•34•
‘Ik stel het op prijs dat u me op zo’n korte termijn kon ontvangen, meneer Pemberton.’
‘John, noemt u me toch John, meneer Conklin.’ Pemberton schudde de hand van de andere man en ze gingen aan een kleine vergadertafel in Pembertons makelaarskantoor zitten.
‘Ik heet Harry,’ zei de andere man.
‘Wel, door de telefoon zei je dat je geïnteresseerd was in een huis, maar je zei niet in welke omgeving of op welk prijsniveau.’
Zonder die indruk te wekken keek Pemberton aandachtig naar Harry Conklin. Waarschijnlijk in de zestig, dure kleding, zelfverzekerde houding, iemand die van de goede dingen in het leven hield. Pemberton maakte een snelle berekening van zijn potentiële commissie.
‘Je bent mij aanbevolen. Ik begrijp dat je je in de bovenkant van de huizenmarkt hier specialiseert,’ zei Conklin.
‘Dat klopt. Ik ben hier geboren en getogen. Ik ken iedereen en elk perceel dat de moeite waard is. Aan welk prijsniveau had je gedacht? Het hoogste?’
Conklin keek hem vriendelijk aan. ‘Laat me je iets over mezelf vertellen. Ik verdien mijn geld op Wall Street, en dat doe ik erg goed, al zeg ik het zelf. Maar het is ook een spel van jonge mannen en ik ben geen jonge man meer. Ik heb mijn fortuin gemaakt, en dat is aanzienlijk. Ik heb een penthouse in Manhattan, een flat in Rio, een huis op Fisher Island in Florida en een landgoed bij Londen. Maar ik wil nu graag uit New York weg en een veel eenvoudiger leven leiden. En een mooiere omgeving dan deze kan ik niet vinden.’
‘Je hebt volkomen gelijk,’ viel Pemberton hem bij.
‘Nou, ik ontvang nogal veel mensen, dus het zou een vrij groot huis moeten zijn. Maar ik wil ook privacy. Iets wat oud en stijlvol is, maar wel opgeknapt. Ik houd van oude dingen, maar niet van oude waterleidingbuizen, begrijp je?’
‘Volkomen.’
‘Nu, ik neem aan dat hier verschillende huizen zijn die aan die eisen voldoen.’
‘Die zijn er. Absoluut,’ zei Pemberton opgewonden.
‘Maar weet je, ik heb er één op het oog. Een huis waarover ik van mijn vader heb gehoord. Hij zat ook in de effectenhandel. In de jaren twintig. Maakte een fortuin en had het geluk dat hij eruitstapte voor de crash. Hij kwam hier vaak en logeerde dan bij een goede vriend van hem die ook in de effectenhandel zat. Mijn vader, God hebbe zijn ziel, vond het daar prachtig, en het leek me wel passend dat zijn zoon het huis kocht en er ging wonen.’
‘Wat een inspirerend idee. Dat maakt mijn werk in elk geval veel gemakkelijker. Weet je de naam van het huis?’ Pembertons glimlach werd steeds breder.
‘Wicken’s Hunt.’
Pembertons glimlach was gauw verdwenen.
‘O.’ Hij likte over zijn lippen en maakte een klakkend geluid met zijn tong tegen zijn tanden. ‘Wicken’s Hunt,’ herhaalde hij somber.
‘Wat is er? Is het afgebrand of zoiets?’
‘Nee, nee. Het is een mooi landhuis, schitterend gerestaureerd.’ Pemberton slaakte een diepe zucht. ‘Jammer genoeg is het niet meer op de markt.’
‘Dat weet je zeker?’ Conklin klonk sceptisch.
‘Ik weet het zeker. Ik was de makelaar van de verkoper.’
‘Verdraaid nog aan toe. Hoe lang geleden?’
‘Ongeveer twee jaar, al wonen de kopers er nog maar een paar maanden. Er moest veel aan opgeknapt worden.’
Conklin keek hem een beetje sluw aan, met opgetrokken wenkbrauwen. ‘Denk je dat ze het willen verkopen?’
Pemberton ging in gedachten vlug de verschillende mogelijkheden na. Zo’n object twee keer binnen twee jaar verkopen? Wat zou dat geweldig zijn voor zijn bankrekening.
‘Alles is mogelijk. Ik heb ze trouwens vrij goed leren kennen – nou ja, een van hen. Toevallig heb ik net nog ergens met hem ontbeten.’
‘Dus het is een echtpaar. Oude mensen net als ik, neem ik aan. Wicken’s Hunt is niet bepaald iets voor starters, tenminste niet als ik op mijn vader moet afgaan.’
‘Nou, het is geen echtpaar. En hij is ouder dan zij, maar het landgoed is niet van hem. Het is van haar.’
Conklin boog zich naar voren. ‘Van haar?’
Pemberton keek een ogenblik om zich heen. Hij stond op, maakte de deur van zijn vergaderkamer goed dicht en ging toen weer zitten.
‘Je begrijpt dat ik je dit in vertrouwen vertel.’
‘Absoluut. Als ik niet wist wat vertrouwelijkheid was, had ik al die jaren op Wall Street niet overleefd.’
‘Het landgoed is officieel gekocht door een vennootschap, maar de echte eigenaar van Wicken’s Hunt is een jonge vrouw, Catherine Savage. Blijkbaar is ze ongelooflijk rijk. Eerlijk gezegd weet ik niet wat de bron van die rijkdom is, maar dat gaat mij ook niet aan. Ze heeft jarenlang in het buitenland gewoond. Heeft een dochtertje van een jaar of tien. Charlie Thomas – de oudere man – en ik hebben een aantal prettige gesprekken met elkaar gevoerd. Ze schenken veel aan plaatselijke goede doelen. Ze komt niet veel in het openbaar, maar dat is begrijpelijk.’
‘Uiteraard. Als ik hier woonde, zouden ze me weken achtereen niet te zien krijgen.’
‘Precies. Maar het lijken me erg aardige mensen. Ze schijnen zich hier erg gelukkig te voelen. Erg gelukkig.’
Conklin leunde achterover. Nu was het zijn beurt om te zuchten. ‘Nou, dan zullen ze niet van plan zijn om weg te gaan. Erg jammer.’ Hij keek Pemberton scherp aan. ‘Erg jammer, want ik maak er een gewoonte van om een premie toe te voegen aan de courtage die je van de verkoper kunt krijgen.’
Pemberton keek verrast op. ‘O ja?’
‘Eh, er zijn geen ethische overwegingen die je ervan zouden weerhouden om zo’n premie te accepteren?’
‘Niet dat ik kan bedenken,’ zei Pemberton vlug. ‘Nou, hoeveel zou die premie bedragen?’
‘Twintig procent van de aankoopprijs.’ Harry Conklin trommelde met zijn vingers op het tafelblad en zag dat Pembertons gezicht van kleur verschoot.
Als Pemberton niet had gezeten, zou hij zijn omgevallen. ‘Dat is erg genereus,’ kon hij ten slotte uitbrengen.
‘Als ik iets wil bereiken, lukt dat het best als ik een goede beloning in het vooruitzicht stel aan degenen die in de positie verkeren me te helpen mijn doel te verwezenlijken. Maar gezien de omstandigheden lijkt het me niet waarschijnlijk dat het me hier zal lukken. Misschien probeer ik het in North Carolina. Daar hoor ik ook veel goeds over.’ Conklin kwam langzaam overeind.
‘Wacht even. Alsjeblieft, wacht even.’
Conklin aarzelde en ging toen weer zitten.
‘Eigenlijk kom je misschien precies op een goed moment.’
‘Waarom?’
Pemberton boog zich nog dichter naar hem toe. ‘Er hebben zich de laatste tijd ontwikkelingen voorgedaan waardoor ze misschien toch bereid zijn het landgoed te verkopen.’
‘Als ze er nog maar net wonen en er blijkbaar gelukkig zijn, over wat voor ontwikkelingen hebben we het dan? Het spookt daar toch niet?’
‘Nee, zoiets is het niet. Zoals ik al zei, heb ik vanmorgen met Charlie ontbeten. Hij maakte zich zorgen over iemand die bij hen op bezoek was geweest. Iemand die om geld vroeg.’
‘Nou en? Dat overkomt mij de hele tijd. Denk je dat ze daardoor gaan verhuizen?’
‘Nou, in eerste instantie dacht ik dat niet, maar hoe meer ik erover nadacht, des te ongewoner leek het me. Ik bedoel, je hebt gelijk, rijke mensen worden de hele tijd door zulke mensen benaderd. Waarom zouden ze zich daar zo druk om maken? Maar hij maakte zich er erg druk om.’
‘Hoe weet je dat?’
Pemberton glimlachte. ‘In veel opzichten, ja zelfs in meer opzichten dan de meeste mensen hier willen toegeven, is Charlottesville een klein dorp. Ik weet bijvoorbeeld dat Matt Riggs, toen hij de grens van mevrouw Savages terrein aan het verkennen was, verwikkeld raakte in een woeste achtervolging met een andere auto. Hij is bijna omgekomen.’
Conklin schudde verbaasd met zijn hoofd. ‘Wie is Matt Riggs?’
‘Een plaatselijke aannemer die door mevrouw Savage is ingehuurd om een omheining te maken.’
‘En hij achtervolgde een andere auto? Wat heeft dat met Catherine Savage te maken?’
‘Een vriend van me was die ochtend op weg naar zijn werk. Hij woont daar in de buurt en werkt hier in de stad. Hij wilde net de grote weg opdraaien toen een antracietgrijze bmw voorbij vloog. Hij zei dat die bmw wel honderddertig moest rijden. Als hij een seconde eerder de weg op was gegaan, zou die bmw zijn auto in tweeën hebben gescheurd. Hij was zo geschrokken dat hij zich een volle minuut niet kon verroeren. En dat was maar goed ook, want terwijl hij daar zat en zijn ontbijt probeerde binnen te houden, kwam Matt Riggs’ truck voorbij gedenderd, met een andere auto aan zijn bumper vast. Ze hadden het duidelijk met elkaar aan de stok.’
‘Weet je wie er in de bmw zat?’
‘Nou, ik heb haar nooit ontmoet, maar ik ken mensen die haar hebben gezien. Catherine Savage is een lange, blonde vrouw. Ze ziet er erg goed uit. Mijn vriend heeft maar een glimp van de bestuurder opgevangen, maar hij zei dat ze blond en knap was. En toen ik naar Wicken’s Hunt ging om met Charlie het huis te bekijken voordat ze het kochten, heb ik een antracietgrijze bmw zien staan.’
‘Dus je denkt dat iemand haar achtervolgde?’
‘En ik denk dat Matt Riggs daar midden in terechtgekomen is. Ik weet dat zijn truck met een kapotte bumper bij een autobedrijf staat. Ik weet ook dat Sally Beecham – de huishoudster op Wicken’s – Riggs later diezelfde ochtend verontwaardigd van het huis vandaan zag lopen.’
Conklin streek over zijn kin. ‘Erg interessant. Je kunt er zeker niet achter komen wie haar achtervolgde?’
‘Jawel. Ik bedoel, dat heb ik al gedaan. Tenminste, ik weet waar hij is. Zoals ik al zei: Charlie nodigde me uit met hem te ontbijten. Toen vertelde hij me over die man die naar het huis kwam en geld wilde. Charlie vroeg me of ik kon uitzoeken of de man hier ergens in de buurt zijn intrek heeft genomen. Natuurlijk heb ik gezegd dat ik zou doen wat ik kon. Toen wist ik nog niet van die achtervolging. Daar hoorde ik later pas van.’
‘Je zei dat je de man kon vinden? Maar hoe kon je dat? Er zijn hier veel plaatsen waar iemand zich kan verbergen, zou ik denken.’ Conklin vroeg dat op een nonchalante manier.
Pemberton glimlachte triomfantelijk. ‘Er ontgaat mij niet veel, Harry. Zoals ik al zei: ik ben hier geboren en getogen. Charlie gaf me een beschrijving van de man en de auto. Ik gebruikte mijn contacten en had hem binnen vierentwintig uur gevonden.’
‘Hij zat hier natuurlijk een heel eind vandaan.’
Pemberton schudde zijn hoofd. ‘Helemaal niet. Hij zat vlak onder onze neus. Een huisje. Met de wagen is het amper tien minuten van Wicken’s Hunt vandaan. Maar het ligt erg afgelegen.’
‘Nu moet je me even helpen. Ik ben hier nog niet zo goed bekend. Is het in de buurt van Monticello?’
‘Nou, wel die kant op, maar het gebied waarover ik het heb, ligt verder in het noorden, zelfs ten noorden van de Interstate 64. Het huisje staat niet ver van het landgoed Airslie vandaan, bij Highway 22. Ze noemen die omgeving Keswick Hunt. De man had het huisje ongeveer een maand geleden gehuurd.’
‘Allemachtig, weet je ook een naam?’
‘Tom Jones.’ Pemberton glimlachte. ‘Dat zal wel niet zijn echte naam zijn.’
‘Nou, ze zullen je hulp wel op prijs hebben gesteld. Wat gebeurde er toen?’
‘Ik weet het niet. Door mijn werk moet ik van hot naar her. Ik heb ze niet meer gesproken.’
‘Nou, die Riggs zal er wel spijt van hebben dat hij zich ermee bemoeid heeft.’
‘Ach, hij kan op zichzelf passen.’
‘Misschien wel, maar een botsing in een achtervolging op hoge snelheid? De meeste aannemers doen zoiets niet.’
‘Nou, Riggs is niet altijd aannemer geweest.’
‘O, nee?’ zei Conklin met een ondoorgrondelijk gezicht. ‘Het is hier net Peyton Place. Wat is zijn verhaal?’
Pemberton haalde zijn schouders op. ‘Dat weet niemand precies. Hij praat nooit over zijn verleden. Zo’n vijf jaar geleden is hij hier opgedoken. Hij leerde het aannemersvak en hij is nooit meer weggegaan. Nogal mysterieus. Charlie dacht dat hij politieman was geweest. Eerlijk gezegd, geloof ik dat hij iets geheims voor de regering deed en dat ze hem de laan uit hebben gestuurd. Je zou het mijn intuïtie kunnen noemen.’
‘Dat is erg interessant. Een oude man dus.’
‘Nee. Midden dertig, hooguit eind dertig. Lang, sterk en erg capabel. Uitstekende reputatie.’
‘Dat is leuk voor hem.’
‘En nu onze regeling. Als die man echt achter ze aan zit, kan ik met Charlie praten om te horen wat hij te zeggen heeft. Misschien zijn ze bereid te verhuizen. Ik kan er in elk geval naar vragen.’
‘Weet je wat? Laat me er een paar dagen over nadenken.’
‘Ik kan het proces meteen in gang zetten.’
Conklin stak zijn hand op. ‘Nee, ik wil niet dat je dat doet. Als ik er klaar voor ben om in actie te komen, doen we dat snel, maak je daar maar geen zorgen over.’
‘Ik dacht alleen...’
Conklin stond abrupt op. ‘Je hoort gauw van me, John. Ik stel je informatie erg op prijs.’
‘En als ze niet willen verhuizen, kan ik je minstens tien andere landgoederen laten zien. Die zouden net zo goed aan je eisen voldoen, daar twijfel ik niet aan.’
‘Die man in dat huisje maakt me nieuwsgierig. Je hebt niet toevallig een exact adres, en hoe ik daar kan komen, hè?’
Pemberton schrok van die vraag. ‘Je wilt toch niet met hem praten? Hij zou gevaarlijk kunnen zijn.’
‘Ik kan op mezelf passen. En ik heb in mijn vak geleerd dat je nooit weet waar je een bondgenoot kunt vinden.’ Conklin keek hem scherp aan totdat hij zag dat Pemberton het begreep. Hij schreef de informatie op een papier en gaf dat aan Conklin.
Conklin haalde een envelop uit zijn zak en gaf hem aan Pemberton. Hij nodigde hem met een gebaar uit de envelop open te maken.
‘O, mijn god.’ Pemberton keek met grote ogen naar het pak bankbiljetten dat uit de envelop viel. ‘Waar is dit voor? Ik heb nog niets gedaan.’
Conklin keek Pemberton rustig aan. ‘Je hebt me informatie gegeven, John. Informatie is mij veel waard. Je hoort nog van me.’ De twee mannen schudden elkaar weer de hand en Conklin ging weg.
Toen Harry Conklin terug was in het hotelletje waar hij logeerde, ging hij naar de badkamer, deed de deur dicht en draaide de kraan open. Een kwartier later ging de deur open en kwam Jackson tevoorschijn. De resten van Harry Conklin zaten in een plastic zak die Jackson in een zijvak van zijn koffer stopte. Zijn gesprek met Pemberton was erg verhelderend geweest. Het was geen toeval geweest dat hij bij die makelaar terecht was gekomen. Meteen na aankomst in Charlottesville had Jackson discreet vragen gesteld. Hij was er al gauw achter gekomen dat Pemberton de makelaar was die Wicken’s Hunt had verkocht. Hij ging op het bed zitten en sloeg een grote, gedetailleerde landkaart van Charlottesville en omgeving open. Hij prentte de plaatsen waarover hij en Pemberton hadden gesproken in zijn geheugen, evenals de schriftelijke instructies om bij het huisje te komen. Voordat hij met Pemberton had gesproken, had hij zich in de geschiedenis van Wicken’s Hunt verdiept. Die geschiedenis had tot in details beschreven gestaan in een boek over plaatselijke landgoederen en hun eigenaren dat hij in de openbare bibliotheek had gevonden. Het boek had hem genoeg achtergrondinformatie opgeleverd om zijn verhaal te kunnen verzinnen en gegevens uit Pemberton los te kunnen krijgen.
In gedachten verzonken deed Jackson zijn ogen dicht. Op dit moment vroeg hij zich af hoe hij het best kon beginnen aan zijn campagne tegen LuAnn Tyler en de man die haar achtervolgde.