•56•
De twee fbi -agenten dronken hete koffie en genoten van de kalmte en schoonheid van de ochtend. Maar de wind stak op en er naderden donkere wolken die voor die nacht en de volgende dag nog meer storm en veel regen beloofden. De ervaren agenten, die langs de weg naar LuAnns huis geposteerd waren, hadden weinig activiteit gezien, maar ze bleven alert.
Om elf uur stopte er een auto bij hun controlepost. Het raampje aan de bestuurderskant ging omlaag. Sally Beecham, LuAnns huishoudster, keek een van de agenten afwachtend aan en hij maakte vlug een gebaar dat ze kon doorrijden. Twee uur geleden was ze vertrokken om wat boodschappen te doen. Toen ze die vorige keer langs de controlepost kwam, had ze een erg nerveuze indruk gemaakt. De fbi had haar niet veel uitgelegd, maar er was haar wel duidelijk gemaakt dat ze niet in moeilijkheden verkeerde. Ze wilden dat ze haar normale werkzaamheden verrichtte, dat ze deed wat ze anders ook deed. Ze hadden haar een nummer gegeven dat ze kon bellen als ze iets verdachts zag.
Toen ze ditmaal langs de controlepost reed, maakte ze een veel rustiger indruk. Zo te zien voelde ze zich door al die officiële aandacht zelfs een beetje gewichtig.
Een van de agenten zei tegen de ander: ‘Ik denk niet dat Tyler terugkomt om iets van dat voedsel te eten.’ Zijn collega grijnsde.
De volgende auto die kwam aanrijden en bij de controlepost stopte, trok enige aandacht. Er zat een oudere man achter het stuur van het busje, en hij legde uit dat hij de hovenier was. De jongere man die naast hem zat, was zijn assistent. Ze haalden identiteitsbewijzen tevoorschijn. De agenten bekeken de papieren nauwkeurig en voerden enkele telefoongesprekken om een en ander te verifiëren. Vervolgens maakten de agenten de achterkant van het busje open. Het bleek inderdaad vol te liggen met gereedschap, kisten en opgerolde dekzeilen. Voor alle zekerheid volgde een van de agenten het busje.
Sally Beechams auto stond aan de voorkant van het huis, en uit het huis zelf kwamen schelle pieptonen. De voordeur stond open en de agent zag dat ze net voorbij de deur bezig was het alarmsysteem uit te zetten. Tenminste, dat nam hij aan. Hij bleek het goed te hebben geraden toen er een eind aan de pieptonen kwam. De agent keek naar de mannen. Ze stapten uit het busje, haalden er wat gereedschap uit, legden dat in een kruiwagen en reden daarmee naar de achterkant van het huis. Vervolgens stapte de agent in zijn eigen auto en reed naar de controlepost terug.
LuAnn en Riggs stonden op het parkeerterrein van het motel bij Danville, Virginia. Riggs had met de manager van het motel gesproken. De vorige avond was de politie gebeld. De man in kamer 112 was aangevallen en ernstig verwond. Omdat de wond zo ernstig was, hadden ze een helikopter laten komen om de man naar een ziekenhuis te brengen. De naam die de man had opgegeven, was niet Charlie, maar dat zei niets. En de manager wist niets van een jong meisje dat bij de man was.
‘Je weet zeker dat ze in kamer 112 zaten?’
LuAnn keek hem doordringend aan. ‘Natuurlijk weet ik dat zeker.’
Ze deed haar ogen dicht, hield op met heen en weer lopen, en wiebelde op haar hakken. Ze wist het! Ze wist wat er gebeurd was. De gedachte dat Jackson Lisa aanraakte, haar pijn deed – en dat alles vanwege dingen die LuAnn had gedaan, of niet had gedaan. Het was verdovend, volkomen verlammend.
‘Zeg, hoe kon ik nou weten dat jij een of andere bovennatuurlijke band met die kerel hebt?’ zei Riggs.
‘Niet met hem, verdomme! Met haar! Mijn dochter.’
Daar had Riggs niet van terug. Hij sloeg zijn ogen neer en zij begon weer heen en weer te lopen.
‘We hebben informatie nodig, Matthew. Nu meteen.’
Riggs was het daarmee eens, maar hij wilde niet naar de politie. Het zou te veel tijd kosten om alles uit te leggen. Bovendien was de kans groot dat ze LuAnn uiteindelijk in hechtenis zouden nemen.
Ten slotte zei Riggs: ‘Kom.’
Ze gingen naar het kantoor van het motel en Riggs liep naar een munttelefoon. Hij belde Masters. De fbi had nog steeds geen spoor van Jackson gevonden en had ook Roger Crane nog niet gevonden, hoorde Riggs.
Riggs vertelde Masters in het kort wat er de vorige avond in het motel was gebeurd.
‘Wacht even,’ zei Masters.
Terwijl Riggs dat deed, keek hij naar LuAnn, die hem aanstaarde. Ze wachtte zwijgend op het allerergste nieuws dat ze te horen zou kunnen krijgen, daar was hij zeker van. Hij probeerde geruststellend naar haar te glimlachen, maar hield daar bijna meteen mee op. Het laatste wat hij op dit moment zou kunnen doen, was haar geruststellen, vooral omdat hij niets had waarop hij zijn geruststellingen kon baseren. Hoe meer hij haar opmonterde, des te dieper kon ze vallen.
Toen Masters weer aan de lijn kwam, klonk zijn stem gedempt en nerveus. Riggs luisterde naar hem en wendde zich van LuAnn af.
‘Ik heb net contact opgenomen met de politie in Danville,’ zei Masters. ‘Je informatie is correct. Er is een man in dat motel aan de rand van de stad neergestoken. Volgens zijn papieren heette hij Robert Charles Thomas.’
Charlie? Riggs likte over zijn lippen en klemde de telefoon nog steviger in zijn hand. ‘Zijn papieren? Kon hij het de politie niet vertellen?’
‘Hij is bewusteloos. Heeft veel bloed verloren. Nog een wonder dat hij in leven is, zeggen ze. De wond was professioneel toegebracht. Het was de bedoeling dat hij langzaam zou doodbloeden. Ze vonden pijltjes van een verdovingspistool in de kamer. Op die manier zal hij wel buiten gevecht zijn gesteld. Vanmorgen wisten ze nog niet zeker of hij het zou halen.’
‘Hoe ziet hij er uit?’ Riggs hoorde wat papieren ritselen door de lijn. Hij was er bijna zeker van dat het Charlie was, maar hij moest absolute zekerheid hebben.
Masters begon weer te spreken. ‘Meer dan een meter tachtig, in de zestig, krachtig gebouwd. Hij moet zo sterk als een os zijn, anders was hij nu niet meer in leven geweest.’
Riggs haalde diep adem. Er was geen enkele twijfel meer. Het was Charlie. ‘Waar is hij nu?’
‘De helikopter heeft hem naar het academisch traumacentrum in Charlottesville gebracht.’
Riggs voelde dat er iemand naast hem stond. Hij draaide zich om en zag LuAnn naar hem kijken. Ze had een opgejaagde blik in haar ogen.
‘George, was er sprake van dat hij een tienjarig meisje bij zich had?’
‘Ik heb het gevraagd. Volgens het rapport is de man een paar seconden bij bewustzijn geweest, en toen begon hij een naam te schreeuwen.’
‘Lisa?’
Riggs hoorde Masters zijn keel schrapen. ‘Ja.’ Riggs zweeg. ‘Het was haar dochter, nietwaar? Die kerel heeft haar?’ vroeg Masters.
‘Daar ziet het naar uit,’ kon Riggs uitbrengen.
‘Waar ben je?’
‘Hoor eens, George, ik weet niet of ik je die informatie wel wil geven.’
Masters begon nu met meer nadruk te spreken. ‘Hij heeft dat meisje. Jullie twee kunnen de volgenden zijn, Matt. Denk daar eens aan. We kunnen jullie allebei beschermen. Jullie moeten bij ons komen.’
‘Ik weet het niet.’
‘Hoor eens, jullie kunnen naar haar huis teruggaan. Ik laat de ingang vierentwintig uur per dag bewaken. Als ze bereid is daarheen te gaan, stuur ik nog veel meer agenten.’
‘Wacht even, George.’ Riggs hield de telefoon tegen zijn borst en keek LuAnn aan. Zijn ogen vertelden haar alles wat ze moest weten.
‘Charlie?’
‘Bewusteloos. Ze weten niet of hij het redt. Het goede nieuws is dat hij met een helikopter naar het academisch traumacentrum is gevlogen.’
‘Hij is in Charlottesville?’ vroeg ze.
Riggs knikte. ‘Door de lucht is het maar een klein eindje vanaf Danville, en het traumacentrum daar is erg goed. Hij krijgt de beste verzorging.’
Ze bleef hem afwachtend aankijken. En hij wist precies waar ze op wachtte.
‘Jackson heeft waarschijnlijk Lisa.’ Hij ging vlug verder: ‘LuAnn, de fbi wil dat we bij ze komen. Dan kunnen ze ons beschermen. We kunnen naar Wicken’s Hunt gaan, als je dat wilt. De ingang wordt al bewaakt door fbi -agenten. Ze denken...’
Ze griste de telefoon uit zijn hand.
Ze schreeuwde erin: ‘Ik wil geen bescherming. Ik heb jullie verdomde bescherming niet nodig. Hij heeft mijn dochter. En het enige wat ik ga doen, is haar vinden. Ik haal haar terug. Hoor je me?’
‘Mevrouw Tyler, ik neem aan dat ik met LuAnn Tyler spreek...’ zei Masters.
‘Blijven jullie nou maar uit de weg. Hij doodt haar vast en zeker als hij zelfs maar dénkt dat jullie in de buurt zijn.’
Masters probeerde rustig te blijven, al was het afschuwelijk wat hij moest zeggen. ‘Mevrouw Tyler, u kunt er niet zeker van zijn dat hij haar nog niet iets heeft aangedaan.’
Haar antwoord was verrassend, zowel de inhoud als de intensiteit. ‘Ik weet dat hij haar nog niets heeft gedaan. Nog niet.’
‘De man is een psychopaat. U kunt er niet zeker van zijn...’
‘Natuurlijk wel. Ik weet precies wat hij wil. En dat is niet Lisa. Hou jij je er nou maar buiten, fbi -man. Als mijn dochter doodgaat omdat jij me in de weg zit, is er geen plek op aarde waar ik je niet zal vinden.’
George Masters, die in het zwaar bewaakte Hoover Building aan zijn bureau zat, met vijfentwintig jaar recherchewerk op hoog niveau achter de rug, jaren waarin hij meer dan zijn portie criminele en gestoorde figuren had meegemaakt, en die omringd was door duizend voortreffelijk getrainde, geharde fbi -agenten, huiverde onwillekeurig toen hij die woorden hoorde.
Het volgende geluid dat hij hoorde, was dat van een hoorn die op een haak werd gegooid.
LuAnn rende naar de auto en Riggs rende achter haar aan.
‘LuAnn, wil je nou even wachten?’ Ze draaide zich met een ruk om en keek hem afwachtend aan. Hij ging verder: ‘Misschien heeft George wel gelijk.’
LuAnn maakte een geërgerd gebaar en stapte in de auto.
‘LuAnn, ga naar de fbi . Laat ze je tegen die kerel beschermen. Ik blijf erbuiten en spoor hem op.’
‘Lisa is mijn dochter. Ik ben de reden waarom ze in gevaar verkeert en ik ben degene die haar moet bevrijden. Alleen ik. Niemand anders. Charlie is bijna dood. Jij bent bijna omgekomen. Drie andere mensen zijn afgeslacht. Ik wil niet nog meer mensen bij mijn verknoeide, ellendige, vermaledijde leven betrekken.’ Ze schreeuwde hem dat toe. Toen ze ophield, hijgden ze allebei.
‘LuAnn, ik laat je niet in je eentje achter hem aan gaan. Als jij niet naar de fbi wil gaan, ga ik ook niet. Maar je gaat niet, ik herhaal: niet in je eentje achter hem aan. Op die manier gaan jullie er allebei aan.’
‘Matthew, heb je me gehoord? Jij blijft hier buiten. Ga naar je vriendjes bij de fbi en laat ze je ergens aan een nieuw leven helpen, ver van dit alles vandaan. Ver van mij vandaan. Wil je soms doodgaan? Want als je bij mij in de buurt blijft, zal dat vast en zeker gebeuren, neem dat maar van mij aan.’ De gladde façade was weggevallen, afgeworpen als een slangenhuid in het najaar. Ze was niets dan een rauwe massa spieren en zenuwen.
‘Hij komt evengoed achter mij aan, LuAnn,’ zei Riggs rustig. ‘Hij zal me vinden en hij zal me doden, of ik nu naar de fbi ga of niet.’ Omdat ze daar niets op zei, ging hij verder: ‘En om je de waarheid te zeggen, ben ik te oud. Ik heb genoeg van het vluchten. Ik wil me niet meer verstoppen. Dan ga ik liever het hol van de cobra in om rechtstreeks de confrontatie met hem aan te gaan. Met jou bij me wil ik het er wel op wagen. Ik heb liever jou dan welke agent van de fbi , dan welke smeris dan ook in het land. We krijgen waarschijnlijk maar één kans, en ik wil die samen met jou benutten.’ Hij zweeg even. Ze keek hem aan, haar ogen stonden wild, haar lange haren golvend in de wind, haar sterke handen tot vuisten gebald en daarna weer slap. Toen zei hij: ‘Als jij het samen met mij wilt doen.’
De wind stak merkbaar op. Ze stonden nauwelijks een halve meter van elkaar vandaan. Het lag aan LuAnns antwoord of die afstand groter dan wel kleiner zou worden. Ondanks de kilte, lag het klamme zweet op beider gezichten. Ten slotte verbrak ze de stilte.
‘Stap in.’
Het was helemaal donker in de kamer. Buiten viel de regen met bakken uit de hemel, en dat had al het grootste deel van de dag geduurd. Lisa zat in het midden van de kamer. Ze was op een stoel vastgebonden en probeerde zonder veel succes haar neus te gebruiken om het masker voor haar ogen een eindje omhoog te schuiven. De intense duisternis – het leek of ze volkomen blind was – werkte op haar zenuwen. Ze had de indruk dat er dicht bij haar gevaarlijke dingen op de loer lagen. In dat opzicht had ze volkomen gelijk.
‘Heb je honger?’ De stem kwam van dicht bij haar elleboog, en haar hart bleef bijna stilstaan.
‘Wie is daar? Wie ben je?’ Haar stem beefde.
‘Ik ben een oude vriend van je moeder.’ Jackson knielde bij haar neer. ‘Die bindingen zijn toch niet te strak?’
‘Waar is oom Charlie? Wat heb je met hem gedaan?’ Lisa begon plotseling weer een beetje moed te krijgen.
Jackson grinnikte zachtjes. ‘Oom, hè?’ Hij stond weer op. ‘Dat is een goeie.’
‘Waar is hij?’
‘Dat doet er niet toe,’ snauwde Jackson. ‘Als je honger hebt, moet je het zeggen.’
‘Ik heb geen honger.’
‘Iets drinken dan?’
Lisa aarzelde. ‘Misschien wat water.’
Ze hoorde getinkel van glas op de achtergrond, en voelde toen iets kouds tegen haar lippen. Ze deinsde terug.
‘Het is maar water. Ik ga je niet vergiftigen.’ Jackson zei dat op zo’n gebiedende toon dat Lisa vlug haar mond opendeed en een grote slok nam. Jackson hield het kopje geduldig vast tot ze klaar was.
‘Als je iets anders wilt, bijvoorbeeld naar de wc gaan, moet je het maar zeggen. Dan help ik je meteen.’
‘Waar zijn we?’ Toen Jackson geen antwoord gaf, vroeg ze: ‘Waarom doe je dit?’
Jackson stond daar in de duisternis en dacht goed na voordat hij de vraag beantwoordde. ‘Je moeder en ik hebben nog een appeltje met elkaar te schillen. Het heeft te maken met dingen die lang geleden zijn gebeurd, al zijn er heel kort geleden dingen gebeurd waardoor ik nu actie kom.’
‘Ik wed dat mijn moeder je niets heeft aangedaan.’
‘Integendeel: terwijl ze haar hele leven aan mij te danken heeft, heeft ze alles in het werk gesteld om mij kwaad te doen.’
‘Dat geloof ik niet,’ zei Lisa opgewonden.
‘Ik verwacht ook niet dat je het gelooft,’ zei Jackson. ‘Je blijft je moeder trouw, en zo hoort het ook. Familiebanden zijn erg belangrijk.’ Hij sloeg zijn armen over elkaar en dacht even aan zijn eigen familie, aan Alicia’s onschuldige, vredige gezicht. Onschuldig en vredig in de dood. Met enige moeite zette hij dat beeld van zich af.
‘Mijn moeder komt me halen.’
‘Ik verwacht niet anders.’
Lisa knipperde snel met haar ogen toen de betekenis van zijn woorden tot haar doordrong. ‘Je gaat haar kwaad doen, hè? Je gaat proberen mijn moeder kwaad te doen als ze mij komt halen.’ Ze sprak met stemverheffing.
‘Roep me als je iets nodig hebt. Ik wil je niet onnodig laten lijden.’
‘Alsjeblieft, doe mijn moeder geen kwaad.’ De tranen sprongen in haar ogen achter het masker.
Jackson deed zijn best om haar smeekbeden te negeren. Ten slotte ging het snikken over in huilen, om na een tijdje weer af te zakken tot gejengel. Hij had Lisa voor het eerst gezien toen ze een baby van acht maanden was. Ze was een mooi kind geworden. Als LuAnn zijn aanbod niet had geaccepteerd, zou Lisa waarschijnlijk in een of ander kindertehuis zijn opgegroeid. Hij keek naar haar zoals ze daar zat te snikken, met haar kin tegen haar borst. Het was ook allemaal wel erg veel voor een kind van tien. Misschien zou ze beter af zijn geweest in dat kindertehuis, waar ze zou zijn opgegroeid zonder haar moeder ooit echt gekend te hebben. De vrouw die Jackson nu uit haar leven zou laten verdwijnen. Hij wilde de dochter eigenlijk geen verdriet doen, maar het was niet anders. Het was nu eenmaal niet eerlijk. Dat had hij tegen LuAnn gezegd op de allereerste dag dat ze elkaar hadden ontmoet: het leven was niet eerlijk. Als je iets wilde, moest je het pakken. Voordat iemand anders het wegkaapte. Het kwam erop neer, dat je je hele leven van het ene waterlelieblad op het andere sprong. Wie snel en vindingrijk was, kon zich aanpassen en in leven blijven. Alle anderen werden verpletterd doordat een behendiger soortgenoot op het waterlelieblad sprong waarop zij te lang waren blijven zitten.
Hij bleef volkomen roerloos staan, alsof hij zijn energie wilde opsparen voor wat hem nog te wachten stond. Hij staarde in de duisternis. Binnenkort zou het allemaal beginnen. En binnenkort zou het allemaal eindigen.