7
In het bloed
Nadine Marcus, de jongste dochter van Jimmy en Annabeth, ontving die zondagmorgen in de Saint Cecilia in de East Buckingham Flats voor het eerst het sacrament van de heilige communie. Met haar handen samengedrukt van de onderkant van de palm tot de toppen van haar vingers, in haar witte sluier en witte jurk die haar op een kindbruid of een sneeuwengel lieten lijken, liep ze met veertig andere kinderen door het middenpad. Andere kinderen strompelden, maar zij schreed.
Tenminste, zo kwam het over op Jimmy, en hoewel hij misschien de eerste zou zijn om toe te geven dat hij bevooroordeeld was als het op zijn kinderen aankwam, was hij er ook tamelijk zeker van dat hij gelijk had. Tegenwoordig praatten of schreeuwden andere kinderen wanneer ze daar maar zin in hadden, ze vloekten waar hun ouders bij waren, eisten dit en eisten dat, toonden geen enkel respect voor volwassenen en hadden de lichtelijk verdoofde, enigszins koortsachtige ogen van verslaafden die te lang voor de televisie of een computerscherm of beide hadden gezeten. Ze deden Jimmy aan zilverkleurige ballen in een flipperkast denken – het ene moment traag, stotend tegen alles wat in zicht kwam, het volgende moment een werveling door de kast, met overal rinkelende bellen. Als ze om iets vroegen, kregen ze dat meestal ook. En als ze het niet kregen, vroegen ze er des te harder om. Als het antwoord dan nog steeds een aarzelend nee was, zetten ze het op een krijsen. En hun ouders – stuk voor stuk watjes, vond Jimmy – gaven dan meestal wel toe.
Jimmy en Annabeth waren gek op hun meisjes. Ze werkten hard om ze gelukkig te maken en ze het gevoel te geven dat hun ouders van hen hielden. Maar ze lieten niet over zich heen lopen. Er waren grenzen en Jimmy maakte de meisjes goed duidelijk waar die grenzen lagen.
Zoals die twee rotzakjes die nu in de optocht langs Jimmy’s kerkbank kwamen – twee jongens, ze duwden elkaar, lachten hardop, negeerden de nonnen die hen tot stilte probeerden te manen, begonnen gekheid te maken naar de menigte – en sommige volwassenen lachten zelfs naar hen terug. Jezus. In Jimmy’s tijd zouden de ouders uit de kerkbanken zijn gekomen. Ze zouden die twee jongens aan hun haren hebben weggetrokken, ze een paar tikken hebben gegeven en ze hebben toegefluisterd dat hun nog veel meer te wachten stond, om ze vervolgens weer tussen de andere kinderen te zetten.
Jimmy, die zijn vader had gehaat, wist dat er ook wel iets op die oude methoden viel af te dingen, nou en of, maar verdraaid nog aan toe, er moest een gulden middenweg zijn die de meeste mensen niet konden vinden. Het moest mogelijk zijn dat een kind wist dat zijn ouders van hem hielden, terwijl ze toch de baas waren. Regels bestonden niet zonder reden, nee betekende echt nee, en als je de lachers op je hand kreeg, wilde dat nog niet zeggen dat je je goed gedroeg.
Natuurlijk kon je dat allemaal doorgeven en je kinderen goed opvoeden om dan toch nog veel ellende van ze te verduren te krijgen. Zoals bijvoorbeeld Katie vandaag. Ze was niet alleen van haar werk weggebleven, maar nu zag het ernaar uit dat ze ook verstek liet gaan op de eerste communie van haar halfzusje. Wat ging er toch in haar om? Waarschijnlijk niets; dat was juist het probleem.
Jimmy keek weer naar Nadine, die door het middenpad schreed, en was zo trots dat zijn woede op Katie (en ja, ook een beetje knagende bezorgdheid) enigszins afzakte, al wist hij dat die woede terug zou komen. De eerste communie was een belangrijke gebeurtenis in het leven van een katholiek kind – een dag om je mooi aan te kleden en je te laten bewonderen en verwennen en na afloop naar de Chuck E. Cheese te laten brengen – en Jimmy vond het belangrijk om zulke gebeurtenissen in het leven van zijn kinderen feestelijk en gedenkwaardig te maken. Daarom maakte het hem zo kwaad dat Katie niet was komen opdagen. Goed, ze was negentien, dus de wereld van haar jongere halfzusjes kon waarschijnlijk niet op tegen de jongens en de kleren en de bars die een slap controlebeleid hadden en ook minderjarigen toelieten. Jimmy begreep dat wel en liet Katie dus meestal haar gang gaan, maar toch vond hij het een rotstreek dat ze van deze gebeurtenis wegbleef, zeker na alles wat hij had gedaan om zulke gebeurtenissen feestelijk te maken toen Katie zelf nog jonger was.
Hij voelde dat de woede weer in hem opkwam, wist dat als hij haar weer zag ze meteen een van hun ‘discussies’ zouden hebben, zoals Annabeth ze noemde. De laatste paar jaar hadden ze die nogal eens.
Nou ja, hij moest er nu maar even niet aan denken.
Want daar kwam Nadine. Ze was nu bijna ter hoogte van Jimmy’s kerkbank. Annabeth had Nadine laten beloven dat ze haar vader niet zou aankijken als ze voorbijkwam, dat ze de ernst van het sacrament niet met meisjesachtig gegiechel zou verstoren, maar ze wierp nu toch een blik in zijn richting – een kleine blik, genoeg om Jimmy te laten weten dat ze de toorn van haar moeder riskeerde om haar vader te laten zien dat ze van hem hield. Ze keek niet naar haar opa Theo en de zes ooms die achter Jimmy in de bank zaten, en Jimmy had daar waardering voor: ze ging tot de grens maar er niet overheen. Haar linkeroog ging even naar de hoek, Jimmy zag het door de sluier, en hij woof even met drie vingers ter hoogte van zijn broekriem en vormde met zijn lippen een geluidloos ‘hallo’.
Nadines glimlach straalde meteen nog meer dan haar spierwitte sluier en jurk en schoenen, en Jimmy voelde dat die glimlach door zijn hart en zijn ogen en zijn knieën ging. De vrouwen in zijn leven – Annabeth, Katie, Nadine en haar zusje Sara – hadden dat effect soms op hem. Ze hoefden hem maar toe te lachen of hem aan te kijken en zijn knieën knikten en hij werd helemaal week.
Nadine sloeg haar ogen neer en trok haar kleine gezichtje samen om de glimlach te camoufleren, maar Annabeth had het toch gezien. Ze stak haar elleboog in de ruimte tussen Jimmy’s ribben en zijn linkerheup. Hij keek haar aan, voelde dat zijn gezicht rood werd en vroeg: ‘Wat is er?’
Annabeth wierp hem een blik toe waaruit hij kon afleiden dat hij nog niet klaar met haar was als ze thuiskwamen. Toen keek ze recht voor zich uit, haar lippen strak maar een beetje trillend bij de hoeken. Jimmy wist dat hij alleen maar met die onschuldige stem van hem ‘Is er wat?’ hoefde te zeggen en Annabeth zou het niet kunnen laten om te lachen, want in de kerk had je toch al de neiging om te lachen en dat was altijd een van Jimmy’s grote gaven geweest: hij kon de dames onder alle omstandigheden laten lachen.
Toch keek hij Annabeth daarna een tijdje niet aan. Hij keek naar de stoet kinderen en daarna naar het sacramentele ritueel: ieder kind op zijn beurt nam de ouwel voor het eerst in de kom van zijn handen. Hij had het programmaboekje opgerold en het was vochtig geworden in zijn bezwete handen. Hij trommelde er nu mee tegen zijn dij en zag Nadine de ouwel uit haar hand nemen en op haar tong leggen, waarna ze met gebogen hoofd een kruisje sloeg. Annabeth boog zich naar hem toe en fluisterde in zijn oor: ‘Ons meisje. Goh, Jimmy, ons meisje.’
Jimmy sloeg zijn arm om haar heen, trok haar dicht tegen zich aan en wou dat je zulke momenten uit je leven als een soort foto’s kon vasthouden, dat ze gewoon voortduurden en je erin kon blijven tot je zover was dat je eruitkwam, hoeveel uren of dagen dat ook duurde. Hij keek om en kuste Annabeths wang, en ze boog zich nog wat meer naar hem toe. Hun beider ogen keken naar hun dochter, hun zwevende engel van een meisje.
De man met het samoeraizwaard stond aan de rand van het park, met zijn rug naar het Penitentiary Channel toe, zijn ene voet van de grond terwijl hij langzaam op de andere ronddraaide, het zwaard in een vreemde stand achter de kruin van zijn hoofd. Sean, Whitey, Souza en Connolly liepen er langzaam naartoe en keken elkaar verbaasd aan. De man bleef langzaam draaien, zonder acht te slaan op de vier mannen die hem op enige afstand van elkaar door het gras naderden. Hij bracht het zwaard boven zijn hoofd en begon het voor zijn borst omlaag te brengen. Ze waren nu zo’n zeven meter van hem vandaan, en Sean zag dat Connolly zijn hand op zijn rechterheup legde, de riem van zijn holster losmaakte en zijn hand op de kolf van zijn Glock liet rusten.
Voordat dit uit de hand kon lopen of iemand werd neergeschoten of die kerel als een woesteling op hen kwam afstormen, schraapte Sean zijn keel en zei: ‘Meneer? Neemt u me niet kwalijk.’
De man hield zijn hoofd enigszins opzij. Blijkbaar had hij Sean wel gehoord, maar hij ging verder met die nadrukkelijke draaibeweging, steeds meer naar hen toe.
‘Meneer, we willen dat u uw wapen op het gras legt.’
De voet van de man zakte op de grond terug en hij keek hen nu aan. Zijn ogen werden groter en richtten zich op elk van hen – een, twee, drie, vier pistolen. Hij hield zijn zwaard naar voren, misschien om het op hen te richten, misschien om het aan hen over te geven, dat kon Sean niet nagaan.
‘Ben jij doof of zo?’ zei Connolly. ‘Op de grond.’
‘Stil,’ zei Sean. Hij bleef staan, zo’n drie meter van de jongen vandaan. Hij dacht aan de bloeddruppels die ze zo’n zestig meter achter hen op het joggingpad hadden gevonden, druppels waarvan ze alle vier de betekenis hadden geweten, en toen hadden ze opeens Bruce Lee daar met dat belachelijk grote zwaard zien zwaaien. Alleen was Bruce Lee een Aziaat geweest en was deze man duidelijk blank en ook tamelijk jong, een jaar of vijfentwintig, met krullend zwart haar en gladgeschoren wangen. Hij droeg een wit T-shirt dat in een grijze trainingsbroek was gestoken.
De man bewoog nu niet meer, en Sean was er vrij zeker van dat hij uit angst dat zwaard in hun richting had gestoken. De hersenen van de man waren vastgedraaid en konden het lichaam niet meer commanderen.
‘Meneer,’ zei Sean, zo scherp dat de man hem recht aankeek. ‘Wilt u iets voor me doen? Wilt u dat zwaard op de grond leggen? Gewoon uw vingers openen en het laten vallen.’
‘Wie zijn jullie?’
‘Wij zijn van de politie.’ Whitey Powers liet zijn insigne zien. ‘Ziet u wel? Nou, vertrouwt u me, meneer, en laat u dat zwaard vallen.’
‘Eh, goed,’ zei de man, en op dat moment viel het uit zijn vingers. Het viel met een vochtige plof in het gras.
Sean voelde dat Connolly, links van hem, in beweging kwam om de man te bestormen, en hij stak zijn hand uit, bleef intussen de man recht aankijken en zei: ‘Hoe heet u?’
‘Hm? Kent.’
‘Kent, hoe gaat het met je? Ik ben rechercheur Devine. Ik wil dat je een paar stappen achteruitgaat, van het wapen vandaan.’
‘Het wapen?’
‘Het zwaard, Kent. Ga een paar stappen terug. Wat is je achternaam, Kent?’
‘Brewer,’ zei hij, en hij ging achteruit, zijn handpalmen omhoog en naar hen toe gekeerd, alsof hij er serieus rekening mee hield dat ze opeens hun Glocks zouden trekken en op hem leeg zouden schieten.
Sean glimlachte en knikte Whitey even toe. ‘Hé, Kent, wat deed je daar? Het leek mij een soort ballet.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Goed, met een zwaard, maar...’
Kent zag dat Whitey zich naar het zwaard toe boog en het voorzichtig met een zakdoek bij het heft oppakte.
‘Kendo.’
‘Wat is dat, Kent?’
‘Kendo,’ zei Kent. ‘Dat is een vechtsport. Ik heb dinsdag en donderdag les en oefen ’s morgens. Ik was alleen maar aan het oefenen. Dat is alles.’
Connolly zuchtte.
Souza keek Connolly aan. ‘Je neemt me in de maling, hè?’
Whitey hield Sean het zwaard voor. Het was geolied en het glansde en het was zo schoon dat het nog gloednieuw leek.
‘Kijk.’ Whitey streek met het lemmet over zijn open handpalm. ‘Ik heb scherpere lépels gehad.’
‘Het is nooit geslepen,’ zei Kent.
Sean voelde die krassende vogel weer in zijn schedel. ‘Zeg Kent, hoe lang ben je hier al?’
Kent keek naar het parkeerterrein, zo’n honderd meter achter hen. ‘Een kwartier op zijn hoogst. Wat is er aan de hand?’ Zijn stem kreeg nu zelfvertrouwen, en een tikje verontwaardiging. ‘Het is toch niet verboden om in een openbaar park aan kendo te doen, agent?’
‘Daar werken we nog aan,’ zei Whitey. ‘En ik ben brigadier, Kent.’
‘Kun je vertellen waar je de afgelopen nacht was?’ vroeg Sean.
Kent keek weer nerveus. Hij hield zijn adem in en dacht diep na. Toen deed hij zijn ogen even dicht en liet zijn adem ontsnappen. ‘Ja, ja, ik was, ik was gisteravond op een feest bij vrienden. Ik ben met mijn vriendin naar huis gegaan. We zijn om een uur of drie gaan slapen. Ik heb vanmorgen koffie met haar gedronken en toen ben ik hierheen gegaan.’
Sean kneep in het puntje van zijn neus en knikte. ‘We nemen het zwaard in beslag, Kent, en we zouden het prettig vinden als je met een van de agenten naar de kazerne ging om daar een paar vragen te beantwoorden.’
‘De kazerne?’
‘Het politiebureau,’ zei Sean. ‘We hebben daar gewoon een andere naam voor.’
‘Waarom?’
‘Kent, kun je niet gewoon zeggen dat je met een van de agenten meegaat?’
‘Eh, goed.’
Sean keek Whitey aan en Whitey trok een grimas. Ze wisten dat Kent te bang was om iets anders dan de waarheid te vertellen, en ze wisten dat de forensische dienst niets bijzonders aan het zwaard zou ontdekken, maar ze moesten alle sporen volgen en rapporten schrijven tot de stapels papieren zich als praalwagens op hun bureaus verhieven.
‘Ik ga voor de zwarte band,’ zei Kent.
Ze draaiden zich om en keken hem aan. ‘Hm?’
‘Zaterdag,’ zei Kent, en hij straalde onder zijn zweetdruppels. ‘Ik heb er drie jaar over gedaan, maar, eh, daarvoor was ik hier vanmorgen, om ervoor te zorgen dat ik in vorm ben.’
‘Hm-mm,’ zei Sean.
‘Zeg, Kent?’ zei Whitey, en Kent glimlachte naar hem. ‘Ik bedoel, niet om het een of ander, maar wie kan dat nou een moer schelen?’
Tegen de tijd dat Nadine en de andere kinderen via de achterkant de kerk verlieten, was Jimmy minder kwaad op Katie en maakte hij zich meer zorgen om haar. Ondanks alle late avonden en alle gerotzooi met jongens waar hij niets van wist, was Katie niet iemand die haar halfzusjes in de steek liet. Ze verafgoodden haar, en zij van haar kant was gek op ze – ze ging met ze naar de film, naar het rolschaatsen, naar de ijssalon. De laatste tijd had ze ze enthousiast gemaakt voor de optocht van komende zondag. Ze had gedaan alsof Buckingham Day een nationale feestdag was, zoiets als Saint Patrick en Kerstmis. Ze was woensdagavond vroeg naar huis gekomen en met de twee meisjes naar boven gegaan om uit te kiezen wat ze zouden dragen, en daar had ze een soort modeshow van gemaakt. Ze was op haar bed gaan zitten en de meisjes waren in hun verschillende outfits de kamer in- en uitgekomen en hadden haar vragen gesteld over hun haar, hun ogen, hun manier van lopen. Natuurlijk veranderde de kamer van de twee meisjes in een cycloon van neergeworpen kleren, maar dat vond Jimmy niet erg – Katie hielp de meisjes betekenis toe te kennen aan een gebeurtenis en ze gebruikte daarvoor de trucjes die Jimmy haar had geleerd om de kleinste dingen belangrijk en uitzonderlijk te laten lijken.
Dus waarom zou ze nu verstek laten gaan op Nadines eerste communie?
Misschien had ze een jongen van legendarische proporties ontmoet. Of misschien had ze echt die nieuwe jongen met het uiterlijk van een filmster, en dito houding, leren kennen. Of misschien was ze het gewoon vergeten.
Jimmy verliet de kerkbank en liep met Annabeth en Sara door het middenpad. Annabeth gaf een kneepje in zijn hand. Ze merkte dat hij gespannen was. Dat voelde ze aan zijn hand en zag ze aan zijn ogen.
‘Er is vast niets met haar aan de hand. Waarschijnlijk heeft ze een kater. Het komt wel goed.’
Jimmy glimlachte, knikte en gaf een kneepje terug. Annabeth, met haar inzicht in wat er in hem omging, de kneepjes van haar hand op het juiste moment, haar zorgzame maar praktische instelling, was het fundament van Jimmy’s leven. Ze was zijn vrouw, moeder, beste vriend, zuster, minnares en priester. Zonder haar, wist Jimmy zonder enige twijfel, zou hij in Deer Island zijn terechtgekomen, of erger nog, in een van die maximaal beveiligde gevangenissen als Norfolk of Cedar Junction, waar hij zou hebben gezeten tot de tanden hem uit zijn mond vielen.
Toen hij een jaar na zijn vrijlating, met nog twee jaar proeftijd voor de boeg, Annabeth had ontmoet, had hij inmiddels een vrij goede band met Katie opgebouwd. Ze was er blijkbaar aan gewend geraakt dat hij er de hele tijd was – ze was nog op haar hoede, maar ze accepteerde hem steeds meer – en Jimmy was eraan gewend geraakt dat hij altijd moe was – moe omdat hij tien uur per dag werkte en de hele dag door de stad reed om Katie ergens op te pikken of bij zijn moeder, haar school of de buitenschoolse opvang af te zetten. Hij was moe en hij was bang; dat waren in die tijd de twee constanten in zijn leven geweest en na een tijdje wist hij niet beter of het zou altijd zo blijven. Hij werd bang wakker – bang dat Katie ’s nachts in haar slaap in een verkeerde houding was gaan liggen en zichzelf had verstikt, bang dat de economie net zo lang achteruit zou hollen tot hij zonder werk zat, bang dat Katie in de schoolpauze uit een klimrek zou vallen, bang dat ze iets nodig zou hebben dat hij haar niet kon geven, bang dat zijn leven altijd een tredmolen van angst en liefde en vermoeidheid zou blijven.
Jimmy droeg die vermoeidheid mee naar de kerk op de dag dat een van Annabeths broers, Val Savage, met Terese Hickey trouwde. Zowel bruid als bruidegom was lelijk, nors en klein. Jimmy stelde zich voor dat ze een nest jongen zouden krijgen, in plaats van kinderen, een stel niet van elkaar te onderscheiden, stompneuzige balletjes woede die nog jaren door Buckingham Avenue op en neer zouden stuiteren en ieder moment tot ontlading konden komen. Val had in Jimmy’s team gewerkt in de tijd dat Jimmy een team had, en hij was Jimmy dankbaar omdat hij namens het hele team twee jaar was gaan zitten, met nog drie jaar voorwaardelijk, terwijl iedereen wist dat Jimmy ze allemaal had kunnen verlinken om er zelf met minder straf vanaf te komen. Val, met kleine armen en benen en een klein verstand, zou Jimmy waarschijnlijk hebben verafgood als Jimmy niet met een Porto Ricaans meisje was getrouwd, en dan nog iemand van buiten de buurt ook.
Na Marita’s dood fluisterden ze in de buurt: Zie je wel? Dat krijg je als je tegen de normale gang van zaken ingaat. Maar die Katie wordt een hele mooie meid; dat zijn halfbloeden altijd.
Toen Jimmy uit Deer Island kwam, kreeg hij van alles aangeboden. Jimmy was een professional, een van de beste inbrekers die ooit uit de buurt waren voortgekomen, terwijl de buurt op dat gebied toch heel wat had voortgebracht. En zelfs toen Jimmy ‘nee, dank je’ zei, hij bleef op het rechte pad, voor het kind, weet je, knikten en glimlachten de mensen en wisten ze dat hij er weer mee zou beginnen zodra hij het moeilijk kreeg en hij tussen een aanbetaling op de auto en een kerstcadeau voor Katie moest kiezen.
Maar dat gebeurde niet. Jimmy Marcus, inbraakexpert en iemand die al zijn eigen team had gehad voordat hij oud genoeg was om legaal een biertje te drinken, de man achter de Keldar Technics-kraak en nog heel wat andere dingen, bleef zo standvastig op het rechte pad dat de mensen het bijna een provocatie vonden. Er gingen zelfs geruchten dat Jimmy erover had gepraat de delicatessenzaak van Al DeMarco over te nemen, zodat de man, hoewel in naam nog steeds eigenaar, met pensioen kon gaan met een deel van het geld dat Jimmy nog van de Keldar-kraak zou hebben overgehouden. Jimmy als winkelier, met een schort voor – ja, dat zal wel, zeiden ze.
Op de receptie van Val en Terese in het katholieke wijkcentrum aan Dunboy Street vroeg Jimmy aan Annabeth of ze met hem wilde dansen, en toen zagen de mensen het meteen – de manier waarop ze op de muziek bewogen, de stand van hun hoofd als ze elkaar recht aankeken, zijn hand die licht over het onderste van haar rug streek, en zoals ze zich tegen hem aan boog. Ze hadden elkaar als kinderen gekend, zei iemand, al was hij een paar jaar ouder dan zij. Misschien was het er altijd al geweest, misschien had het gewacht tot de Porto Ricaanse vrouw wegging, of tot God haar liet weggaan.
Het was een nummer van Rickie Lee Jones geweest waarop ze dansten, en een paar regels uit dat nummer hadden Jimmy altijd al diep getroffen, al begreep hij nooit waarom – ‘Well, goodbye-boys/Oh my buddy boys/Oh my sad-eyed Sinatras...’ Hij synchroniseerde de woorden met zijn lippen na terwijl ze dansten, en voelde zich voor het eerst in jaren ontspannen en op zijn gemak. Hij zong opnieuw geluidloos met het refrein mee, samen met Rickies droevige, zachte stem, ‘So long, lone-ly ave-nue,’ glimlachend in Annabeths kristalgroene ogen, en zij had ook geglimlacht, op een zachte, heel bijzondere manier die hem tot in zijn hart trof. Het was voor hen meteen alsof dit hun honderdste dans was, in plaats van hun eerste.
Ze waren de laatsten die weggingen. Ze zaten op de brede veranda aan de voorkant, dronken licht bier en rookten sigaretten en knikten naar de andere gasten, die naar hun auto’s liepen. Ze bleven daar zitten tot de zomeravond was verkild, en toen hing Jimmy zijn jas om haar schouders en vertelde hij haar over de gevangenis en Katie, en over Marita’s dromen van oranje gordijnen, en zij vertelde hem hoe ze als enig Savage-meisje in een huis vol maniakale broers was opgegroeid, en over die ene winter dat ze in New York had gedanst, voordat ze tot de conclusie kwam dat ze niet goed genoeg was, en over de opleiding tot verpleegkundige die ze toen had gevolgd.
Toen het personeel van het wijkcentrum hen van de veranda verdreef, wandelden ze naar het feest dat na afloop werd gegeven, en daar kwamen ze nog net op tijd aan om de eerste schreeuwende ruzie van Val en Terese als echtpaar mee te maken. Ze pikten een sixpack uit Vals koelkast en gingen weg. Ze liepen door de duisternis van Hurley’s Drive-in en gingen bij het kanaal zitten, waar ze naar het kabbelen van het water luisterden. De drive-inbioscoop was vier jaar eerder gesloten, en iedere morgen kwamen gele graafmachines en vuilniswagens van de dienst Parken en Recreatie en de reinigingsdienst naar het terrein om de hele omgeving van het kanaal in een massa vuil en gescheurd beton te veranderen. Het scheen dat ze er een park van wilden maken, maar op dat moment was het alleen maar een verwoeste driveinbioscoop, waar het scherm nog wit opdoemde achter bergen bruin vuil en zwartgrijze plakken gedumpt asfalt.
‘Ze zeggen dat het in je bloed zit,’ zei Annabeth.
‘Wat?’
‘Stelen, misdaad.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Je weet wel.’
Jimmy lachte haar langs zijn bierflesje toe en nam een slok.
‘Dat is toch zo?’ zei ze.
‘Misschien.’ Nu was het zijn beurt om de schouders op te halen. ‘Er zitten veel dingen in mijn bloed. Dat wil nog niet zeggen dat ze eruit moeten komen.’
‘Ik oordeel niet over je. Geloof me.’ Er was niets van haar gezicht af te leiden, zelfs niets uit haar stem, en Jimmy vroeg zich af wat ze van hem wilde horen – dat hij nog in de misdaad zat? Dat hij eruit was? Dat hij haar rijk zou maken? Dat hij nooit meer een misdrijf zou plegen?
Annabeth had op een afstand een rustig, bijna onopvallend gezicht, maar als je dichtbij kwam, zag je in dat gezicht veel dingen die je niet begreep. Je voelde dat ze een geest had die verwoed aan het werk was, die nooit sliep.
‘Ik bedoel, dansen zit toch in je bloed?’
‘Ik weet het niet. Misschien.’
‘Maar nu ze tegen je hebben gezegd dat je het niet meer kunt doen, ben je gestopt, nietwaar? Dat doet misschien pijn, maar je hebt het onder ogen gezien.’
‘Goed...’
‘Goed,’ zei hij, en hij schoof een sigaret uit het pakje dat op de stenen bank tussen hen in lag. ‘Dus, ja, ik was goed in wat ik deed. Maar ik werd gepakt en mijn vrouw ging dood en toen kwam mijn dochter in de problemen.’ Hij stak de sigaret aan en nam uitgebreid een trek. Intussen zocht hij naar de woorden die wel al honderd keer door zijn hoofd waren gegaan. ‘Ik laat mijn dochter niet opnieuw in de problemen komen, Annabeth. Weet je? Als ik nog eens twee jaar moet zitten, gaat het mis met haar. Mijn moeder? Daar gaat het niet zo goed mee. Als ze overlijdt terwijl ik in de gevangenis zit, halen ze mijn dochter weg. Dan stellen ze haar onder voogdij van de staat en zetten ze haar in een soort gevangenis voor kinderen. Ik zou dat niet kunnen verwerken. Dus zo zit het. In het bloed, uit het bloed, wat maakt het uit, ik blijf op het rechte pad.’
Jimmy keek haar recht aan en intussen bestudeerde ze zijn gezicht. Hij kon zien dat ze naar gaten in zijn redenering zocht, naar leugens, en hij hoopte dat het hem op de een of andere manier was gelukt alles precies zo te vertellen als hij wilde. Hij had er lang genoeg aan gewerkt, had zich voorbereid op een moment als dit. En trouwens, wat hij had gezegd, was grotendeels waar. Hij had dat ene weggelaten dat hij, zoals hij zichzelf had gezworen, nooit aan iemand zou vertellen.
En nu keek hij in Annabeths ogen en wachtte hij tot ze haar besluit nam. Hij probeerde beelden van die nacht bij de Mystic River uit zijn hoofd te zetten – de man op zijn knieën, het kwijl dat van zijn kin droop, zijn gierende, smekende stem – beelden die steeds weer als boortjes in zijn hoofd binnendrongen.
Annabeth nam een sigaret. Hij stak hem voor haar aan en ze zei: ‘Ik was vroeger smoorverliefd op jou. Wist je dat?’
Jimmy hield zijn hoofd koel en bleef haar rustig aankijken, al stroomde de opluchting als een straal lucht door hem heen – het was hem gelukt de halve waarheid te vertellen. Als het met Annabeth goed kwam, zou hij dat nooit opnieuw hoeven te doen.
‘Echt waar? Jij op mij?’
Ze knikte. ‘Toen je bij ons thuis kwam voor Val? Allemachtig, ik was, hoe oud, veertien, vijftien? Mijn huid begon al te tintelen als ik alleen maar je stem in de keuken hoorde.’
‘Verdraaid.’ Hij raakte haar arm aan. ‘Hij tintelt nu niet.’
‘O, maar dat doet hij wel, Jimmy. Echt waar.’
En Jimmy voelde hoe de Mystic River ver weg stroomde en overging in de vuile diepten van het Penitentiary Channel, weg van hem, verdwijnend in de verte.
Toen Sean van het joggingpad terugkwam, stond de vrouw van de technische recherche op hen te wachten. Whitey Powers gaf alle aanwezige politiemensen opdracht om in het park naar eventuele daklozen te zoeken en hurkte toen naast Sean en de technisch rechercheur neer.
‘Het bloed gaat die kant op,’ zei de vrouw. Ze wees dieper het park in. Het joggingpad leidde over een houten bruggetje en slingerde vervolgens door een dicht bebost gedeelte van het park, achter het oude drive-inscherm langs, dat helemaal aan het eind stond. ‘Er is daar nog meer.’ Ze wees met haar pen, en Sean en Whitey keken over hun schouder en zagen kleinere bloedspatten in het gras aan de andere kant van het joggingpad, bij het houten bruggetje. De bladeren van een hoge esdoorn hadden de spatten tegen de regen van de afgelopen nacht beschermd. ‘Ik denk dat ze op dat ravijn afrende.’
Whitey’s radio knetterde en hij bracht hem naar zijn lippen. ‘Powers.’
‘Brigadier, we hebben u bij de tuin nodig.’
‘Ik kom eraan.’
Sean zag Whitey haastig het joggingpad oplopen, en toen naar de volkstuinen voorbij de volgende bocht. De zoom van het hockeyshirt van zijn zoon flapperde om zijn middel.
Sean stond op en keek naar het park. Hij voelde hoe groot het was,al die struiken, al die heuvels, al dat water. Hij keek weer naar het houten bruggetje dat over een klein ravijn leidde waar het water twee keer zo donker en twee keer zo vervuild was als in het kanaal. Er zat altijd een vettige laag op en ’s zomers gonsde het er van de muggen. Sean zag een rode vlek in de nog niet helemaal groene bomen langs de oever van het ravijn en liep in die richting. De vrouw van de technische recherche zag de vlek ook en was plotseling naast hem.
‘Hoe heet je?’ vroeg Sean.
‘Karen,’ zei ze. ‘Karen Hughes.’
Sean schudde haar hand en terwijl ze het joggingpad overstaken, keken ze allebei naar die vlek. Ze hoorden Whitey Powers pas toen hij al bijna bij hen was, dravend, buiten adem.
‘We hebben een schoen gevonden,’ zei Whitey.
‘Waar?’
Whitey wees achterom naar het joggingpad, voorbij de plaats waar die een boog om de volkstuintjes maakte. ‘In de tuinen. Een vrouwenschoen. Maat zes.’
‘Niet aanraken,’ zei Karen Hughes.
‘Ach ja,’ zei Whitey, en dat leverde hem een ijzige blik van haar op. Karen Hughes had blikken die alles in je konden laten verschrompelen. ‘Sorry. Ik bedoelde – ach ja, mevróuw.’
Sean draaide zich weer om naar de bomen, en de rode vlek was geen vlek meer maar een gescheurde driehoek van textiel die ongeveer op schouderhoogte aan een dunne tak hing. Ze stonden er met zijn drieën voor, tot Karen Hughes een paar stappen terugging en een aantal foto’s uit vier verschillende richtingen maakte. Vervolgens haalde ze iets uit haar zak.
Het was nylon, daar was Sean vrij zeker van, waarschijnlijk van een jasje, en het glansde van het bloed.
Karen gebruikte een pincet om het van de tak te trekken en keek er een tijdje naar voordat ze het in een plastic zak liet vallen.
Sean boog zich voorover en rekte zijn hals om in het ravijn te kijken. Toen keek hij naar de overkant en zag in de zachte bodem iets wat een hakafdruk zou kunnen zijn.
Hij stootte Whitey aan en wees tot Whitey het ook zag. Toen keek Karen Hughes in die richting en maakte meteen een paar foto’s met haar dienst-Nikon. Ze richtte zich op en liep over de brug, ging aan de andere kant de helling af en maakte nog een paar foto’s.
Whitey ging op zijn hurken zitten en tuurde onder de brug. ‘Ik zou zeggen dat ze zich hier misschien een tijdje heeft verstopt. De moordenaar komt, ze rent naar de andere kant en probeert weer te vluchten.’
‘Waarom gaat ze steeds dieper het park in?’ zei Sean. ‘Ik bedoel, ze staat hier met haar rug naar het water. Waarom rent ze niet naar de ingang terug?’
‘Misschien was ze gedesoriënteerd. Het is donker en ze heeft een kogel in haar lichaam.’
Whitey haalde zijn schouders op en gebruikte zijn radio om de centrale te bellen.
‘Met brigadier Powers. We denken aan een mogelijke honderdzevenentachtig, centrale. We hebben alle beschikbare agenten nodig om Penitentiary Park te doorzoeken. Misschien kunnen jullie ook wat duikers sturen.’
‘Duikers?’
‘Ja. We willen inspecteur Friel hier zo gauw mogelijk hebben, en ook iemand van het Openbaar Ministerie.’
‘De inspecteur is onderweg. Het Openbaar Ministerie is in kennis gesteld. Over?’
‘Ja. Sluiten, centrale.’
Sean keek naar de hakafdruk in de bodem en hij zag dat er wat krabbels links daarvan zaten. Blijkbaar had het slachtoffer met haar vingers in de grond gegraaid toen ze de helling opklom. ‘Enig idee wat hier vannacht is gebeurd?’ vroeg hij aan de brigadier.
‘Geen flauw idee,’ zei Whitey.
Jimmy stond op de trap van de kerk en kon nog net het Penitentiary Channel zien. Het was een dof purperen streep aan de andere kant van het viaduct over de snelweg, met het park dat ernaast lag als enig groen aan deze kant van het kanaal. Jimmy zag de witte bovenkant van het drive-inbioscoopscherm in het midden van het park nog net boven het viaduct uitsteken. Dat scherm stond er nog steeds, lang nadat de overheid het terrein voor weinig geld op de executoriale veiling had overgenomen en aan de dienst Parken en Recreatie had overgedragen. Parken en Recreatie was de volgende tien jaar bezig geweest het terrein te verfraaien. Ze trokken de palen van de autospeakers eruit, maakten het terrein vlak en groen, legden fietspaden en joggingpaden langs het water aan, maakten een omheind volkstuinencomplex, bouwden zelfs een botenhuis met aanlegsteiger voor kanovaarders, die niet erg ver konden komen, want in beide richtingen stuitten ze al gauw op een havensluis. Maar het scherm bleef. Het verhief zich aan het eind van een doodlopend pad dat ze hadden gecreëerd door een groepje bomen uit het noorden van Californië te planten. ’s Zomers voerde een plaatselijke theatergroep stukken van Shakespeare op voor het scherm. Dan schilderden ze er middeleeuwse achtergronden op en renden ze onder het uitroepen van archaïsche kreten over het toneel, niets dan ‘Ziedaar’ en ‘Voorwaar’ en dat soort onzin. Jimmy was er twee zomers geleden met Annabeth en de meisjes naartoe gegaan, en Annabeth, Nadine en Sara waren alle drie al voor het eind van het eerste bedrijf in slaap gesukkeld. Maar Katie was wakker gebleven. Ze had voorover gezeten op de deken, haar elleboog op haar knie, haar kin op de muis van haar hand, en dus had Jimmy dat ook gedaan.
Ze speelden die avond De getemde feeks, en Jimmy kon het meeste niet volgen – iets over een kerel die zijn verloofde in het gareel bracht tot ze een acceptabele, gedienstige vrouw werd. Jimmy zag de kunst daarvan niet in maar dacht dat er door de vertaling misschien veel verloren ging. Katie daarentegen vond het prachtig. Ze lachte vaak en keek dan weer doodstil en gefascineerd, en na afloop zei ze tegen Jimmy dat het ‘magisch’ was.
Jimmy wist niet wat ze bedoelde, en Katie kon het niet uitleggen. Ze zei alleen dat het haar ‘boven alles liet uitstijgen’, en in de volgende zes maanden had ze het er steeds weer over dat ze na haar eindexamen naar Italië wilde verhuizen.
Jimmy keek vanaf de kerktrap naar de rand van de East Buckingham Flats en dacht: Italië. Dat zal wel.
‘Papa, papa!’ Nadine maakte zich uit een groepje vriendinnen los en rende naar Jimmy, die bij de onderste tree was aangekomen. Ze vloog met volle kracht tegen Jimmy’s benen op en zei nog steeds: ‘Papa, papa.’
Jimmy tilde haar op, ving een sterke stijfsellucht van haar jurk op en kuste haar wang.
Met dezelfde beweging die haar moeder gebruikte om haren uit haar ogen te vegen gebruikte Nadine de achterkant van twee vingers om haar sluier van haar gezicht weg te halen. ‘Die jurk jeukt.’
‘Hij jeukt mij ook,’ zei Jimmy, ‘en ik heb hem niet eens aan.’
‘Jij zou er grappig uitzien in een jurk, papa.’
‘Niet als hij maar net paste.’
Nadine rolde met haar ogen en schraapte toen met de stijve bovenkant van haar sluier over de onderkant van zijn kin. ‘Kietelt dat?’
Jimmy keek over Nadines hoofd naar Annabeth en Sara en voelde hoe ze alle drie tegen zijn borst drukten, hem helemaal opvulden en hem tegelijk tot poeder lieten verschrompelen.
Op dit moment zou een regen van kogels hem in de rug kunnen slaan, en dan zou hij zich nog steeds goed voelen. Het zou goed komen. Hij was gelukkig. Zo gelukkig als je maar kon worden.
Nou ja, bijna. Hij keek of hij Katie ergens tussen de mensen zag, in de hoop dat ze misschien op het laatste moment toch nog was gekomen. In plaats daarvan zag hij een politiewagen de hoek van Buckingham Avenue omkomen. De wagen kwam tot op de linkerbaan van Roseclair, met de achterband over de middenstreep, en het scherpe loeien en snerpen van zijn sirene sneed door de ochtendlucht. Jimmy zag dat de bestuurder vol gas gaf en hoorde de zware motor ronken toen de wagen door Roseclair naar het Penitentiary Channel vloog. Een zwarte burgerwagen volgde na enkele seconden, zonder sirene, maar toch duidelijk een auto van de politie. De bestuurder daarvan nam de hoek van negentig graden naar Roseclair met een snelheid van zeventig kilometer per uur, met loeiende motor.
En toen Jimmy zijn dochter weer op de grond zette, voelde hij het in zijn bloed, een plotselinge harde zekerheid, het gevoel dat de dingen op een ellendige manier op hun plaats vielen. Hij zag de twee politiewagens onder het viaduct door racen en scherp rechtsaf slaan, naar de toegangsweg van Penitentiary Park, en hij voelde Katie nu in zijn bloed, samen met die loeiende motor en die gierende banden, de zwevende haarvaten en cellen.