Brand

De treeplank van de vrachtauto piepte even, toen Frank er op stapte. Doodstil bleef hij staan, maar de chauffeur bewoog zich niet.

’Ga maar,’ fluisterde Joe, ’hij slaapt nog steeds.’

Voorzichtig schoof Frank achter het stuur. Toen Joe met een handbeweging te kennen gaf dat alles veilig was, deed hij de handrem eraf en de grote truck begon te rollen langs het smalle, afhellende karrenspoor. Na een kleine twintig meter begon hij vaart te krijgen, Joe sprong er in en Frank deed de koplampen aan.

’Wat is dat?’ vroeg Joe plotseling verschrikt.

Ergens hoorden ze een steeds sterker wordend geraas.

’Een trein. Hij schijnt hier vlak langs te komen. Nog even wachten, dan kunnen we zonder gevaar onze motor starten.’ Toen de trein voorbij denderde, drukte Frank op de starter en nog voor het geraas was weggestorven, reden de jongens al op de autoweg. Even verder minderde Frank vaart en stopte.

’Als jij onze wagen eens nam en ermee naar Aberdeen reed? Schakel de politie in en probeer de chauffeur te pakken te krijgen, dan rijd ik de truck naar de Liberty Company.’

’Prima! Dan vis ik je daar wel weer op. Tot straks.’

Joe sprong op de grond, ging naar hun eigen wagen en was even later om de bocht van de weg verdwenen, op naar Aberdeen.

’Pardon, meneer, kunt u mij zeggen waar ik een politiebureau kan vinden?’ vroeg hij, toen hij de buitenwijken van de stad had bereikt.

'Rechtuit, jongeman, en dan de derde straat rechts.’

Twee minuten later stapte Joe bij de slaperige, dienstdoende brigadier binnen en deed zijn verhaal.

’Wat vertel je me daar, jongeman? Zou jij een misdadiger opgespoord hebben? Een ogenblik. Williams!’

Er verscheen een agent in de deuropening.

’Ga met deze jongeman mee en controleer zijn verhaal. Het lijkt mij een sprookje, maar enfin...’

De agent volgde Joe naar de auto en ze stoven weg. Joe vertelde intussen in grote trekken wat zijn broer en hij hadden beleefd. ’Als hij nog steeds slaapt, zal het een peulenschilletje zijn om hem te arresteren,’ besloot hij.

’En als hij er tussenuit is gegaan, wie bewijst dan dat je ons geen verhaaltje op de mouw hebt gespeld?’ vroeg de politieman.

Toen ze bij het punt waren gekomen waar Frank en hij uit voorzorg hadden gestopt, minderde Joe vaart.

’Het laatste stuk kunnen we beter lopen, anders hoort hij ons misschien aankomen.’

’Uitstekend, ga jij maar voorop. Maar wee je gebeente als je me in de maling hebt genomen!’

Joe begon zich in zijn hart een beetje zorgen te maken. Wat, als de chauffeur wakker was geworden en de benen had genomen? Maar hij liet niets merken en drong vastberaden door het struikgewas, met de agent op zijn hielen.

’Ik geloof dat de open plek hier recht voor ons uit is,’ fluisterde hij even later.

Ze stonden stil en luisterden. Er viel geen geluid te horen.

’Als hij nog slaapt, snurkt hij in ieder geval niet,’ merkte Williams op. ’Doe je licht maar aan, dan kunnen we tenminste wat zien.’

Joe’s hart klopte in zijn keel toen hij zijn zaklantaarn aandeed. In de lichtbundel zagen ze een man op de grond liggen.

’Dat is hem, agent! De chauffeur!’

Met één sprong was de politieagent op de open plek. Hij bukte en schudde de slapende figuur onzacht heen en weer.

’Hé! Word wakker!’

’W-w-wat... eh... wat moet je?’ gromde een slaperige stem. De man deed zijn ogen open en zat, toen hij Joe zag, plotseling recht overeind. ’O, ben jij het!’ snauwde hij.

’Dit is de man, die we geholpen hebben zijn wagen te laden,’ zei Joe.

’Je naam?’ vroeg de agent met een frons in zijn voorhoofd.

’Moe Gordon. Ik heb niks gedaan, baas, eerlijk niet. Niemand kan van mij zeggen dat ik...’

’Waar is je wagen?’ viel de agent hem in de rede.

’Mijn wagen? Daar, tussen..., hè? Waar is hij? Dat heb jij gedaan! Jij hebt hem gestolen!’ schreeuwde de man, naar Joe wijzend. ’Hij heeft mijn wagen gestolen, agent!’

’Bewaar je verhaaltje maar voor de rechter,' snoerde de agent hem de mond. ’Sta maar eens op en geen praatjes. Je gaat mee.’ Mompelend liep de man tussen Joe en de agent mee naar de weg.

'Hiervoor krijg ik je nog wel, als je dat maar weet,' snauwde hij tegen de jongen.

'Mond houden,' beval de agent en hij duwde de man in de wagen.

'Zo, jongeman, breng ons nu maar naar het bureau,' zei hij tegen Joe. Zonder verdere complicaties bereikten ze het bureau en toen Joe de agent met zijn arrestant had afgeleverd, ging hij op zoek naar het gebouw van de Liberty Company.

Bij een benzinestation vroeg hij de weg en niet lang daarna parkeerde hij zijn wagen voor een enorm gebouwencomplex.

'Hallo! En hoe is het gegaan?’ begroette Frank hem, toen hij de deur binnenstapte.

’Fantastisch!’

’Heb je hem?’

’Ja, er is een politieagent mee geweest. Williams heette hij.’

’Wat is er aan de hand? Wel, als dat Frank’s broer niet is!’ Tom Klip kwam met uitgestoken handen op Joe toe.

’En wat hoor ik? Heb je die schoft te pakken gekregen? Jongens, jongens, jullie zijn enorm! De firma een reuze dienst bewezen en mij mijn baantje gered!’

’Voor we wat anders gaan doen, kunnen we beter eerst de wagen uitladen,' stelde Frank voor.

Ze liepen met z’n drieën naar de plaats waar Frank de truck geparkeerd had.

’Het zaakje moet in die loods daar. Is zo gebeurd als we het even met zijn drietjes doen. En gaan jullie dan met mij mee naar huis? Je zult onderhand wel slaap gekregen hebben.’

De jongens aanvaardden de uitnodiging graag en nadat ze even stevig hadden aangepakt, stonden de waardevolle kisten veilig achter slot en grendel.

’Bedankt, jongens, en nu naar huis. Vertel jij ons onderweg, Joe, hoe je die vent te pakken hebt gekregen?’

Terwijl ze naar de rustige buitenwijk reden, waar Tom Klip zijn huis had, deed Joe zijn relaas.

’We moeten ons alleen nog bij de politie gaan legitimeren,' besloot hij. ’Ik heb beloofd dat we morgenochtend om acht uur present zullen zijn.’

Bij Tom Klip thuis tolden de jongens hun bed in en naar hun idee was er nauwelijks een kwartier verstreken toen hun gastheer hen wekte, met de mededeling dat ze naar het politiebureau moesten.

'Alweer eruit,’ zuchtte Joe. ’Ik lig net.’

Op dat moment ging de bel. Ze keken uit het raam en zagen een politiejeep staan. Als een haas schoten ze in hun kleren en renden naar beneden.

’Ben ik hier bij Klip?’ hoorden ze een autoritaire stem vragen.

’Kunt u mij zeggen waar ik Frank en Joe Hardy kan vinden?’

’Hier zijn we,’ antwoordde Frank, terwijl hij naast Tom Klip kwam staan.

’De commandant wenst jullie te zien, jongens,’ zei de man in uniform. ’Kunnen jullie dadelijk mee?’

De jongens namen afscheid van Tom Klip en sprongen in hun auto. 'Ik vraag me af waar al die haast goed voor is,’ zei Joe, terwijl ze de politiewagen volgden. 'Ik heb honger.’

’We zullen het zo weten,’ antwoordde Frank. 'Allemachtig, die vent laat er ook geen gras over groeien, zeg! Hij neemt de bochten of...’ Plotseling remde de jeep heftig. De politieman sprong eruit en rende naar Frank en Joe toe.

'Ik hoor net over m’n radio dat er brand is uitgebroken op het bureau. Volg me als je het kunt bijhouden,’ riep hij.

Frank drukte op zijn gaspedaal en ze stoven achter de politiewagen aan, die nu zijn sirene liet gieren.

'Ik ruik rook!’ riep Joe uit. ’Kijk eens, wat een vuurgloed! We zijn er vlakbij!’

Toen ze de volgende hoek omgingen, moest Frank boven op zijn remmen gaan staan, om niet boven op een geparkeerde brandweerwagen te rijden. De straat was vol schreeuwende brandweerlieden met ladders en slangen. Er hing een dikke rook en zo nu en dan zagen ze de vlammen uit het brandende gebouw slaan.

’Dat is geen klein brandje, zeg,’ mompelde Joe. ’Zullen we een handje helpen? Het is wel nodig, lijkt me.’

De jongens renden op een groepje brandweermannen af en pakten een zware slang beet.

’Helpen dragen! Daarheen!’ schreeuwde een van de zwaar hijgende kerels.

Ze pakten aan en worstelden met het zware, onhandelbare ding en voetje voor voetje kwamen ze dichter bij de vuurhaard. Plotseling gaf Joe een schreeuw.

’Frank! Daar gaat ie!’

’Wie?’

’Gordon! De chauffeur die we gepikt hebben! Vlug! Achter hem aan!’ Een rennende figuur schoot langs de jongens heen. Joe vloog er achteraan, dwars over de straat, met Frank een eindje achter zich. Een enorme brandweerwagen draaide op dat moment de straat in.

’Kijk uit, Joe! Je wordt overreden!’ gilde Frank.

Maar Joe, die nergens oog voor had behalve voor de vluchtende Gordon, rende recht op het gevaarte af.

’Joe! Kijk uit!’ schreeuwde Frank nog eens.

Terwijl de remmen krijsten, nam de brandweerwagen een gedeelte van het trottoir en Frank, die dit vlak voor zijn ogen zag gebeuren, zonk het hart in de schoenen. Vanuit de rookmassa voor hem hoorde hij een schreeuw.

’Pfff! Dat was op het nippertje!’

De wagen was voorbij geschoven en had Joe op een haar gemist. Hij stond hem, nog een beetje verdwaasd door de schrik, na te kijken.

’Hmm, waar is die Gordon nou? Nu ben ik hem natuurlijk kwijt,' zuchtte hij teleurgesteld.