientallen jaren oude klachten over de stad met zijn lawaai en misdaad en verkeersopstoppingen achtergelaten en waren hierheen gekomen, waar, zoals zijn vader het stelde, ‘je ’s avonds over straat kunt lopen zonder over je schouder te kijken’.

Toch had Sean het gevoel dat hij tekortgeschoten was, dat ze hadden verwacht dat hij meer zijn best zou doen om hen bij zich in de buurt te houden. Als Sean hier om zich heen keek, zag hij de dood, of tenminste een halteplaats aan de weg naar de dood, en hij vond het niet alleen een verschrikkelijk idee dat zijn ouders hier waren – hun tijd beidend tot op een dag iemand hén naar de dokters moest rijden – maar hij vond het ook een verschrikkelijk idee dat hijzelf hier misschien terecht zou komen. Toch wist hij dat hij weinig kans maakte om ergens anders te komen. En zoals het er nu voorstond, zou hij dan ook geen vrouw of kinderen hebben om voor hem te zorgen. Hij was zesendertig, al iets over de helft van de weg naar een twee-onder een-kap in Wingate, en de tweede helft zou waarschijnlijk veel sneller voorbijgaan dan de eerste.

Zijn moeder blies de kaarsen op haar taart uit. Die taart stond op de kleine eettafel in de alkoof tussen het kleine keukentje en de ruimere huiskamer, en ze aten in stilte. Na het eten dronken ze hun thee, met op de achtergrond het tikken van de klok aan de muur boven hen en het zoemen van het klimaatbeheersingssysteem.

Toen ze klaar waren, stond zijn vader op. ‘Ik ga de tafel afruimen.’ ‘Nee, dat doe ik wel.’

‘Blijf jij maar zitten.’

‘Nee, laat mij.’

‘Blijf zitten, jarig meisje.’

Zijn moeder ging met een glimlachje weer zitten, en Seans vader stapelde de borden op en nam ze mee naar de keuken.

‘Voorzichtig met de kruimels,’ zei zijn moeder.

‘Ik ben voorzichtig.’

‘En als je alles niet goed wegspoelt, krijgen we weer mieren.’

‘We hadden één mier. Eén.’

‘We hadden er meer,’ zei ze tegen Sean.

‘Een halfjaar geleden,’ zei zijn vader bij het stromend water.

‘En muizen.’

‘We hebben nooit muizen gehad.’

‘Mevrouw Feingold wel. Twee. Ze moest vallen zetten.’

‘Wij hebben geen muizen.’

‘Nee, omdat ik zorg dat jij geen kruimels in de spoelbak achterlaat.’

‘Jezus,’ zei Seans vader.

Seans moeder nam een slokje van haar thee en keek Sean over het kopje aan.

‘Ik heb een artikel voor Lauren uitgeknipt,’ zei ze, toen ze haar kopje op de schotel had teruggezet. ‘Ik moet het hier ergens hebben.’

Seans moeder knipte altijd artikelen uit de krant en gaf ze aan hem als hij op bezoek kwam. Of anders stuurde ze hem een stapel van negen of tien knipsels op, en als Sean de envelop openmaakte, zag hij ze netjes opgevouwen liggen en werd hij er weer eens aan herinnerd hoe lang het geleden was dat hij voor het laatst op bezoek was geweest. De knipsels gingen over allerlei dingen, maar die lagen wel altijd in de sfeer van huishoudelijke tips of zelfhulp – hoe je kon voorkomen dat de stofjes in je wasdroger in brand vlogen, hoe je kon voorkomen dat je diepvriezer doorbrandde, het voor en tegen van een testament, hoe je op vakantie zakkenrollers kon vermijden, gezondheidstips voor mannen met een stressverwekkende baan (‘Loop Je Hart naar de Honderdmeter-streep!’). Op die manier liet zijn moeder hem weten dat ze van hem hield, wist Sean. Die knipsels waren het equivalent van dingen die ze vroeger deed: zijn jas dichtknopen en zijn sjaal rechttrekken voordat hij op een januarimorgen naar school ging, en Sean glimlachte nog steeds als hij aan het knipsel dacht dat twee dagen voor Laurens vertrek was aangekomen – ‘Een Sprong in het In Vitro!’ Zijn ouders hadden nooit begrepen dat Sean en Lauren zelf voor kinderloosheid hadden gekozen, alleen omdat ze (al hadden ze er nooit over gepraat) allebei bang waren dat ze vreselijk slechte ouders zouden zijn.

Toen Lauren eindelijk zwanger was geworden, hadden ze dat voor zijn ouders verzwegen. In die tijd, ze hadden nog niet besloten of ze de baby zou nemen, stortte hun huwelijk in en ontdekte Sean dat ze een verhouding met een acteur had – uitgerekend een acteur – en begon hij haar te vragen: ‘Van wie is het kind, Lauren?’ En Lauren antwoordde dan: ‘Doe een vaderschapstest, als je je daar zo druk om maakt.’

Ze waren niet meer bij zijn ouders gaan eten, verzonnen smoezen om niet thuis te zijn als ze naar de stad kwamen, en Sean ging bijna kapot aan de angst dat het kind niet van hem was en ook aan die andere angst – dat hij het niet zou willen, al was het van hem.

Sinds Lauren was vertrokken, sprak Seans moeder alleen over haar afwezigheid als ‘tijd voor zichzelf’, en nu waren alle knipsels voor haar bestemd, niet voor hem, alsof ze op een dag over de rand van een la zouden komen en hij en Lauren weer bij elkaar moesten komen omdat de la anders nooit meer dicht zou willen.

‘Heb je haar de laatste tijd nog gesproken?’ vroeg Seans vader vanuit de keuken, zijn gezicht verborgen achter de mintgroene muur tussen hen in.

‘Lauren?’

‘Ja.’

‘Wie anders?’ zei zijn moeder opgewekt, terwijl ze in een la van het dressoir rommelde.

‘Ze belt. Ze zegt niets.’

‘Misschien praat ze alleen over onbelangrijke dingen omdat ze – ’

‘Nee. Ik bedoel, pa, ze spreekt niet. Helemaal niet.’

‘Niets?’

‘Nee.’

‘Hoe weet je dan dat zij het is?’

‘Ik weet dat gewoon.’

‘Maar hoe?’

‘Jezus,’ zei Sean. ‘Ik kan haar horen ademhalen. Ja?’

‘Wat vreemd,’ zei zijn moeder. ‘Maar praat jíj wel, Sean?’

‘Soms. Steeds minder.’

‘Nou, in ieder geval communiceren jullie nog,’ zei zijn moeder, en ze legde het nieuwste knipsel voor hem neer. ‘Zeg maar dat ik dacht dat dit haar zou interesseren.’ Ze ging zitten en streek met de buitenranden van beide handpalmen een rimpel in het tafelkleed glad. ‘Als ze weer thuiskomt,’ zei ze, turend naar de rimpel die onder haar handen verdween.

‘Als ze thuiskomt,’ herhaalde ze, haar stem licht en ijl, als de stem van een non, zeker van de essentiële orde in alle dingen.

‘Dave Boyle,’ zei Sean een uur later tegen zijn vader, toen ze aan een van de hoge bartafels in de Ground Round zaten. ‘Die keer dat hij voor ons huis verdween.’

Zijn vader fronste zijn wenkbrauwen en keek aandachtig naar de Killian’s die hij in zijn beslagen glas goot. Toen het schuim bijna tot de bovenrand van het glas was gekomen en er alleen nog wat dikke druppels bier uit het flesje kwamen, zei zijn vader: ‘Wat – kon je dat niet in oude kranten opzoeken?’

‘Nou...’

‘Waarom vraag je het mij? Verdorie, het was op de tv.’

‘Niet toen zijn kidnapper werd gevonden,’ zei Sean. Hij hoopte dat dit voldoende zou zijn, dat zijn vader hem niet zou blijven vragen waarom Sean naar hem toe was gekomen, want daar had Sean geen volledig antwoord op.

Hij wilde vooral dat zijn vader hém in de context van die gebeurtenis plaatste, en hem hielp zichzelf weer in die tijd te verplaatsen, zoals kranten of oude politiedossiers dat niet konden. En misschien hoopte hij dat hij met zijn vader kon praten over iets meer dan alleen maar het dagelijks nieuws, de Red Sox die een nieuwe speler nodig hadden.

Sean had soms het gevoel dat hij en zijn vader vroeger misschien wel over meer dan alleen maar oppervlakkige dingen hadden kunnen praten (zoals hij en Lauren dat blijkbaar ook hadden gekund), maar Sean kon zich echt niet meer herinneren wat dat dan voor dingen waren geweest. In de mist van zijn herinneringen aan zijn jeugd had hij misschien wel vertrouwelijke contacten tussen hem en zijn vader gefantaseerd, contacten die, hoewel ze in de loop van de jaren mythische proporties hadden aangenomen, nooit hadden plaatsgevonden.

Zijn vader was een man van stilten en halve zinnen die in het niets wegstierven, en Sean was het grootste deel van zijn leven bezig geweest die stilten te interpreteren, de leegten in te vullen die telkens achterbleven, zich een beeld te vormen van wat zijn vader had bedoeld te zeggen. En de laatste tijd vroeg Sean zich af of hijzelf ooit een zin afmaakte zoals hij van plan was. Misschien was hij ook een man van stilten, stilten die hij ook in Lauren had gezien, en had hij er nooit iets aan gedaan, totdat haar stilte het enige van haar was dat nog over was. Die stilte, en het gesis van de lucht door de telefoon als ze belde.

‘Waarom wil je daar weer over praten?’ zei zijn vader ten slotte.

‘Je weet dat Jimmy Marcus’ dochter is vermoord?’

Zijn vader keek hem aan. ‘Dat meisje in Penitentiary Park?’

Sean knikte.

‘Ik zag de naam,’ zei zijn vader, ‘en ik vroeg me af of het familie was, maar zijn dochter?’

‘Ja.’

‘Hij is van jouw leeftijd. Heeft hij een dochter van negentien?’

‘Jimmy kreeg haar toen hij een jaar of zeventien was, een paar jaar voordat hij in Deer Island kwam te zitten.’

‘Ach ja,’ zei zijn vader. ‘De arme kerel. Zit zijn vader nog in de gevangenis?’

‘Die is dood, pa,’ zei Sean.

Sean kon zien dat het antwoord zijn vader diep trof, dat het zijn vader terugbracht naar die keuken aan Gannon Street, waar hij en Jimmy’s vader op zaterdagmiddagen bier zaten te drinken terwijl hun zoons in de tuin speelden. Sean herinnerde zich hun daverende lachbuien.

‘Verdomme,’ zei zijn vader. ‘Is hij dan tenminste buiten de gevangenis gestorven?’

Sean dacht erover om te liegen, maar hij schudde al met zijn hoofd. ‘Erbinnen. Walpole. Cirrose.’

‘Wanneer?’

‘Niet lang nadat jullie verhuisden. Zes jaar geleden, misschien zeven.’

Zijn vaders mond ging wijdopen om een geluidloos ‘zeven’ te vormen. Hij nam een slokje van zijn bier en de levervlekken op de rug van zijn handen waren extra duidelijk te zien in het gele licht dat boven hen hing. ‘Je raakt de tel zo gemakkelijk kwijt. Het besef van de tijd.’

‘Sorry, pa.’

Zijn vader trok een grimas. Dat was zijn enige reactie op medeleven of complimenten. ‘Waarom? Jij hebt het niet gedaan. Tim heeft zichzelf kapotgemaakt toen hij Sonny Todd vermoordde.’

‘Tijdens een partijtje biljarten. Toch?’

Zijn vader haalde zijn schouders op. ‘Ze waren allebei dronken. Dan kan er van alles gebeuren. Ze waren dronken en hadden allebei een grote mond en een driftig karakter. Tim was gewoon nog veel driftiger dan Sonny Todd.’ Zijn vader nam weer een slokje bier. ‘Nou, wat heeft Dave Boyles verdwijning te maken met – hoe heette ze ook weer, was het Katherine? Katherine Marcus?’

‘Ja.’

‘Wat heeft het een met het ander te maken?’

‘Ik zeg niet dat er verband is.’

‘Je zegt ook niet van niet.’

Sean glimlachte onwillekeurig. Je kon hem altijd tegenover een keiharde crimineel zetten, zo iemand die dacht dat hij het systeem beter kende dan de meeste rechters. Sean maakte gehakt van zo iemand. Maar die oude kerels, die spijkerharde, wantrouwige rotzakken van de generatie van zijn vader, wandelende lijken met veel trots en geen enkel respect voor de overheid... Je kon de hele nacht tegen ze aan praten, maar als ze je niets wilden vertellen, had je de volgende morgen nog steeds niets dan onbeantwoorde vragen.

‘Hé, pa, laten we ons nou niet meteen druk maken over eventuele verbanden.’

‘Waarom niet?’

Sean stak zijn hand op. ‘Goed? Doe me nou een plezier.’

‘O, goed, dat houdt mij in leven, de kans dat ik mijn eigen zoon zo nu en dan een plezier kan doen.’

Sean voelde dat zijn hand zich om zijn glas verstrakte. ‘Ik heb het dossier over Daves ontvoering doorgekeken. De rechercheur die met die zaak was belast, is dood. Niemand anders herinnert zich die zaak, en hij staat nog steeds als onopgelost te boek.’

‘Nou?’

‘Nou, ik herinner me dat jij ongeveer een jaar na Daves thuiskomst mijn kamer binnenkwam en zei: “Het is voorbij. Ze hebben die kerels te pakken gekregen.”’

Zijn vader haalde zijn schouders op. ‘Ze hadden er één.’

‘Dus waarom – ?’

‘In Albany,’ zei zijn vader. ‘Ik heb de foto in de krant gezien. Die kerel had een paar zedenmisdrijven in New York bekend en beweerde dat hij er ook nog een stuk of wat in Massachusetts en Vermont had gepleegd. Hij verhing zich in zijn cel voordat hij de bijzonderheden kon vertellen. Maar ik herkende het gezicht van die man van de tekening die in onze keuken door die politieman was gemaakt.’

‘Je weet het zeker?’

Hij knikte. ‘Honderd procent. De rechercheur – zijn naam was, eh – ’

‘Flynn,’ zei Sean.

Zijn vader knikte. ‘Mike Flynn. Ja. Ik ben een beetje met hem in contact gebleven, weet je. Toen ik die foto in de krant had gezien, belde ik hem, en hij zei, ja, het was dezelfde kerel. Dave had het bevestigd.’

‘Welke?’

‘Hè?’

‘Welke kerel?’

‘O. De... Hé, hoe had jij hem beschreven? “De vettige die er slaperig uitzag”.’

Het was vreemd om de woorden van het kind Sean uit de mond van zijn vader te horen. ‘De passagier.’

‘Ja.’

‘En die andere?’ zei Sean.

Zijn vader schudde zijn hoofd. ‘Omgekomen in een auto-ongeluk. Tenminste, dat zei die ene. Dat is alles wat ik weet, maar ik zou niet te veel waarde hechten aan wat ik weet. Ik had nog niet eens gehoord dat Tim Marcus dood was.’

Sean dronk zijn glas leeg en wees naar het lege glas van zijn vader. ‘Nog eentje?’

Zijn vader keek even naar het glas. ‘Ach, ja. Doe maar.’

Toen Sean met nieuwe flesjes bier van de bar terugkwam, keek zijn vader naar Jeopardy! dat met het geluid uit op de tv-schermen boven de bar te zien was. Toen Sean ging zitten, zei zijn vader tegen de tv: ‘Wie is Robert Oppenheimer?’

‘Hoe weet je of je het goed hebt, als het geluid uit staat?’ zei Sean.

‘Dat weet ik gewoon,’ zei zijn vader, en hij schonk zijn bier in zijn glas, fronsend om Seans domme vraag. ‘Jullie doen dat vaak. Ik zal het nooit begrijpen.’

‘Wat? Wie, “jullie”?’

Zijn vader wees met het bierglas naar hem. ‘Mensen van jouw leeftijd. Jullie stellen een hoop vragen, terwijl jullie misschien zelf het antwoord wel zouden weten, als jullie even nadachten.’

‘O,’ zei Sean. ‘Goed.’

‘Zoals dat van Dave Boyle,’ zei zijn vader. ‘Wat maakt het nou uit wat er vijfentwintig jaar geleden met Dave is gebeurd? Je weet wat er is gebeurd. Hij was vier dagen verdwenen en in die tijd was hij bij twee kinderlokkers. Er is precies gebeurd wat je zou denken dat er gebeurde. Maar nu kom jij het weer oprakelen, omdat...’ Zijn vader nam een slok. ‘Ach, ik weet niet waarom.’

Zijn vader keek hem met een verward glimlachje aan en Sean keek op dezelfde manier terug.

‘Hé, pa.’

‘Ja.’

‘Wou je beweren dat er in jouw verleden nooit iets is gebeurd waar je nog over nadenkt, dat nog vaak door je hoofd gaat?’

Zijn vader zuchtte. ‘Daar gaat het niet om.’

‘Natuurlijk wel.’

‘Nee. Rottigheid overkomt iedereen, Sean. Iedereen. Jij bent geen uitzondering. Maar jouw hele generatie is altijd naar lijken aan het spitten. Jullie kunnen de dingen niet met rust laten. Heb je bewijsmateriaal dat Dave met de dood van Katherine Marcus in verband brengt?’

Sean lachte. De oude man had hem vanuit de flank aangevallen. Hij had Sean gemanipuleerd met al dat gepraat over ‘jouw generatie’ en had al die tijd alleen maar willen weten of Dave bij Katies dood betrokken was.

‘Laten we zeggen dat zich omstandigheden voordoen waardoor Dave iemand is die we in het oog willen houden.’

‘Noem je dat een antwoord?’

‘Noem je dat een vraag?’

De brede grijns van zijn vader verspreidde zich over zijn gezicht en veegde daar minstens vijftien jaren van weg. Sean herinnerde zich hoe die grijns zich door het hele huis kon verspreiden toen hij nog jong was. Alles ging ervan stralen.

‘Dus je zeurt me aan mijn kop over Dave, omdat je denkt dat wat die kerels hem hebben aangedaan, hem misschien heeft veranderd in iemand die een jong meisje zou kunnen vermoorden.’

Sean haalde zijn schouders op. ‘Zoiets.’

Zijn vader dacht daar even over na, terwijl hij de pinda’s in het bakje tussen hen in heen en weer liet gaan, en nam weer een slokje bier. ‘Ik denk van niet.’

Sean grinnikte. ‘Zo goed heb je hem gekend, hè?’

‘Nee. Ik herinner me hem alleen als kind. Hij had zoiets niet in zich.’

‘Veel kinderen groeien op tot volwassenen die dingen doen die je vroeger nooit zou hebben geloofd.’

Zijn vader trok zijn wenkbrauwen op. ‘Probeer je me iets over het menselijk karakter te vertellen?’

Sean schudde zijn hoofd. ‘Gewoon politiewerk.’

Zijn vader leunde in zijn stoel achterover en keek Sean met een vaag glimlachje aan. ‘Kom op. Vertel het me.’

Sean voelde dat hij een beetje rood werd. ‘Nee, ik wou alleen – ’

‘Alsjeblieft.’

Sean voelde zich een idioot. Het was verbazingwekkend hoe snel zijn vader hem het gevoel kon geven dat de jongen Sean zich volwassen probeerde voor te doen en er alleen maar in slaagde pompeus over te komen.

‘Geloof me nou maar. Ik denk dat ik iets over mensen en misdaad weet. Dat is mijn werk.’

‘Dus jij denkt dat Dave een meisje van negentien kan hebben afgeslacht, Sean? Dave, met wie je vroeger in de tuin speelde. Die jongen?’

‘Ik denk dat iedereen tot alles in staat is.’

‘Dus ik kan het ook hebben gedaan.’ Zijn vader legde zijn hand op zijn borst. ‘Of je moeder.’

‘Nee.’

‘Je kunt maar beter naar onze alibi’s vragen.’ ‘Dat heb ik niet gezegd. Jezus.’

‘Dat zei je wel. Je zei dat iedereen tot alles in staat is.’

‘Binnen het redelijke.’

‘O,’ zei zijn vader met luide stem. ‘Nou, dat had ik niet gehoord.’

Hij deed het opnieuw – pakte Sean helemaal in, bespeelde hem zoals Sean verdachten in de verhoorkamer bespeelde. Geen wonder dat Sean zo goed in ondervragingen was. Hij had het geleerd van een ware meester.

Ze zaten een tijdje in stilte bij elkaar, en toen zei zijn vader: ‘Hé, misschien heb je gelijk.’

Sean keek hem aan, wachtend op de clou.

‘Misschien had Dave kunnen doen wat jij denkt. Ik weet het niet. Ik herinner me alleen de jongen. Ik ken de man niet.’

Sean probeerde zichzelf door de ogen van zijn vader te zien. Hij vroeg zich af of zijn vader dat zag – de jongen, niet de man – als hij naar zijn zoon keek. Waarschijnlijk was het moeilijk om iets anders te zien.

Hij herinnerde zich hoe zijn ooms vroeger altijd over zijn vader praatten, de jongste broer uit een gezin met twaalf kinderen dat uit Ierland was geëmigreerd toen zijn vader vijf was. De ‘oude Bill’, zeiden ze altijd, en dan hadden ze het over de Bill Devine die had geleefd voordat Sean geboren was. De ‘herrieschopper’. Maar als Sean nu hun stemmen weer hoorde, voelde Sean de neerbuigende houding van een oudere generatie ten opzichte van een jongere. De meeste ooms van Sean waren minstens twaalf of vijftien jaar ouder dan hun jongere broer geweest.

Ze waren nu allemaal dood. Alle elf broers en zussen van zijn vader. En het kleintje uit het gezin liep nu tegen de vijfenzeventig en zat ergens in een nieuwbouwwijk bij een golfbaan die hij nooit zou gebruiken. De laatste die over was, en toch nog de jongste, altijd de jongste, die zich bleef verzetten tegen de neerbuigendheid van wie dan ook, vooral van zijn zoon. Hij zou zich nog eerder van de hele wereld afsluiten dan dat hij dat zou verdragen, of zelfs maar het idee. Want al degenen die het recht hadden gehad om zich zo tegen hem te gedragen, waren allang van de aardbodem verdwenen.

Zijn vader keek naar Seans bier en gooide en paar dollar fooi op tafel.

‘Ben je klaar?’ zei hij.

Ze liepen over Route 28 terug naar de toegangsweg met zijn gele verkeersdrempels en gazonsproeiers.

‘Weet je wat je moeder leuk vindt?’ zei zijn vader.

‘Nee, wat?’

‘Als je haar schrijft. Je weet wel, nu en dan een kaartje zonder dat er een reden voor is. Ze zegt dat je grappige kaarten stuurt en dat je leuke dingen schrijft. Ze bewaart ze in een la in de slaapkamer. Ze heeft ze nog uit de tijd dat je ging studeren.’

‘Goed.’

‘Nu en dan, weet je? Stuur zo’n kaartje.’

‘Ja.’

Ze kwamen bij Seans auto en zijn vader keek op naar de donkere ramen van zijn huis.

‘Is ze naar bed?’ vroeg Sean.

Zijn vader knikte. ‘Ze rijdt morgenvroeg met mevrouw Couglin naar fysiotherapie.’ Zijn vader stak plotseling zijn hand uit en schudde die van Sean. ‘Het was goed je te zien.’

‘Dat is wederzijds.’

‘Komt ze terug?’

Sean hoefde niet te vragen wie ‘ze’ was.

‘Weet ik niet. Weet ik echt niet.’

Zijn vader keek hem in het vaalgele licht van de straatlantaarn aan en een ogenblik zag Sean dat het hem pijn deed. Hij wist dat zijn zoon het moeilijk had, wist dat Sean in de steek gelaten was, gekwetst was, en zoiets richtte blijvende schade bij je aan, lepelde iets uit je weg dat je nooit terug zou krijgen.

‘Nou,’ zei zijn vader. ‘Je ziet er goed uit. Zo te zien zorg je goed voor jezelf. Drink je te veel of zoiets?’

Sean schudde zijn hoofd. ‘Ik werk veel.’

‘Werken is goed,’ zei zijn vader.

‘Ja,’ zei Sean, en hij voelde dat iets bitters in zijn keel omhoogkwam.

‘Wel...’

‘Wel.’

Zijn vader sloeg op zijn schouder. ‘Nou, tot kijk dan. Vergeet niet je moeder zondag te bellen.’ Hij liet Sean bij de auto achter en liep naar de voordeur met de tred van een man die twintig jaar jonger was.

‘Pas goed op jezelf,’ zei Sean, en zijn vader stak nog even zijn hand op.

Sean gebruikte de afstandsbediening om de auto van het slot te halen, en hij greep al naar de deurkruk toen hij zijn vader hoorde zeggen: ‘Hé.’

‘Ja?’ Hij keek om en zag zijn vader bij de voordeur staan, zijn bovenste helft in zachte duisternis gehuld.

‘Je had gelijk toen je die dag niet in die auto stapte. Vergeet dat niet.’

Sean leunde tegen zijn auto, zijn handen op het dak, en probeerde het gezicht van zijn vader in het donker te onderscheiden.

‘Maar we hadden Dave moeten beschermen.’

‘Jullie waren kinderen,’ zei zijn vader. ‘Jullie konden het niet weten. En ook als jullie het konden weten, Sean...’

Sean liet dat op zich inwerken. Hij trommelde met zijn handen op het dak en tuurde in de duisternis naar de ogen van zijn vader. ‘Dat zeg ik ook tegen mezelf.’

‘Nou?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik vind nog steeds dat we het hadden moeten weten. Op de een of andere manier. Vind je ook niet?’

Minstens een minuut zeiden ze geen van beiden iets. Sean hoorde krekels in het gesis van de gazonsproeiers.

‘Een fijne avond, Sean,’ zei zijn vader tegen de achtergrond van die geluiden.

‘Jij ook,’ zei Sean, en hij wachtte tot zijn vader naar binnen was gegaan. Toen stapte hij in zijn auto en reed naar huis.