Het circus

'Kapitein, we hebben u ongeveer twee uur geleden zes kisten van uw schoener in een motorboot zien overladen,’ verklaarde Joe brutaal.

’Wat betekent dat? Wie ben jij wel, aap van een jongen? Pas maar op dat ik je geen draai om je oren geef.’

’Wat is dat voor herrie?’ vroeg een nieuwe stem.

Een lange agent kwam naderbij. Joe verklaarde snel de situatie en bood aan te telefoneren naar de haven waar de lading was ingescheept. Hij deed dit en kreeg te horen dat daar vijftien kisten parachutezijde aan boord van de schoener waren gebracht.

’Komt u maar eens mee naar het havenkantoor, kapitein,’ beval de agent toen Joe hem zijn bevindingen rapporteerde. ’Hier klopt iets niet.’

Ondanks zijn hevige protesten moest de zeeman wel meegaan. De chauffeur van de parachutefabriek bedankte Joe.

’Jullie hebben me fijn geholpen, jongens,’ zei hij. ’Jullie zouden goede detectives zijn.’

De Hardy’s lachten en zeiden dat ze blij waren dat ze hem hadden kunnen helpen. Daarna reden ze terug naar huis.

’Hé, wat is dat?’ riep Frank uit toen ze de kamer binnenkwamen.

’Hmm, een brief van meneer Webster.’

’Misschien staat er wat over Narvey in,’ antwoordde Joe.

’Maak eens gauw open.’

Zijn broer deed dit en haalde uit de envelop een groot vel papier tevoorschijn, volgeschreven met een onregelmatig handschrift.

’Niet veel goed nieuws,’ was zijn antwoord. ’Meneer Webster’s zoon blijft maar over die Moe Gordon praten. Hij schijnt er niet zo best aan toe te zijn. Narvey’s vader belooft ons een enorme beloning als we erin slagen de schurk te pakken te krijgen. Hij denkt dat zijn zoon niet beter zal worden vóór die kerel achter slot en grendel zit.’

Joe keek zijn broer peinzend aan. ’Er zouden een heleboel mensen mee gebaat zijn als we Gordon konden pakken, en die Hinchman en Storch erbij.’

’Nu we toch op verdere orders van vader moeten wachten, zouden we onze aandacht best eens op kermissen kunnen richten,’ stelde zijn broer voor. ’Ik voel er wel wat voor om dat spoor van Chet naar de gestolen estoque te volgen.’

’Ja, ik ook,’ antwoordde Joe. ’Ha, daar gaat de gong voor het eten. Laten we maar eerst handen gaan wassen en haar kammen, voor tante Gertrude ons ziet,’ lachte hij.

Enkele minuten later zaten ze met z’n drieën aan tafel en genoten van tantes voortreffelijke soep.

’Ik ben blij dat jullie er zijn,’ zuchtte tante, ’Ik heb er genoeg van altijd maar alleen te moeten eten. Je moeder hier, je vader daar, en jullie je leven riskeren... wat een familie!’

’Ik ben ook blij dat we hier zijn,’ zei Joe en even later riep hij verrukt uit: ’Tante, dit was de lekkerste soep die ik ooit geproefd heb.’

De oude dame straalde. Ze was klaarblijkelijk de hele episode met de degens vergeten of anders had ze haar neven vergeven dat ze haar de stuipen op ’t lijf gejaagd hadden.

’ Jullie zullen wel honger hebben na al dat heen en weer vliegen. Ik wou dat jullie maar eens wat meer thuis bleven. D’r zal nog eens iets verschrikkelijks...,’ begon ze.

Frank sprong op om de telefoon aan te nemen. Hij bleef lang weg en toen hij terugkwam, gaf hij Joe een knipoogje, maar vervolgde daarna gewoon de maaltijd. Na het eten trok hij zijn broer mee naar zijn vaders studeervertrek.

’Dat was vader, Joe. Hij wil dat we morgenmiddag naar het circus in Summit gaan. Hij zal er ook zijn. Hij zegt dat hij belangrijk nieuws heeft.’

’Naar het circus?’ vroeg Joe verbaasd. ’Wat wil hij in vredesnaam in een circus doen?’

’Ik weet ’t niet, maar misschien vinden we daar de matador Castillo wel en de gestolen estoque erbij.’

Joe knikte. ’Meneer Webster’s huis is daar ook in de buurt. Als we vroeg vertrekken, zouden we best nog even bij ’High Point’ langs kunnen gaan.’

’We zullen vroeg op moeten,’ klaagde Frank.

’Ik zou veel liever vanavond al een eind op weg gaan.’

Joe grinnikte. ’Tante Gertrude zou zwaar beledigd zijn, als we nu al weggingen.’

’Je hebt gelijk,’ gaf zijn broer toe. ’Laten we nu een of ander spel met haar doen - zij moet maar kiezen - en dan gaan we morgenochtend om een uur of vier hier vandaan.’

De oude dame was verrukt en zei later, na veel gelach en plezier, dat ze in tijden niet zo’n leuke avond had gehad.

De jongens vertrokken de volgende morgen heel vroeg en sloegen de weg in naar High Point. Tegen negen uur stopten ze voor de hoofdingang van het landhuis van de heer Webster.

’Wat een oord!’ riep Frank uit. ’Bloemen, kassen, stallen -.'

’Komt u binnen, heren,’ groette een vriendelijke negerbediende die net de deur opendeed.

Toen de jongens de miljonair zagen, die hen hartelijk de hand kwam drukken, schrokken ze van de uitdrukking op ’t gezicht van de oudere man. Hij keek erg zorgelijk en ongelukkig.

’Ik ben zo blij dat jullie er zijn,’ sprak hij. ”t Gaat niet erg goed met Narvey. De specialist geeft niet veel hoop dat zijn geest beter wordt, ’t Breekt mijn hart.’

’Kunnen we hem zien?’ vroeg Frank meelevend.

’Natuurlijk, jongens. Graag zelfs. Hij mompelt maar steeds Moe Gordon’s naam voor zich heen, telkens en telkens weer. Hij schijnt een doodsangst voor die man te bezitten. Is die boef nog steeds op vrije voeten?’

Joe knikte. ’We doen ons uiterste best hem te pakken, meneer Webster.’

Meneer Webster glimlachte zwakjes. ’Daar ben ik blij om. Ik hoop alleen dat jullie er nog in slagen. Ik ben ervan overtuigd dat als die Gordon eenmaal achter slot en grendel zit, mijn zoon zal herstellen. Kom maar mee naar boven, dan gaan we naar hem toe.’

De Hardy’s volgden de man een brede trap op en een lange gang door. ’Hier is zijn kamer, ga maar binnen.’

Frank’s hart sloeg een slag over toen hij de deur openduwde. Daar, ineengedoken op bed, zat Narvey als een toonbeeld van wanhoop en ellende. ’Narvey!’ riep Frank zacht. ’Narvey, wij zijn Frank en Joe Hardy!’

Lange tijd bleef de jonge man bewegingloos zitten. Toen draaide hij zich heel langzaam naar hen toe.

’Narvey, herinner je je ons niet?’ drong Joe aan.

’Ja, ik herinner me jullie,’ kwam het antwoord. ’Jullie zouden Moe Gordon pakken. Maar jullie hebben ’em nog steeds niet. Hij zit nog altijd achter me aan.’

De arme jongen begon te snikken en barstte vervolgens in een wild lachen uit. ’Hij eet alleen maar kaas. Ik haat kaas. Ik haat hem. Maar ik kan niet aan hem ontkomen.’

De Hardy’s keken elkaar aan. ’Laten we maar weggaan,’ mompelde Frank. Meneer Webster knikte en ze verlieten de kamer.

’Je ziet ’t, hij is veel zieker geworden,’ zei de vader terneergeslagen, toen ze in zijn studeerkamer waren aangekomen. Frank en Joe moesten het toegeven. ’Maar we zullen onze pogingen Verdubbelen’, beloofden ze. Ze namen hartelijk afscheid van de gebroken man en reden weg. ’Ik heb zo’n idee, dat we nog lang niet klaar zijn met dat geval van Narvey, Frank,’ zei Joe. ’Er is iets heel vreemds aan die zaak.’

’Zo denk ik er ook over. Is die jongen krankzinnig aan het worden of valt die Gordon hem nog steeds lastig?’

’Naar Narvey’s woorden te oordelen, zou je zeker denken dat die kerel bij hem was geweest,’ gaf Joe toe. ’Of anders verbeeldt Narvey zich dat Gordon in de buurt is.’

’Vind je dat we de politie moeten vragen het huis in ’t oog te houden?’ vroeg Frank.

’Laten we nog even wachten,’ raadde Joe zijn broer aan. ’Die arme meneer Webster heeft al narigheid genoeg gehad. Hij zal waarschijnlijk niet nog meer publiciteit willen.’

Gedurende het verdere verloop van de tocht deden de jongens er het zwijgen toe, ieder in beslag genomen door zijn eigen gedachten. Ze luisterden een poosje naar de radio en pauzeerden even om te lunchen. tenslotte kondigde een wegwijzer aan dat Summit nog maar een paar kilometer verwijderd was.

’We zijn er,’ zei Joe.

’Ik ben zo benieuwd wat vader ons te zeggen heeft,’ zei Frank, toen ze het centrum naderden.

’Hoe moeten we hem eigenlijk vinden op dat circusterrein? Heeft hij niet gezegd waar hij zou zijn?’

Frank schudde zijn hoofd. ’Je kent vader toch, Joe. Hij vertelt nooit veel door de telefoon. Maar maak je maar niet ongerust. Hij zal er wel voor zorgen dat we elkaar vinden.’

Het kostte hun weinig moeite het circusterrein te vinden. Al van verre was de enorme hoofdtent zichtbaar. De geweldige constructie werd omringd door een groot aantal kleinere, helgekleurde tenten. De gehele omgeving krioelde van de mensen.

’Haal jij kaartjes, dan parkeer ik de wagen,’ zei Frank opgewonden.

Enkele ogenblikken later wandelden de jongens het roezemoezerige terrein op. Opeens riep Joe uit: ’Kijk eens! Daar is een voorstelling aan de gang. Laten we er eens naar toe gaan.’

Zijn oudere broer schudde glimlachend zijn hoofd. ’Straks, laten we eerst proberen vader te vinden, ’t Is al over drieën.’

De jongens baanden zich een weg tussen de mensenmenigte door, die zich overal om de kraampjes en stalletjes verdrong, maar ze vonden nergens een spoor van de detective.

'Ballonnen! Ballonnen! Koop een ballon,’ klonk de rauwe stem van de venter terwijl hij de jongens ruw aanstootte.

Ongeduldig duwden de jongens de man opzij en vervolgden hun wandeling. Tot hun ergernis bleef de man hen achtervolgen en duwde hen bijna omver in zijn volhardendheid.

’Hé jongens, koop een ballon! Kost maar een kwartje!’

’We willen geen ballon,’ antwoordde Frank nadrukkelijk, maar toen hij probeerde de man opzij te duwen, ging deze breeduit voor hem staan.

’Het ziet er naar uit dat we deze knaap moeten laten verwijderen,’ mompelde Joe binnensmonds. Hardop voegde hij er aan toe: ”t Spijt me, maar we zijn hoegenaamd niet geïnteresseerd in ballonnen.’

’O nee?’ De man keek beledigd. ’Vind je mijn ballonnetjes niet mooi? Wil je er niet een paar kopen voor een paar arme kindertjes? Kijk eens, dan zal ik je wat speciaals laten zien.’

Hun nieuwsgierigheid won het tenslotte van hun ergernis. De venter had de glimmende ballonnen in zijn linkerhand genomen en frommelde met zijn rechter in zijn gerafelde broekzak. Frank en Joe sloegen hem nieuwsgierig gade. tenslotte trok hij een verkreukeld vel papier tevoorschijn en overhandigde het de jongens.

’Wat is dat?’ vroeg Joe achterdochtig en staarde de kerel aan. Plotseling zakte zijn mond open van verbazing. Hij wilde een kreet slaken, maar beheerste zich en pakte het papier aan.

’Kom mee, Frank,’ fluisterde hij en trok zijn mogelijk verbaasde broer voort tussen de mensenmassa naar een stille plaats.

’Herkende je hem niet? Wat een vermomming. Zelfs moeder zou hem niet herkend hebben.’

”s Kijken wat hij schrijft. ’Beste jongens, probeer een baantje bij het circus te krijgen. Belangrijk! Wacht op me bij de hoofdingang tegen sluitingstijd. Zal later wel uitleggen. Groeten. Vader!”

Toen de jongens van hun verbazing bekomen waren, besloten ze hun vaders instructies op te volgen. Later zouden ze dan wel vragen stellen.

’We zullen waarschijnlijk meer succes hebben als we uit elkaar gaan,’ vond Joe. ’Ik ga daar bij die slangenbezweerder mijn geluk eens beproeven.’

’O.K. Ik zie je straks wel weer.’

Frank keek zijn broer na tot hij tussen de mensen verdwenen was en slenterde daarna naar een grote open tent met olifanten. Een waker was bezig de dieren te voederen. Opeens kreeg Frank Hardy een ingeving en stapte op de man af.

’Hallo. Zou ik u misschien kunnen helpen?’ De man draaide zich om.

’Denk-ie dat je olifanten ken voedere, jongeman?’

’Nou, ik geloof ’t wel. Ik heb een hele tijd naar u staan kijken.’

’Hoeveel ping moet je d’r voor hebben?’

Frank verborg een glimlach en haalde zijn schouders op. ’Och, niet zoveel, wat u wilt betalen.’

De ruige, gebronsde waker keek Frank weifelend aan. ’Ze zouen je wel es kenne trappe. Nou, as je voorzichtig ben. Ga maar naar de grote tent en zeg dat Mike je stuurt. Vertel ze dat ik een hulpje nodig heb.’

Frank bedankte de man en haastte zich door het publiek heen naar de hoofdtent bij de ingang. Een man in hemdsmouwen keek op toen hij binnenkwam.

’Ja?’

’Ik zoek een baantje, meneer. Mike, ginds bij de olifanten, heeft me naar u toegestuurd. Hij zei dat-ie me wel wou hebben.’

’Hmm. Hij wordt lui op z’n ouwe dag. Heeft een hulpje nodig, hè? Nou, vooruit dan maar. Kom vanavond je geld maar halen.’

Terwijl Frank terugliep naar de olifantentent keek hij scherp om zich heen. ’Best kans dat hier wat vriendjes van Hinchman rondlopen, anders had vader ons niet hierheen geroepen,’ stelde hij bij zichzelf vast. Er viel echter geen spoor van Hinchman of Gordon te bekennen. Toen hij bij de tent aankwam, duwde Mike hem een grote emmer water in zijn handen.

’Blijf uit de buurt van hun slagtanden,’ waarschuwde hij. ’Hou alleen de emmer goed vast, maar blijf weg met je armen en handen.’

’Hoe kun je een emmer vasthouden zonder armen en handen te gebruiken?’ grinnikte de jongen in zichzelf.

Hij ging echter aan de slag en vulde de emmer regelmatig bij, als de olifanten hem leeggedronken hadden. Te zelfder tijd luisterde hij scherp naar de opmerkingen der omstanders, voor het geval daar verdachte individuen onder zouden zitten.

’Hier jongen, geef die dieren een paar pinda’s,’ riep een stem uit de menigte.

’Niet doen!’ gromde Mike, die toevallig naast Frank stond. ’Geen pinda’s van de mensen aannemen,’ waarschuwde hij.

’Wat denken jullie wel,’ schreeuwde hij tegen de toeschouwer. ’Mijn olifanten krijgen genoeg te eten.’

In zichzelf lachend ging Frank verder met zijn werk. Toen hij een ronde beëindigd had, zette hij de zware emmer voor een ogenblik neer en sloeg de menigte die over de balustrade hing gade. Plotseling verstijfde hij. ’Die kerel komt me bekend voor,’ zei hij bij zichzelf. De man die hij er met zijn scherpe blik uitgepikt had, droeg dure kleren en zag er uiterst verzorgd uit.

Ik weet ’t. Hinchman! flitste het door zijn hoofd. Tjonge, ik herkende hem zowat niet. Hij ziet er piekfijn uit. Is ’t Hinchman wel? Twijfelachtig staarde hij de man aan. Z’n dubbelganger misschien?

Op dat moment draaide de kerel zich om en verdween in de menigte.