Een onthulling
Snel hielpen de jongens Narvey weer op de been en ondersteunden hem naar zijn kamer. Gedurende enige tijd was de jongen verlamd van schrik en niet in staat een woord uit te brengen.
Ineens barstte hij echter los: ’In de gang. Die afschuwelijke slang is in de gang!’
’Ik haal een dokter,’ riep Frank en was al weg. ’Hij is in je vaders kamer.’
’De dokter?’ herhaalde Narvey de woorden van de jongen. ’Waarom is hij daar?’
’Meneer Webster, je vader is erg ziek,’ antwoordde Joe. ’Wist je dat niet?’
De jongen op bed uitte een kreet van afschuw. ’Nee, o nee. Dit is het einde,’ huilde hij en bedekte zijn gezicht met zijn handen.
Frank keerde terug met de dokter die de jongen onmiddellijk een dosis tegengif toediende. De Hardy’s liepen de gang op om de slang te zoeken. Daar zagen ze hun vader in een donkere hoek met de poten van een stoel naar iets slaan.
’Hij is er vandoor,’ schreeuwde de detective toen de jongens op hem toesnelden, ’Ik sloeg ernaast. Pas op, jongens,’ waarschuwde hij. ’Die slang zal wel ergens hier in een van de kamers zitten.’
Ze gingen ieder een kant uit om te zoeken. Frank trad een kamer binnen en verstijfde plotseling. Hij hoorde een verdacht ritselend geluid van onder het bed komen. Alvorens een verder onderzoek in te stellen, keek hij eerst om zich heen naar een wapen. Zijn oog viel op een zware vaas in de hoek van de kamer. Voorzichtig pakte hij hem op en hield hem voor zich uit. Vanonder het bed kwam een kwaadaardig gesis, gevolgd door een schuifelend geluid. Toen schoot de slang naar voren en deed een uitval naar hem. Frank’s reactie was automatisch. Met een geweldige klap kwam de vaas neer.
’Wat gebeurt er? Heb je ’em?’ riep Joe en rende de kamer binnen. Hij gaf een zucht van opluchting toen hij het monsterlijke reptiel bewegingloos op de vloer zag liggen.
’Hier is-ie, vader! Frank heeft ’em gedood!’
Ogenblikkelijk kwam zijn vader de kamer binnen. Joe bukte zich om de slang nog eens goed te bekijken en riep toen: ’Dat is precies dezelfde als die welke uit de slangenkooi in het circus verdwenen is.’
’Heus?’ vroeg meneer Hardy.
’Nu ja, ’t zal ’em wel niet zijn, maar hij is wel van dezelfde soort en ongeveer net zo groot.’
Op Frank’s gezicht verscheen een twijfelende uitdrukking.
”t Lijkt me inderdaad wel een beetje ver weg voor zo’n beest, Joe. Tenzij iemand hem hierheen gebracht heeft...?’
’Dat is ’t, Frank! Misschien heeft iemand hem hier mee naar toe genomen. En dat zou dan alleen maar Moe Gordon kunnen zijn! De stukjes van de legpuzzel beginnen aardig in elkaar te passen.’ Joe schreeuwde van opwinding.
Meneer Hardy was de gang ingelopen om met de dokter te spreken, die juist uit Narvey’s kamer kwam.
’Als meneer Webster’s toestand door een slangenbeet veroorzaakt is, zal hij zeker herstellen,’ zei de geneesheer toen de jongens zich bij hen voegden, ’Ik weet nu waar ik hem mee moet behandelen en kan hem de juiste injectie toedienen.’
Toen de dokter zich verwijderd had, bespraken de Hardy’s Joe’s vermoedens over Gordon.
’Als je theorie juist is,’ zei de detective, ’en Gordon inderdaad dit middel gebruikte om meneer Webster te vermoorden, is hij een nog groter schurk dan ik vermoedde.
In ieder geval lijkt het me verstandig voor politiebewaking te zorgen. Ik zal er onmiddellijk werk van maken.’
De detective belde het hoofdbureau op en legde de zaak uit. Hij vroeg om een paar als tuinlieden vermomde agenten.
Ondertussen rees een jongeman, die op een bed in een rijk gemeubileerde kamer lag, langzaam overeind en keek verbaasd om zich heen. Toen hij naar het raam wilde lopen, bemerkte hij dat zijn been verlamd was.
’Hoe kom ik hier?’ sprak hij tot zichzelf. ’Ja, dit is mijn kamer, maar ik was toch van huis weggelopen? Ik werkte toch bij een circus en heette Marko? O ja, nu herinner ik het me.
Ik viel en toen werd alles zwart...
Hoe lang is dat wel niet geleden?’
Hoe hij ook peinsde, hij kon zich niets meer herinneren vanaf het moment dat hij van de trapeze gevallen was.
’Ik ga direct m’n vader zoeken,’ besloot hij. ’Ik hoop dat hij me vergeven heeft.’
De jongen haastte zich in de richting van de deur. Toen hij deze opende stond hij plotseling oog in oog met twee vreemde jongens.
’Hallo Narvey,’ zei een van hen. ’Hoe gaat ’t?’
’Kennen jullie me?’ vroeg de jongeman glimlachend. ”t Spijt me, maar ik herinner me niet jullie eerder gezien te hebben.’
De Hardy’s - want zij waren het - keken elkaar bevreemd aan. Wat was er met de jonge Webster aan de hand?
Toen ze niet antwoordden, vroeg Narvey vriendelijk: ’Weten jullie misschien waar m’n vader is?’
’Ja natuurlijk,’ barstte Joe uit, ’en dat weet jij ook wel. Je vriendje Moe Gordon heeft hem om zeep willen helpen.’
’Moe Gordon?’ herhaalde Narvey. ’Ik heb nog nooit van hem gehoord.’
’Zeg hoor eens, Narvey Webster,’ riep Joe uit. ’Ik weet niet wat je van plan bent, maar Frank en ik trappen daar niet in!’
Frank keek Narvey scherp aan. ’t Scheen hem toe dat er in de jonge Webster iets veranderd was. Hij stond rechter op, zijn stem was krachtiger en de angstige gejaagdheid was uit zijn ogen verdwenen. Waarschuwend kneep Frank Joe in de hand.
’Ga je met ons mee naar beneden, Narvey?’ vroeg de oudste Hardy vriendelijk. ’Laten we eerst eens wat met je praten voor je naar je vader gaat.’
’Ja, graag,’ antwoordde de ander. ’Maar je wilt me toch niet vertellen dat m’n vader niet meer leeft? O, dat kan ik niet verdragen. Je zei daarnet...’
’Meneer Webster leeft, maar hij is ernstig ziek,’ zei Frank. ’We hopen echter dat hij weer gauw beter zal zijn.’
Met z’n drieën liepen de jongens naar beneden en begaven zich naar de bibliotheek. Meneer Hardy beëindigde net een telefoongesprek en Frank liep snel op hem toe en wisselde een paar woorden met hem. ’Ik geloof dat Narvey zijn geheugen terug heeft en weer normaal kan denken,’ fluisterde hij, terwijl hij zijn opwinding nauwelijks kon verbergen. ’Die slangenbeet en de tijding van de ziekte van zijn vader hebben hem een enorme schok gegeven.’
Daarna stelde Frank zichzelf, Joe en zijn vader opnieuw aan Narvey voor. Hij voegde eraan toe dat zij vrienden van meneer Webster waren.
’Dan kan ik dus vrijuit met jullie spreken,’ zei Narvey. ’Ik begrijp dat ik enige tijd aan geheugenverlies heb geleden. Ik kan me niets meer herinneren van wat er gebeurd is na die val van de trapeze in het circus.’ Hij glimlachte verlegen naar zijn toehoorders, ’Ik hoop dat ik niets heb gedaan, waarover ik me moet schamen. Willen jullie me alles vertellen, wat jullie weten?’
De drie Hardy’s krompen ineen bij deze vraag. Toch begrepen ze dat deze aardige, vriendelijke jongen de waarheid verteld moest worden. Hij immers was de verbindende schakel, die het laatste overtuigende bewijs tegen Moe Gordon moest leveren.
’Heb ik slechte dingen gedaan?’ vroeg de nieuwe Narvey, toen hij de aarzeling bij de jongens en hun vader opmerkte. ’Spaar me alsjeblieft niet. Ik wil graag alles weten.’
Stukje bij beetje werd de geschiedenis verteld. Menigmaal steeg het schaamrood de jonge Webster naar de kaken, maar hij stond erop alles te horen. Aan het eind van het gesprek bleef hij enige ogenblikken stil en met gebogen hoofd voor zich uitstaren. Toen keek hij de Hardy’s vastberaden aan.
’Ik wil alles doen om die schurk van een Gordon te grijpen,’ zei hij met flikkerende ogen. ’Zeg me maar waar ik moet beginnen.’