Een waardevolle inlichting

De jongens zaten op het puntje van hun stoel en hun ogen glinsterden van opwinding. Meneer Barker haalde een grote zakdoek tevoorschijn en veegde over zijn voorhoofd.

’Het enige wat ik me herinner, is, dat ik op dat moment achterover viel en met mijn hoofd tegen iets scherps terechtkwam,’ zei hij. ’En het volgende wat ik weet, is, dat ik in het ziekenhuis lag.’

Alleen het tikken van de klok verbrak de nu volgende stilte.

’U bent niet aangevallen, meneer Barker?’ vroeg Joe eindelijk. ’U verwondde u zelf door uw val?’

De man haalde zijn schouders op.

’In het ziekenhuis hebben ze me verteld dat ik een hartaanval heb gehad. Er is me kennelijk geen wond toegebracht, behalve dan die snee in mijn hoofd, maar die is gekomen door de val. De hele zaak is me een raadsel, jongens.’

Frank fronste zijn voorhoofd.

’Maar het geld was weg en de safe was open. En u hebt hem niet opengemaakt? Dan was er nog iemand bij u in de kamer, meneer Barker.’

’En die persoon heeft natuurlijk het lemmet van de degen gebroken, om daarmee de safe open te breken!’ riep Joe uit.

’En dat stuk is nu weg!’ voegde Frank er aan toe. ’Dat is ons enige houvast.’

Meneer Barker, die dit nog niet wist, was erg verbaasd, maar hij kon ook geen andere verklaring geven.

’Hoe luidde de naam, die op het lemmet stond?’ wilde Frank weten.

’Edouard Poincelot.’

’Fijn,’ zei Joe. ’Dat is tenminste weer iets dat ons verder kan helpen.’

De jongens vertelden meneer Barker nu wat ze ontdekt hadden in verband met de gestolen estoque. Hij feliciteerde hen met hun voorlopig succes en sprak de hoop uit dat degene die het lemmet van het kruisvaarderszwaard had meegenomen ook spoedig zou worden gegrepen. ’Maar op het ogenblik maak ik mij het meest bezorgd om jullie vader,’ besloot hij.

’Wij ook,’ zei Joe, ’maar we weten nog niet goed wat we moeten doen.’

Frank had er al een poosje zwijgend bijgezeten, maar plotseling kwam hij met glinsterende ogen overeind uit zijn stoel.

’Wilt u ons een genoegen doen, meneer Barker?’ vroeg hij opgewonden.

’Natuurlijk,’ antwoordde de man. ’Alles wat in mijn vermogen ligt.’

’Zoudt u Joe en mij een van uw vrachtwagens willen lenen?’

De directeur staarde Frank verbaasd aan.

’Eh..., natuurlijk, als je dat wilt. Ik moet bekennen dat je verzoek een beetje ongewoon is. Maar kun je met zo’n grote wagen rijden?’

’Ja, meneer Barker, en ik heb een goede reden om dit te vragen. Ik beloof u dat we voorzichtig zullen zijn en eventuele schade betalen we natuurlijk.’

Meneer wuifde met zijn hand.

’Ik zou daar nu maar geen probleem van maken, jongens. Als jullie er een willen, krijg je hem natuurlijk.’

Hij liep naar zijn bureau en schreef een briefje.

’Hier is een machtiging. Vraag maar naar meneer Wagner en geef hem dit, dan zal hij er wel verder voor zorgen.’

De jongens bedankten meneer Barker hartelijk en haastten zich naar hun wagen. Joe keek nadenkend voor zich uit en Frank haastte zich hem zijn plan voor te leggen.

’Misschien haalt het niets uit,’ zei hij, ’maar we kunnen het in ieder geval proberen. We hebben onze overals aan en rijden met de truck de garages in de buurt af. Op die manier hebben we een kleine kans een spoor van Gordon of de andere dieven te vinden en we krijgen in onze vermomming natuurlijk makkelijker inlichtingen los dan zo.’

’Maar... wèlke garages, Frank. Dit is net zo’n zware opgaaf als op alle havens en stations rondkijken!’

’Nee, dat vind ik niet, Joe. De dieven moeten regelmatig stoppen voor benzine en onderhoud en er zullen toch wel garagehouders in de omstreken van Aberdeen zijn, die hen kennen. Het is heus de moeite waard.’

Bij de Liberty Company werden ze op vertoon van het briefje van meneer Barker snel geholpen en ze reden met de enorme vrachtwagen, die was volgeladen met lege kisten, naar het hotel om van kleren te verwisselen.

’Je kunt hem beter in een zijstraat neerzetten, Frank,’ adviseerde Joe. ’Als het hotel in de gaten gehouden wordt, zijn we meteen gesignaleerd.’

Een kwartiertje later verlieten twee chauffeurs door een zijuitgang het Lenox Hotel en klommen in een grote truck van de Liberty Company die even verder om een hoek geparkeerd stond.

’We kunnen het beste de autoweg van Aberdeen naar Carside nemen en dan bij ieder benzinestation stoppen. Alleen moeten we nog een voorwendsel hebben,’ zei Frank toen ze wegreden.

’O, dat is niet zo moeilijk,’ antwoordde Joe. ’We hebben benzine nodig. Kijk maar naar de meter, we staan bijna zonder. Als we dan overal een klein beetje nemen, is er geen vuiltje aan de lucht.’

Een paar minuten nadat ze de stad hadden verlaten, daverde de truck het terrein van een benzinestation op.

’Tien liter graag,’ riep Frank, toen de bediende verscheen. ’Lekker weertje vandaag, hè?’

’Ja, dat gaat best,’ antwoordde de bediende, ’het valt anders voor jullie chauffeurs niet mee, lijkt me, om de hele dag in de zon te staren!’

’Wat je zegt,’ zei Frank, ’we hebben tenminste nog een heel eind voor de boeg.’

’Moet je naar Carside? De meesten, die daarheen moeten, komen hierlangs.’

’En er zullen er wel heel wat hier tanken zeker?’ vroeg Frank langs zijn neus weg.

De pompbediende glimlachte breed.

’Man, dit is het drukst bezochte station langs de hele hoofdweg. We krijgen hier wagens uit het hele land. Van jullie bedrijf - jullie zijn nieuw, hè? - van de 'Williams Produce Company’, de ’Jones Moving Van Company’ en nog tientallen anderen. Een uurtje geleden kwam er weer een, die ik hier nog nooit gezien heb. Klondike Company. Geen prettige kerel, die chauffeur.’

Frank trok zijn wenkbrauwen op. ’Hoezo?’

’Nou, de meeste chauffeurs zijn fidele kerels, maar die vent van die Klondike truck was een chagrijn. Een klein opdondertje, zo lelijk als de nacht, met een groot litteken over zijn wang. Hij begon warempel herrie tegen me te schoppen!’ schold de man.

’Wat was er dan?’ vroeg Joe belangstellend.

’Alleen omdat ik nog bezig was met een andere klant en hij dus twee minuten moest wachten, zette hij toch een grote bek tegen me op! Als ik naar mijn gemoed te werk was gegaan, had ik hem een dreun verkocht! Er was trouwens toch iets verdachts aan hem.’

De jongens waren buiten zichzelf van opwinding. Slechts met de grootste moeite slaagde Frank erin zijn stem in bedwang te houden, toen hij vroeg:

’Iets verdachts?’

’Ja, ik hoorde rare geluiden binnen in de wagen, toen ik hem benzine gaf. ’t Leek wel of iemand met een prop in zijn mond probeerde te schreeuwen. Hij zei dat het biggen waren, had een krat bij zich, zei ie, maar hij liet ze me niet zien. Ik weet het niet. Ik vond het maar een raar zaakje.’

Nu deed Frank geen moeite meer om zijn opwinding te verbergen. ’Waar ging hij heen? Naar Carside? Nog twintig liter erbij! Hoeveel is het? Alsjeblieft en tot ziens!’

Terwijl de pompbediende hen verbaasd stond na te kijken, draaiden de jongens de hoofdweg op en zetten er de sokken in.

’Joe, ik geloof dat we nu op het goede spoor zijn!’ riep Frank boven het geraas van de motor uit.

Er was veel verkeer op de weg en er waren verscheidene uren verstreken toen Frank en Joe in Carside aankwamen. Daar begonnen zij de straten af te speuren naar een wagen van de Klondike Company.

Het was onbegonnen werk. Ze zagen tientallen vrachtwagens, maar die zij zochten was er natuurlijk niet bij. Maar plotseling ontdekte Joe hem naast een groot bakstenen gebouw. Frank besloot hun wagen een stukje terug te parkeren.

’We kunnen eerst beter de zaak een beetje verkennen voor we verder rijden,’ zei hij tegen zijn broer.

’O.K. Kijk, daar opzij heb je een kantoortje. Zullen we eens kijken wie er in zit?’ stelde Joe voor.

Onverschillig slenterden ze de straat door tot ze aan een groot raam kwamen waarop geschilderd stond: Great States Storage Company.

’Niet stilstaan,’ fluisterde Frank.

De jongens stootten elkaar onwillekeurig aan toen ze onder het voorbijgaan naar binnen keken.

'Hinchman!’ fluisterde Joe opgewonden. ’Is dat even geluk hebben!’

’Als dit geen spoor is, weet ik het niet meer!’ antwoordde Frank. ’Weet je nog dat vader zei dat hij een verhuisbedrijf in Carside had?’

’We moeten zien dat we binnenkomen zonder dat we herkend worden.

'Maar de vraag is, hoe?’ antwoordde zijn broer zachtjes.

’Kijk, Joe, daar staat nog een wagen van de Klondike Company. Ik heb een idee.’

Frank stak de straat over, bekeek de truck zorgvuldig en wenkte opgewonden naar Joe.

’Kijk!’ fluisterde hij opgewonden. ’Het opschrift staat op een bord, dat tegen de zijkant is geschroefd. We halen het eraf, zetten het bij ons erop en rijden zo naar binnen!’

’Om die lege kisten die we bij ons hebben, uit te laden? Nou, het is riskant, maar als ze niet te veel vragen hebben we kans dat het lukt,’ zei Joe.

Ze keken om zich heen en de straat was gelukkig verlaten. Toen reden ze hun truck zo dicht mogelijk achter de ander en Joe nam het op zich om het bord eraf te halen, terwijl Frank de wacht hield.

’Niemand te zien,’ rapporteerde hij.

’Blijf kijken, ik heb het er bijna af. Ja, daar is het. Nu nog even...’

’Schiet op, Joe. Er komen een paar mannen aan!’

In een oogwenk had Joe het bord in de laadruimte van hun eigen wagen geborgen. Tot hun opluchting schonken de voorbijgangers helemaal geen aandacht aan hen. En toen ze verdwenen waren, bevestigde Joe als een haas het bord op de Libertytruck.

’Klaar?’ vroeg Frank, terwijl hij alvast startte en Joe sprong naast hem.

Ze reden achteruit en stopten voor de ingang van de Great States Storage Company.

’Als Hinchman uit zijn kantoor naar buiten kijkt, zijn we er bij,’ zei Joe, voorzichtig om zich heen kijkend.

’Daar is niks aan te doen. Dat risico moeten we nemen, als we vader willen vinden,’ zei Frank, terwijl hij de wagen naar binnen draaide.

’En wat, als ze naar onze vrachtbrief vragen?’ vroeg Joe plotseling.

’We houden ons van de domme, als het zover komt. Nou, daar gaat ie!’

Met bonkende harten reden ze voor een grote deur, die plotseling open ging en een zwaargebouwde man kwam tevoorschijn.

’Waar moeten we het zaakje neerzetten?’ vroeg Frank met verdraaide stem.

’Achterin, naast die andere kisten,’ gromde de man. Plotseling staarde hij Frank aan.

’Wacht even, waar komen jullie vandaan?’ vroeg hij achterdochtig.