Op zoek
In het Lenox Hotel waren dokter Rhodes en Frank en Joe in een fluisterend gesprek gewikkeld.
’De jonge Webster verkeert in een geestelijke toestand, die wel ernstig is, zoals ik al dacht, maar niet hopeloos. Ik heb geprobeerd hem ervan te overtuigen dat hij niets meer te vrezen heeft van die Moe Gordon en hij schijnt nu wat rustiger.’
’Wat gaat er nu met hem gebeuren?’ vroeg Frank ernstig.
’Hij moet volledig rust hebben. Ik heb zijn vader aangeraden de jongeman mee naar huis te nemen. Goede voeding en een prettige omgeving zijn op het ogenblik een eerste vereiste.’
Op dat moment kwam de miljonair binnen met de mededeling dat zijn zoon klaar was om te vertrekken.
’Ik neem aan, jongens, dat dokter Rhodes jullie heeft verteld van onze plannen. We brengen samen Narris met het eerstvolgende vliegtuig naar huis.’
’Als we iets voor u kunnen doen...,’ begon Frank, maar meneer Webster glimlachte breed.
’Jullie tweeën hebben me al de grootste dienst bewezen, die er bestaat. Jullie hebben mijn zoon bij mij teruggebracht.’
’Zullen wij u naar het vliegveld brengen?’ vroeg Joe.
Toen meneer Webster instemmend knikte, ging hij naar Narvey’s kamer. De jongeman maakte een dankbare en vriendelijke indruk.
’Komen jullie me een keer opzoeken?’ vroeg hij. ’Ik voel dat ik jullie ken, maar meneer Webster - mijn vader - is net een vreemde voor me.’
Natuurlijk beloofden ze dat. Op het vliegveld bedankte meneer Webster de jongens nogmaals en hen met een gelukkig gezicht toewuivend stapte hij achter dokter Rhodes en Narvey het vliegtuig in.
’Zullen we nog aan het werk gaan?’ vroeg Frank toen ze terugreden. ’We hebben verschillende sporen om na te gaan. Ik ben benieuwd of vader al terug is.'
Er was nog geen bericht van meneer Hardy, toen ze thuis kwamen.
’Zal ik meneer Barker eens opbellen?’ zei Joe. 'Misschien kunnen we vader ophalen en dan horen we het verhaal meteen uit de eerste hand.’
Opgewonden kwam hij even later bij zijn broer terug.
’Vader is helemaal niet bij meneer Barker en meneer Barker heeft hem ook niet opgebeld!’ gooide hij eruit.
’En meneer Barker is wel weer thuis uit het ziekenhuis?’ vroeg Frank.
Op Joe’s bevestigende antwoord keek Frank hem onthutst aan.
’Maar wie heeft er dan gebeld? Joe, dit ziet er ernstig uit.’
Ze renden naar buiten, klaar om te gaan zoeken.
’Vaders wagen is natuurlijk weg,’ zei Frank. ’Hij stond daar aan de overkant.’
’Wat is er aan de hand? Zijn jullie iets verloren?’ vroeg toen een stem. De jongens keken op en zagen de eigenaar van een winkel naast het hotel in de deuropening staan.
’Heeft u soms iemand in die wagen zien stappen, die daar een paar uur geleden is neergezet?’ vroeg Frank.
De man deed zijn sigaar van de ene mondhoek naar de andere verhuizen.
’Jazeker. Dat komt zo, ik heb die wagen een beetje in de gaten gehouden, omdat ik dacht dat ie wel een bekeuring zou krijgen. Hij stond veel te dicht bij de hoek!’
Schuldbewust keken de jongens elkaar aan. Dat hadden zij gedaan! ’Maar u heeft er iemand in zien stappen,’ drong Joe aan.
’Ja, er zijn er twee in gestapt, als ik me goed herinner,’ zei de winkelier.
’Wàt zegt u?’ Joe hield plotseling zijn mond, toen Frank hem een por in zijn ribben gaf.
’Doe niet zo verbaasd!’ zei hij, vanuit zijn ene mondhoek en hardop ging hij verder: ’Zei u twee mannen?’
’Ja, ja, het waren er twee. Eerst kwam er een kleine man met een beetje aapachtig gezicht. Hij ging achterin zitten. Toen kwam de ander naar buiten, het was een lange man met een vriendelijk gezicht. Hij ging achter het stuur zitten en reed weg. Maar die kleine zag ik toen niet.’
’Hartelijk dank,’ zei Frank. Hij gaf Joe een wenk en de jongens gingen terug naar de conversatiezaal van het hotel.
’Die vent achterin zal zich wel op de grond hebben laten zakken, toen vader kwam,’ zei Frank met een somber gezicht.
’Wie zou het geweest zijn?’ gromde Joe. ’Een van de dievenbende, dat is wel zeker.’
’Daar ben ik ook bang voor,’ zei Frank. ’En de hemel weet waar vader nu is. Ik heb geen flauw idee waar we moeten beginnen met zoeken.’
’Zal ik eens naar huis bellen?’ opperde Joe. 'Misschien heeft tante Gertrude een boodschap voor ons. Het kan zijn dat vader expres niet hierheen belt.’
De jongen stapte naar de telefooncel en draaide hun nummer in Bayport.
’Hallo? Met tante Gertrude? Ja, met Joe. Heeft u iets van vader gehoord? Nee? Wat zegt u? De repetitie?’
Ondanks alle narigheid moest hij toch lachen toen hij weer naar buiten kwam.
’Wat is er voor leuks?’ vroeg Frank.
’Tante Gertrude was helemaal ondersteboven omdat wij niet aanwezig zijn voor de repetitie van het stuk. Chet is in alle staten, zegt ze.’ Plotseling betrok zijn gezicht weer. ’Maar van vader weet ze niks.’
’Dan zullen wij moeten zien dat we hem vinden, en hoe vlugger we daar mee beginnen, hoe beter het is,’ zei Frank. ’We hoeven niet te proberen zijn wagen op te sporen, we weten niet eens welke kant hij is opgegaan. Er is maar een ding wat we kunnen doen op het ogenblik.’
’En dat is?’ vroeg Joe.
’Alle havens en goederenstations afrijden. Misschien zien we daar Gordon ergens en dan kunnen we hem volgen tot we de plaats hebben ontdekt waar ze vader gevangen houden.’
’Daar zeg je me even wat,’ zei Joe. ’We hebben nog niets anders gedaan dan ze proberen te vinden.’
’We zullen het nog intensiever moeten doen, dat is het enige. Het is me nogal een prettig idee dat ze vader in hun macht hebben!’
’Nou, laten we dan maar naar de dichtstbijzijnde haven rijden en kijken of er soms een vrachtschip wordt verwacht.’
Het was een ontmoedigende taak. De eerste twee keren vingen ze bot, maar bij de derde haven scheen het geluk met hen te zijn.
’Hé Frank, een vrachtboot!’ riep Joe. ’Hij gaat juist voor anker!’
’Kijk goed uit naar verdacht uitziende vrachtwagens,’ antwoordde Frank, terwijl ze uit de auto sprongen.
’Er staat een hele rij daar bij die loodsen,’ zei Joe. ’Er is hier een bordje met ’Verboden Toegang’.’
Ze trokken zich er niets van aan en liepen de kade op. Tegelijkertijd kwam de stoet vrachtwagens in beweging. Plotseling voelde Joe zich bij zijn jasje gepakt en hij werd vrij onzacht omgedraaid.
’Wat zijn jullie van plan? Pottenkijkers hebben we hier niet nodig,' snauwde een nors uitziende politieman. ’Je kans afwachten en dan de boel op stelten zetten, hè. Hebben jullie dat bord niet gezien?’
’Alstublieft, agent...,' begon Frank.
’Er is mij gezegd dat ik moest uitkijken naar een stelletje van die onschuldig uitziende jochies als jullie. Kom maar eens mee,’ commandeerde de agent.
Ondanks hun protesten moesten ze mee naar het bureau, waar Frank sprak met de dienstdoende commandant.
’Wij zijn echt geen spionnen, commandant. We keken alleen naar de binnenkomst van het schip.’
De commandant keek de jongens enkele seconden aan. Toen leunde hij achterover, vouwde zijn handen achter zijn hoofd en zei:
’Mc. Nalley, ik geloof dat je de verkeerde hebt gearresteerd. Maar. luister naar een goede raad, jongens. Hang niet op de haventerreinen rond. De politie is op ’t ogenblik op jacht naar spionnen en je loopt de kans dat je weer gepakt wordt.’
Ze bedankten de man voor zijn goede raad en haastten zich naar buiten.
’Als we niet eens mogen kijken naar een schip dat de haven binnenkomt, zou ik wel eens willen weten hoe we ooit Gordon en zijn bende kunnen vinden, om van vader nog maar niet te spreken,’ mopperde Joe.
’We zullen voorzichtiger moeten zijn, maar ik ben wel bang dat het een erg vermoeiend en tijdrovend karwei zal zijn om op deze manier Gordon te vinden.’
’Zullen we naar meneer Barker gaan?’ stelde Joe voor.
’In plaats van naar vader te zoeken?’
’Op deze manier vinden we hem toch nooit. Maar misschien hebben we meer houvast als we weten wat er die avond met meneer Barker is gebeurd.’
’Goed dan, ik geloof wel dat je gelijk hebt.’
Ze reden terug naar Aberdeen en niet lang daarna stonden ze op het bordes van de prachtige villa.
’Meneer Barker is er wel, maar ik weet niet of hij u kan ontvangen,’ zei de butler. ’Een ogenblik.’
Even later was hij terug met het verzoek of ze hem wilden volgen naar de bibliotheek. Daar begroette de nog wat bleekjes uitziende directeur van de Liberty Company hen hartelijk.
’Ga zitten, jongens. Wat verschrikkelijk, dat jullie vader verdwenen is! Hebben jullie al een spoor van hem gevonden?’
Frank schudde mistroostig zijn hoofd.
’Het enige wat we weten, is, dat er al iemand in vaders wagen zat, toen hij instapte,’ antwoordde hij.
'Waarschijnlijk heeft die man je vader gedwongen ergens heen te rijden,’ zei meneer Barker. 'Hebben jullie de politie al ingeschakeld?’
’Nee meneer,’ zei Joe. ’Dat zou vader niet willen, dan zouden we veel te veel informatie over de dievenbende, die hij op ’t ogenblik nog voor zich wil houden, moeten prijsgeven.’
’We zouden graag willen dat u ons vertelde wat er is gebeurd die avond, toen u naar het ziekenhuis bent gebracht, meneer Barker,’ zei Frank.
’Het spijt me, maar veel te vertellen heb ik niet. Ik zat in mijn kantoor op Hinchman te wachten. Daar ik een beetje bang was dat hij me misschien letsel zou willen berokkenen, keek ik rond naar iets waarmee ik me eventueel kon verdedigen.’
’Het zwaard?’
Joe kon zich niet langer inhouden en meneer keek hem enigszins verbaasd aan.
’Eh... ja, ik dacht dat die kruisriddersdegen wel bruikbaar zou zijn, als de nood aan de man kwam. Ik haalde hem van de muur en legde hem op een klein tafeltje. Toen zag ik dat er nog geld op het bureau van miss Weed lag.’
Hij hield even op en dronk een beetje water. Hij zag erg bleek.
’Het is misschien beter voor u als we weggaan?’ vroeg Frank.
’Ik ben nog wel een beetje zwak,’ glimlachte meneer Barker ernstig, ’maar ik wil dat jullie dit weten. Ik besloot het geld in de safe te bergen en op het moment dat ik hem open wilde maken, gingen alle lichten uit.’