De degen van de matador
Frank deed een stap naar voren. Zou hij een poging wagen Hinchman te volgen? De ex-winkelier was echter al uit het gezicht verdwenen.
’Wat is er aan de hand?’ vroeg een krakende stem naast hem.
’Heb je niks te doen? Hier, ga de boel maar schoonmaken.’
’t Was Mike. De waker duwde de jongen een grote bezem in zijn handen. ’Je legt er toch zo gauw ’t bijltje niet bij neer?’
Frank’s eerste gedachte was de bezem neer te gooien en achter de man, waarvan hij dacht dat ’t Hinchman was, aan te rennen. Ogenblikkelijk realiseerde hij zich echter hoe stom dat zou zijn. ’Laat ik nog even wachten,’ zei hij bij zichzelf. ’Vroeg of laat...’
Vanuit zijn ooghoeken ving hij plotseling een glimp van een bekend gezicht op. Hij deed alsof hij zijn broer, die er juist aankwam, niet opmerkte, maar wandelde schijnbaar toevallig naar de olifant die het dichtst bij de tralies stond. ’Hoe staat ’t Frank? Al iets verdachts ontdekt?’ klonk het fluisterend, ’Ik heb net Hinchman gezien, Joe. Ik geloof ’t tenminste wel. Piekfijn gekleed, jô,’ fluisterde de oudste broer.
Toen hij zag dat Mike hem vanuit de andere hoek van de tent gadesloeg, begon hij druk te vegen. Joe kwam nog iets dichterbij.
’Dat was zijn broer,’ zei hij. ’Hij wordt Hinchman van de Grote Tent genoemd. Hij is de eigenaar van het circus. Ik ben al het een en ander over hem te weten gekomen.’
’Stt... daar komt Mike.’
’Ik zie je vanavond wel,’ fluisterde Joe.
Ongeduldig zette de jongen zijn werk voort, terwijl de uren voorbij kropen. Eindelijk keek hij met een zucht van verlichting op zijn horloge.
’Nou, ga je geld dan maar halen,’ zei Mike naderbij komend. Zonder zich nog ergens om te bekommeren haastte de jonge Hardy zich tussen de vertrekkende menigte door naar de tent waar het hoofdkantoor gevestigd was en nam zijn loon in ontvangst. Toen slenterde hij naar de uitgang, waar hij in de schaduw heen en weer bleef lopen.
’Frank! Ben jij daar?’ In het donker voelde hij een hand op zijn schouder. ’Hallo Joe! Waar is vader?’
’Hij komt eraan. Daar is-ie al.’
Zwijgend begroetten de detective en zijn twee zoons elkaar. Meneer Hardy had zich van zijn vermomming ontdaan en was meer herkenbaar geworden.
’Wat zullen we nu doen, vader?’ fluisterde Frank gespannen.
’Zo gauw de laatste bezoekers vertrokken zijn, gaan we eens een kijkje nemen. Ha, de lichten gaan uit. Laten we eens een wandelingetje over het terrein maken.’
Hun vader ging hen voor naar een smal paadje achter de tenten, dat de grens van het kermisterrein vormde.
”t Lijkt me onverstandig om het grote pad te volgen. Houdt oren en ogen wijd open, jongens.’
Plotseling stond de detective doodstil en staarde naar een of ander voorwerp in de duisternis. Hij wenkte zijn zoons.
’Buk je en volg me, jongens,’ klonken fluisterend zijn woorden. Gehoorzaam kropen de broers door het hoge gras. Een grote tent doemde vlak voor hen op. Het doek aan de ingang was opgeslagen, zodat ze er naar konden kijken.
”t Is de slangentent,’ fluisterde Joe in Frank’s oor. ’Daar heb ik vanmiddag gewerkt.’
Meneer Hardy hield plotseling stil. Een gespannen stilte volgde. Toen klonk er een vreemd, raspend geluid.
’Ik kan niets zien. Wat is er aan de hand,’ zei Joe die achter de twee anderen stond.
Frank herhaalde de vraag tegen zijn vader. Deze antwoordde zachtjes aan zijn oor: ’Er probeert iemand het slot van de slangenkooi open te breken. Kijk eens een beetje meer naar links. Zie je ’t?’
Frank’s oog viel op een donkere schaduw, die ineengedoken voor een getraliede deur zat. Het raspende geluid duurde voort. Er klonk een luid geklik gevolgd door een gegrom.
’Ssst. Beweeg je niet,’ waarschuwde meneer Hardy zijn zoons bijna geluidloos. ’D’r komt iemand aan.’
Toen de voetstappen naderden, gleed de ineengehurkte figuur plotseling weg. Een nieuwe gedaante doemde op. Het was een waker. Hij liep langs de kooi en verdween weer. Minutenlang hielden de detective en zijn zoons zich bewegingloos.
'Nu is alles wel veilig, denk ik,’ zei Fenton Hardy tenslotte. 'Ga één van jullie eens kijken wat je bij de kooideur kunt vinden.’
’Ik ga wel,’ fluisterde Frank en sloop naar de getraliede toegang. Het scheen zijn broer toe alsof hij een eeuwigheid wegbleef, maar eindelijk verscheen hij weer. Opgewonden zei hij: ’Kijk eens! Een stuk van een lemmet! ’t Moet afgebroken zijn toen die kerel het slot ermee probeerde open te breken.’
’Is ’t een stuk van die kruisriddersdegen?’ fluisterde Joe.
’’t Is te donker om ’t te zien.’
’Dat zullen we later wel onderzoeken,’ zei meneer Hardy. ’Laten we nu eerst maar eens proberen hier vandaan te komen zonder gezien te worden.’
Na enige tijd moeizaam op handen en voeten voortgekropen te hebben bereikten ze de omheining die op de straat uitkwam.
Snel kropen ze er over heen, haastten zich naar hun auto’s en vertrokken naar het hotel waar de detective kamers had besproken. Daar aangekomen begonnen de drie direct het stuk van het gebroken wapen dat Frank had gevonden te onderzoeken.
’Gosh, het is het stuk van meneer Barker’s degen!’ riep de jongen uit. ’Kijk maar, er staat ’POIN’ op. Nu hebben we de achternaam van de ridder, POINCELOT.’
’Als we het stuk met zijn voornaam erop terugvinden, ontdekken we waarschijnlijk wie de dief is die het geld van meneer Barker gestolen heeft,’ zei Joe. ’Ik ben in ieder geval blij dat we nu weten dat het andere stuk van het lemmet niet onder de puinhopen van Hinchman’s winkel ligt.’
’Mij spijt het dat we die kerel vanavond niet gegrepen hebben,’ voegde de vader van de jongens er aan toe.
’Ik ben bang dat ik in mijn ijver om overtuigende bewijzen in handen te krijgen één van de vrachtwagendieven door mijn vingers heb laten glippen. Enfin, we zullen onze pogingen moeten hervatten.’
De volgende morgen scheidden de jongens van hun vader en beloofden hem tegen middernacht weer bij de hoofdingang te ontmoeten.
’Laten we voordat we aan de slag gaan eens zien of er hier een ex-stierenvechter werkt, die Castillo heet,’ stelde Frank voor.
’Goed idee,’ zei Joe, ’ik haal wel een programma.’
Hij viste er een uit een papierbak. Toen hij de lijst van namen doornam, werden zijn ogen groot van verbazing.
’Hoor eens,’ zei hij, ’Señor Castillo, trapezewerker.’
’Laten we die man direct opzoeken,’ riep Frank. ’We moeten natuurlijk wel oppassen met wat we hem vragen.’
De jongens vonden een kleine, knappe, donkere man, die in zijn kleedkamer bezig was een nieuw kostuum voor de show aan te passen. Hij zag er allesbehalve uit als een dief, zoals hij daar stond in een wit satijnen blouse en nauwsluitende broek.
’U ze mooi vinden, mijn nieuwe kleren?’ glimlachte de acrobaat toen de Hardy’s binnenkwamen. ’Ze zijn beter dan mijn vorige. Nu iedereen mij zien kunnen,’ voegde hij er trots aan toe.
’Dat is prachtig,’ lachte Frank, ’zo’n artiest als u hoort in de schijnwerpers,’ merkte hij op, toen hij in de gaten had hoe gevoelig de man voor vleierij was.
De man straalde. ’Jij gelijk hebben. Wat ik voor jullie doen kunnen, jongens?’
’Wij zijn nieuw hier - hebben gisteren pas voor het eerst gewerkt,’ nam Joe het woord. ’We willen graag de circusbevolking leren kennen.’
’Bent u altijd trapezewerker geweest?’ vroeg Frank.
’O, nee, nee,’ kwam het vlugge antwoord. ’Castillo een groot matador was in zijn geboorteland. Maar helaas, er is geen geld, geen geld meer in mijn arme land voor het beroemde stierenvechten. De oorlog! De belastingen! O, zij zo afschuwelijk doen tegen groot kunstenaar.’
De temperamentvolle kleine man stopte even om adem te kunnen halen. De Hardy’s popelden. Misschien spraken zij op hetzelfde moment wel tot degene die in ’t bezit was van meneer Barker’s estoque! ’Hebt u de degen waarmee u de stieren bevocht, bewaard?’ vroeg Frank, terwijl hij zijn best deed niet al te veel interesse in het onderwerp te tonen.
’Si, si, maar niet in dit land,’ antwoordde Castillo. ’Ik nooit daarvan scheiden kunnen, maar ik hier niets aan hebben. Daarom ik het thuisgelaten hebben.’
De broers vroegen zich af wat zij verder konden zeggen, want ze verkregen niet de inlichtingen die ze wensten. tenslotte besloot Frank een stoutmoedige poging te wagen.
’We kennen iemand die een prachtige verzameling degens heeft,’ probeerde hij. Castillo toonde echter geen bijzondere belangstelling. ’Er is er ook een van een matador bij,’ voegde de jongen er aan toe, terwijl hij de trapezewerker scherp aankeek. Nog steeds verscheen er geen spoor van schuldgevoel op het gelaat van de man, die voortging met zichzelf in de spiegel te bewonderen. ”t Is gestolen!’ schreeuwde de jongen.
’Wat erg,’ zei Castillo, terwijl hij nog niet met zijn oogleden knipperde. ’Jullie willen mij wel excuseren. Ik mij verkleden moeten. Jullie aardige jongens. Kom nog eens terug. Dan ik jullie mijn nieuwe estoque laten zien. Ik hem net gekregen. Hij is prachtig.’
Bij deze mededeling verrieden de Hardy’s zich bijna. Slechts door lange training bij hun vader wisten ze hun opwinding te verbergen. ’O, alstublieft laat het ons nu zien,’ smeekte Joe en probeerde zijn verlangen zo kinderlijk mogelijk te doen voorkomen. ’Alstublieft!’
’Jullie te laat op werk zijn,’ lachte de artiest. ’Dan Hinchman van de grote tent, hij woedend zijn. Maar ik hem jullie laten zien.’
De man opende een grote koffer en dook er een bijzonder mooie korte degen uit, waarvan het gevest met juwelen bezet was. Ogenblikkelijk herkenden de Hardy’s het van de foto die ze gezien hadden, als het eigendom van meneer Barker.
’O!’ riepen de jongens tegelijk uit.
’Jullie verbijsterd?’ lachte de ex-matador. ’Geen wonder. Zeer mooi, is ’t niet! Si, si!’
Overtuigd dat deze man op eerlijke wijze in het bezit van de estoque was gekomen, zagen de jongens er tegenop hem de waarheid te moeten vertellen. Gedurende enige ogenblikken sprak niemand. Over het hoofd van Castillo heen bewoog Frank geluidloos zijn lippen en vormde de woorden: ’Zullen we het hem zeggen!’ Joe knikte toestemmend.
’Senor Castillo,’ begon Frank, ’zoudt u ons willen zeggen waar u dit zwaard vandaan hebt?’
’Ik koop hem van een man. Ik die man niet kennen. Op een dag ik hem vertellen, ik mooie estoque kopen willen. Toen hij met deze komen.’
’Ik ben bang dat u hem weer af zult moeten staan,’ zei Joe zo vriendelijk mogelijk. ’Jammer genoeg is dit het zwaard dat uit de verzameling, waarvan mijn broer u zoëven vertelde, gestolen werd. De man die het u verkocht, had het gestolen.’
Castillo werd eerst rood, daarna wit. ’Wat zeg je! Caramba! Gestolen! En ik hem zoveel geld betalen! Mijn hele weekloon!’
Als een woedend dier beende de matador enige minuten door de kamer, plotseling stond hij stil. ’Wie zijn jullie, jongens? Jullie niet de waarheid zeggen. Ga weg!’ riep hij.
Hij pakte de estoque die hij op een tafel had gelegd en begon hem te scherpen, toen hield hij hem voor zich alsof hij op ’t punt stond een aanstormende stier te doorsteken. Verschrikt renden de jongens de tent uit, terwijl de matadors woorden hen nog naklonken: ’Caramba! Een weekloon voor een dief. Nee, nee, dat kan niet zo zijn. Ik krijg die jongens!’
’Wat gaan we nu doen?’ hijgde Joe toen ze beiden op veilige afstand waren. ’Tjonge, is-t-ie gek!’
’Ik weet wel wat ik doe,’ lachte Frank, ’Ik verstop me in de olifantentent, tot die Castillo wat afgekoeld is.’
’Ja, ik denk dat ik ook maar eens aan ’t werk ga,’ zei Joe.
’Nou, tot ziens maar. Mieters, dat we meneer Barker’s zwaard hebben gevonden, hè?’
’Chet heeft ons inderdaad geholpen dat raadsel op te lossen,’ antwoordde Frank. ’We zullen nog wat meer dan een kwart liter ijs voor hem kopen voor zijn goede werk.’
’We zouden een schermmasker voor hem kunnen kopen,’ grinnikte hij terwijl hij wegliep.
Hij haastte zich naar de slangenkooi. Onderweg passeerde hij een van de kleinere tenten. Een luide stem deed hem plotseling zijn adem inhouden.
’Dus jij wilt onze opslagruimten voor je winkel gebruiken, hè?’ vroeg de stem.
Als bij ingeving kroop de jongen naar de opening van de tent en gluurde naar binnen.
Hij onderdrukte een uitroep toen hij Hinchman van de Grote Tent herkende, die aan de telefoon vastgeklonken scheen.
’Je zegt dat je winkel vernield is door een explosie, Charlie?’
Een kort afgebroken geluid klonk door de hoorn. Toen sprak de Grote Hinchman weer. ’Nou vooruit dan maar, je kunt de opslagplaats van ons circus zolang voor je winkel gebruiken. Wat zeg je? Ja, natuurlijk hebben we ’em later weer nodig.’
De hoorn werd op de haak gesmeten.
’Hmm,’ overpeinsde Joe, terwijl zijn hart sneller klopte van opwinding. ’Hier hebben we werkelijk een spoor naar Hinchman en die andere dieven. Ik vraag me af of de Grote Man weet, wat ze in hun schild voeren.’